Wet van 27 juni 1990, houdende bepalingen inzake het toezicht op beleggingsinstellingen

Wet toezicht beleggingsinstellingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te geven voor beleggingsinstellingen met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, en dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (85/611/EEG);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    beleggingsmaatschappij: de rechtspersoon die gelden of andere goederen ter collectieve belegging vraagt of heeft verkregen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

  • b.

    beleggingsfonds: een niet in een rechtspersoon ondergebracht vermogen waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen;

  • c.

    beleggingsinstelling: beleggingsmaatschappij of beleggingsfonds;

  • d.

    deelnemer: de aandeelhouder in een beleggingsmaatschappij danwel de deelgerechtigde in een ter collectieve belegging bijeengebracht vermogen;

  • e.

    beheerder: de beleggingsmaatschappij respectievelijk degene die geheel of ten dele belast is met het beheer van het beleggingsfonds;

  • f.

    bewaarder: degene die belast is met de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling;

  • g.

    effecten:

    • 1.

      aandeelbewijzen, schuldbrieven, winst- en oprichtersbewijzen, optiebewijzen, warrants, en soortgelijke waardepapieren;

    • 2.

      rechten van deelgenootschap, opties, rechten op overdracht op termijn van zaken, inschrijvingen in aandelen- en schuldregisters, en soortgelijke, al dan niet voorwaardelijke, rechten;

    • 3.

      certificaten van waarden als hiervoor bedoeld;

    • 4.

      recepissen van waarden als hiervoor bedoeld;

  • h.

    Onze minister: Onze minister van Financiën;

  • i.

    richtlijn: de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (85/611/EEG, Pb.L375);

  • j.

    Lid-Staat: een lid-staat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel

2

Geen effecten in de zin van deze wet zijn:

  • a.

    waarden welke uitsluitend het karakter van betaalmiddel dragen;

  • b.

    appartementsrechten.

Artikel

3

De bepalingen van deze wet en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van een beleggingsinstelling die een beleggingsfonds is, zijn gericht tot de beheerder.

Hoofdstuk

II

Vergunning

§

1

Algemeen

Artikel

4

§

2

Vergunningvereisten

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel 6 is niet van toepassing op een in dat artikel omschreven beleggingsinstelling die:

  • a.

    geen gelden of andere goederen van het publiek van de Lid-Staten ter belegging vraagt of verkrijgt;

  • b.

    krachtens haar statuten of reglementen, haar rechten van deelneming slechts bij het publiek in landen buiten de Lid-Staten mag plaatsen;

  • c.

    behoort tot één van de door Onze minister aangewezen soorten beleggingsinstellingen waarvoor de bij en krachtens artikel 12, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot het beleggen, gelet op hun beleid inzake beleggingen of het aangaan van leningen, niet geschikt zijn; of

  • d.

    haar activa via dochtermaatschappijen voornamelijk belegt in andere objecten dan effecten.

Artikel

8

Aan een vergunning kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, indien feiten en omstandigheden die betrekking hebben op degene voor wie de vergunning zal gelden dit vereisen. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte en de tijdsduur van de vergunning.

Artikel

9

Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon die in belangrijke mate zijn bedrijf maakt van het bewaren en administreren van beleggingsobjecten ten behoeve van derden.

Artikel

10

Indien Onze minister van oordeel is dat van de in Nederland gevoerde of te voeren naam van de beleggingsinstelling gevaar voor verwarring is te duchten, verlangt hij van de beleggingsinstelling een verklarende vermelding aan de naam toe te voegen.

§

3

Voorschriften voor beleggingsinstellingen

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

§

4

Vrijstelling

Artikel

14

§

5

De intrekking van de vergunning

Artikel

15

Onze minister kan een vergunning slechts intrekken:

  • a.

    op verzoek van de houder;

  • b.

    indien de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • c.

    indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan zo zij voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden voorgedaan, of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;

  • d.

    indien de vergunninghouder of de aan de beleggingsinstelling verbonden bewaarder kennelijk de in artikel 5, artikel 6 of artikel 9 bedoelde werkzaamheden niet meer uitvoert;

  • e.

    indien de beleggingsinstelling of de daaraan verbonden bewaarder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen, regels of beperkingen of gegeven voorschriften;

  • f.

    indien de beleggingsinstelling of de daaraan verbonden bewaarder niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging van Onze minister als bedoeld in artikel 21 respectievelijk artikel 22.

Artikel

16

Hoofdstuk

III

Beleggingsinstellingen uit andere Lid-Staten die onder de toepassing van de richtlijn vallen

Artikel

17

Hoofdstuk

IV

Het register

Artikel

18

Hoofdstuk

V

Controle en uitvoering

Artikel

19

Artikel

20

Artikel 19 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 17, voor zover het betreft het toezicht op de naleving van het bij en krachtens artikel 17 bepaalde.

Artikel

21

Indien de beleggingsinstelling waaraan een vergunning is verleend of de bewaarder, indien aan de beleggingsinstelling verbonden, niet blijkt te voldoen aan de bij en krachtens deze wet gestelde eisen, regels, beperkingen of gegeven voorschriften, kan Onze minister aan de instelling of de bewaarder een aanwijzing geven om binnen een door hem te stellen termijn daaraan alsnog te voldoen.

Artikel

21a

Indien een accountant naar het oordeel van Onze Minister niet of niet meer de nodige waarborgen biedt dat deze de toevertrouwde taak met betrekking tot de beleggingsinstelling naar behoren zal vervullen, kan Onze Minister bepalen dat hij niet bevoegd is de in deze wet en daaruit voortvloeiende besluiten bedoelde verklaringen omtrent de getrouwheid met betrekking tot die beleggingsinstelling af te leggen.

Artikel

22

Artikel

23

Indien een beleggingsinstelling de inkoop van haar rechten van deelneming opschort, stelt zij Onze minister en, indien zij een beleggingsinstelling is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, het bevoegde gezag van de Lid-Staten waar de rechten van deelneming van de beleggingsinstelling worden verhandeld onverwijld daarvan op de hoogte.

Artikel

24

Artikel

25

Met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, kan Onze minister, voor zover nodig in afwijking van artikel 19, vijfde lid, en artikel 24, ter openbare kennis brengen:

  • a.

    zijn weigering om een aangevraagde vergunning te verlenen wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen;

  • b.

    zijn mededeling, als bedoeld in artikel 17, vierde lid, wanneer deze mededeling niet meer in beroep kan worden getroffen; of

  • c.

    het feit dat een beleggingsinstelling die naar zijn oordeel onder het verbod van artikel 4 valt, niet over een vergunning beschikt dan wel geen mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Artikel

26

Onze minister kan, voor zover nodig in afwijking van artikel 24, periodiek in de Staatscourant mededeling doen van de voornaamste gegevens, voortkomende uit de informatieverschaffing als bedoeld in artikel 12. Zonder schriftelijke toestemming van de beleggingsinstelling die het aangaat, worden gegevens met betrekking tot afzonderlijke beleggingsinstellingen niet gepubliceerd.

Artikel

26a

Artikel

27

Artikel

27a

Artikel

27b

Artikel

27c

Artikel

27d

Artikel

28

Onze minister dan wel een rechtspersoon aan wie ingevolge artikel 29, eerste lid, taken en bevoegdheden zijn overgedragen, is bevoegd de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van die taken en de uitoefening van die bevoegdheden aan beleggingsinstellingen in rekening te brengen volgens door Onze minister te stellen regels.

Artikel

29

Hoofdstuk

VI

Bepalingen van bijzondere aard

Artikel

30

Onze minister kan bepalen dat een vergunning op grond van deze wet wordt geweigerd of ingetrokken, of dat aan de vergunning beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden, dan wel dat de eerder gestelde beperkingen en gegeven voorschriften worden gewijzigd, indien:

  • a.

    de beleggingsinstelling haar zetel heeft of haar beheerder zijn zetel heeft in een Staat, niet zijnde een Lid-Staat, waar Nederlandse financiële instellingen niet worden toegelaten of aan onredelijke beperkingen worden onderworpen; of

  • b.

    een natuurlijke persoon of rechtspersoon met de nationaliteit van een onder a bedoelde Staat rechtstreeks of middellijk overwegende zeggenschap kan uitoefenen in de beleggingsinstelling.

Artikel

32

Onze minister kan een organisatie van beleggingsinstellingen of bewaarders, de rechtspersoon of rechtspersonen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, gehoord, aanwijzen als representatieve organisatie met betrekking tot de uitvoering van deze wet.

Hoofdstuk

VII

Beroep

Artikel

33

Hoofdstuk

VIIA

Onderzoek door onze minister

Artikel

33a

Hoofdstuk

VII B

Dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel

33b

Artikel

33c

Artikel

33d

Artikel

33e

Degene jegens wie door Onze Minister een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

33f

Artikel

33g

Artikel

33h

Artikel

33i

Artikel

33j

Artikel

33k

Artikel

33l

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel

33m

Hoofdstuk

VIII

Wijziging van andere wetten

Artikel

34

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

35

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

36

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

37

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

38

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Hoofdstuk

IX

Slotbepalingen

Artikel

39

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

43

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet toezicht beleggingsinstellingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen

Artikel 1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van Hoofdstuk VII B van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

1.

€ 453

2.

€ 907

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in tabel 11In tabel 1 zijn die bepalingen genoemd die zich uitsluitend richten tot beleggingsinstellingen en bewaarders (natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen). In tabel 2 zijn die bepalingen opgesomd die zich in beginsel tot een ieder (al dan niet instellingen) richten., is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar eigen vermogen van toepassing met de daarbij behorende factor2Onder eigen vermogen wordt in dit verband verstaan:ingeval van rechtspersonen en vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, voor zover dezen een jaarrekening opstellen: het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de jaarrekening;in geval van vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, voor zover dezen geen jaarrekening opstellen: het privévermogen van de gezamenlijke vennoten, zoals dat blijkt uit hun laatste aangifte voor de vermogensbelasting; enin geval van natuurlijke personen (eenmanszaken): het privévermogen zoals dat blijkt uit zijn laatste aangifte voor de vermogensbelasting.:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: beleggingsmaatschappijen, beleggingsfondsen en bewaarders, met een eigen vermogen van minder dan € 453 800; Factor: 1;

Categorie II: beleggingsmaatschappijen, beleggingsfondsen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 453 800 maar minder dan € 4 538 000; Factor: 2;

Categorie III: beleggingsmaatschappijen, beleggingsfondsen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 45 378 000; Factor: 3;

Categorie IV: beleggingsmaatschappijen, beleggingsfondsen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 45 378 000 maar minder dan € 453 780 000; Factor: 4;

Categorie V: beleggingsmaatschappijen, beleggingsfondsen en bewaarders met een eigen vermogen van ten minste € 453 780 000; Factor: 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het eigen vermogen niet aan Onze Minister beschikbaar zijn gesteld, kan Onze Minister aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door hem te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Artikel 3

Op grond van artikel 33f, tweede lid, behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd, indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld.

Tabel 1

8

3

10

4

11, eerste lid

4

13, eerste lid

1

14, tweede lid

3

16, derde lid

4

16, vierde lid

3

17, eerste lid

1

17, tweede lid

1

17, derde lid

3

17, vijfde lid

4

17, zesde lid

3

17, zevende lid

4

21

4

22, tweede lid

4

23

2

Tabel 2

4, eerste lid

5

12, vierde lid

3

12, vijfde lid

3

19, tweede lid

3

19, derde lid

3

19, vierde lid

3

20

3

27b, tweede lid

3

27b, derde lid

3

27c, tweede lid

3