Besluit van 26 juli 1990, houdende vaststelling van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 mei 1989, nr. RW 26148, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554);
De Raad van State gehoord (advies van 5 december 1989, nr. W09.89.0261);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 juli 1990, nr. RW 65900, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Het is aan anderen dan degenen die daartoe krachtens dit besluit bevoegd zijn verboden op, langs of boven de wegen verkeerstekens aan te brengen, te doen aanbrengen, aangebracht te houden of te verwijderen dan wel de zichtbaarheid van verkeerstekens weg te nemen.
Artikel
2
Het is verboden voorwerpen, inrichtingen of borden, van welke aard ook, die het verkeer in verwarring zouden kunnen brengen op, langs of boven de wegen aan te brengen, te doen aanbrengen, of aangebracht te houden.
Hoofdstuk
II
Verkeerstekens en maatregelen ter regeling van het verkeer
De verkeersborden die overige informatie van belang voor de weggebruikers bevatten moeten voor zover in bijlage I, behorende bij het RVV 1990, hoofdstukken K en L, niet een bepaald model is voorgeschreven, bestaan uit een rechthoekig bord, waarop de letters, cijfers of symbolen in een blauw veld zijn geplaatst. Onze Minister kan veranderingen toestaan.
Andere verkeerstekens op het wegdek kunnen worden aangebracht ter geleiding van het verkeer, ter herinnering aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid en ter aanduiding van andere omstandigheden.
Artikel
7
Andere verkeerstekens dan de in dit hoofdstuk genoemde worden niet geplaatst.
§
2
Onderborden
Artikel
8
1
Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.
2
Deze onderborden kunnen:
a.
een nadere uitleg van de op de verkeersborden voorkomende aanduiding inhouden;
b.
bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden;
de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd en, voor zover het betreft bord E6, tevens op de aanduiding dat de parkeergelegenheid is gereserveerd voor een bepaald voertuig;
2°.
de wijze waarop het parkeren dient te geschieden;
3°.
de dagen of uren waarop het parkeren is verboden of
4°.
de dagen of uren waarop een beperking als bedoeld in 1° en 2° geldt en, voor zover het betreft verkeersbord E10, de dagen of uren waarop het in het tweede lid van artikel 25 van het RVV 1990 bedoelde gebruik van de parkeerschijf van toepassing is;
d.
bij de verkeersborden G7, G9 en G11 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, een aanduiding inhouden dat de uit het verkeersbord voortvloeiende geboden of verboden niet gelden voor het verkeersgebruik als op het onderbord is aangegeven.
3
De in het tweede lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, bedoelde aanduidingen kunnen in plaats van op een onderbord, ook op het verkeersbord worden aangebracht.
§
3
Zonale toepassing van verkeersborden
Artikel
9
1
Boven de verkeersborden A1, C1, C6 tot en met C22, E1, E3, E9, G5 en G7 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, kan het woord «zone» worden aangebracht. Hieraan kan een aanduiding van het gebied van de zone worden toegevoegd.
2
Als boven een verkeersbord het woord «zone» is aangebracht zonder aanduiding van het gebied van de zone, wordt op in aanmerking komende plaatsen bij de zonegrens een bord geplaatst waarmee het einde van de zone wordt aangeduid.
3
Aan bord E10 van bijlage 1 bij het RVV 1990 kan een aanduiding van het gebied van de zone worden toegevoegd.
Artikel
10
1
Onze Minister geeft voorschriften over de toepassing van de borden A1, A4, E12, G1, G3 en G5 van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, alsmede over de zonale toepassing van verkeersborden.
2
Over de toepassing van de overige verkeerstekens kan Onze Minister voorschriften geven.
3
De in het eerste en tweede lid bedoelde voorschriften hebben betrekking op:
a.
wat betreft verkeersborden de gevallen waarin deze mogen worden toegepast en de eisen waaraan wegen of weggedeelten bij de toepassing van verkeersborden ten minste dienen te voldoen;
b.
wat betreft verkeerslichten de gevallen waarin deze mogen worden toegepast en de eisen waaraan verkeerslichtenregelingen ten minste dienen te voldoen;
c.
wat betreft verkeerstekens op het wegdek de gevallen waarin deze mogen worden toegepast.
Artikel
11
1
Onze Minister kan voorschriften geven over de toepassing van onderborden.
2
De in het eerste lid bedoelde voorschriften hebben betrekking op de gevallen waarin onderborden mogen worden toegepast.
§
4
Plaatsing en verwijdering van verkeerstekens krachtens verkeersbesluit
Artikel
12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
In het verkeersbesluit tot plaatsing van borden die de snelheid, het parkeren of geslotenverklaringen betreffen alsmede van bord G7 kan worden bepaald, dat de door deze borden aangeduide geboden of verboden gelden in een bepaald gebied.
Artikel
14
Indien onder de in deze paragraaf genoemde verkeersborden onderborden worden geplaatst als bedoeld in artikel 8, tweede lid, of toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid, wordt zulks in het betrokken verkeersbesluit tot uitdrukking gebracht.
Artikel
15
In het verkeersbesluit tot plaatsing van bord A1, voorzover dit aanduidt dat een maximumsnelheid van 30 km/h of 60 km/h geldt, bord B3, B4, B5 of B6 op een 30 km/h- of 60 km/h weg of in een 30 km/h- of 60 km/hzone, en bord G5 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, wordt aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de krachtens artikel 14 van de wet gestelde voorschriften.
Artikel
16
Geen verkeersbesluit behoeft te worden genomen indien het betrokken verkeersteken wordt geplaatst of verwijderd ter nadere aanduiding dat een verkeersregel van toepassing is dan wel dat een ander verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt is geplaatst.
§
5
Maatregelen ter regeling van het verkeer
Artikel
18
In het verkeersbesluit worden de aard en de omvang van de maatregelen aangegeven.
Artikel
19
Geen verkeersbesluit behoeft te worden genomen, indien de betrokken maatregel strekt tot ondersteuning van een verkeersregel of een aldaar geplaatst verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt.
§
6
Verkeersbesluiten
Artikel
21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel
23
Het openbaar lichaam dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, de eigenaar van de weg wordt met betrekking tot verkeersbesluiten gehoord.
Artikel
24
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:
a.
de korpschef van het betrokken regionale politiekorps,
b.
de korpschef van het Korps landelijke politiediensten, indien de taak ten aanzien van het verkeer mede wordt vervuld door dat politiekorps, en
Verkeersbesluiten als gevolg waarvan het verkeer op wegen anders dan die waarop het verkeersbesluit betrekking heeft rechtstreeks en ingrijpend wordt beïnvloed, worden genomen na overleg met het ten aanzien van die andere wegen bevoegd gezag.
2
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met de betrokken spoorwegbeheerder, indien het besluit maatregelen betreft nabij een overweg als bedoeld in artikel 1, onderdeel aab, van het RVV 1990 , waardoor het verkeer over die overweg wordt beïnvloed.
Artikel
26
Van de bekendmaking van verkeersbesluiten wordt mededeling gedaan in één of meer plaatselijke dag- of weekbladen. In de mededeling worden in ieder geval de weg waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, alsmede de te plaatsen of te verwijderen verkeerstekens dan wel de te treffen maatregelen ter regeling van het verkeer vermeld.
Artikel
27
Verkeersbesluiten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet treden in werking met ingang van de dag, nadat een termijn van zes weken na de dag waarop het besluit is bekend gemaakt, is verstreken.
§
7
Plaatsing, verwijdering, kosten
Artikel
29
De kosten, voortvloeiende uit de plaatsing van bord E6 van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, kunnen worden verhaald op degene of degenen ten behoeve van wie het bord is geplaatst.
Artikel
33
Indien in, op, boven of langs een weg activiteiten worden ondernomen welke niet behoren tot het normale verkeersgebruik van die weg en het bevoegd gezag het noodzakelijk acht verkeerstekens te plaatsen of te verwijderen in verband met die activiteiten, kan het bevoegd gezag de kosten die het voor de plaatsing, het onderhoud of de verwijdering heeft gemaakt ten laste brengen van degene die deze activiteiten uitvoert.
§
8
Tijdelijke plaatsing of toepassing van verkeerstekens en het tijdelijk uitvoeren van maatregelen
Artikel
34
Door het bevoegd gezag dan wel door het openbaar lichaam, dat het beheer heeft over een weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, door de eigenaar van de weg kunnen in de hierna genoemde omstandigheden en voor de duur van die omstandigheden verkeerstekens als bedoeld in artikel 12, worden geplaatst alsmede maatregelen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, worden uitgevoerd:
a.
ingeval van de uitvoering van werken, opdooi, de doorweekte toestand van een weg of weggedeelte, dreigend gevaar of andere dringende omstandigheid van voorbijgaande aard;
b.
ingeval van een door het wegverkeer veroorzaakte ernstige aantasting van voorbijgaande aard van de in het tweede lid, onder a, van artikel 2 van de wet genoemde belangen.
Artikel
35
De plaatsing van verkeerstekens en het uitvoeren van maatregelen, bedoeld in artikel 34, kunnen geschieden zonder een daaraan ten grondslag liggend verkeersbesluit.
Artikel
36
Van het voornemen tot tijdelijke plaatsing van verkeerstekens en tot het tijdelijk uitvoeren van maatregelen of, indien hiertoe reeds is overgegaan, van dat feit wordt zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan het bevoegd gezag dat de tijdelijke plaatsing of de tijdelijke maatregel ongedaan kan maken. De kennisgeving kan achterwege blijven voor zover dit gezag dit heeft bepaald.
Artikel
37
In afwijking van artikel 35 geschieden de tijdelijke plaatsing en de tijdelijke maatregel krachtens een verkeersbesluit indien de omstandigheden die tot de tijdelijke plaatsing of tot de tijdelijke maatregel leiden van langere duur zijn dan vier maanden dan wel zich regelmatig voordoen. Paragraaf 6 is alsdan van toepassing.
Artikel
38
De met verkeersregeling belaste ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de buitengewone opsporingsambtenaren van de Rijksverkeersinspectie, kunnen ten behoeve van verkeerscontroles en, indien in onvoorziene omstandigheden de afwikkeling van het verkeer zulks noodzakelijk maakt, voor ten hoogste drie uren verkeerstekens plaatsen en maatregelen uitvoeren zonder dat kennisgeving aan het bevoegd gezag behoeft te geschieden. Geschiedt de plaatsing of maatregel voor langere tijd, dan is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Artikel
39
Indien de toestand van een waterkerende dijk waarop een weg is gelegen zulks vordert, heeft de onderhoudsplichtige van de dijk de bevoegdheid tot het tijdelijk plaatsen van verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden alsmede tot het tijdelijk uitvoeren van maatregelen.
Artikel
40
Door of namens de onderhoudsplichtige van de dijk wordt onverwijld aan Onze commissaris in de provincie en aan het openbaar lichaam, dat het beheer heeft over de weg of, indien geen openbaar lichaam het beheer heeft, aan de eigenaar van de weg kennis gegeven van het voornemen tot tijdelijke plaatsing en tot het tijdelijk uitvoeren van maatregelen bedoeld in artikel 39 of, indien hiertoe reeds is overgegaan, van dat feit. Onze commissaris in de provincie kan de tijdelijke plaatsing of de tijdelijke maatregel ongedaan maken.
Artikel
41
Tot het ongedaan maken van de tijdelijke plaatsing van verkeerstekens of het tijdelijk uitvoeren van maatregelen als bedoeld in de artikelen 36 en 40 kan worden overgegaan indien:
a.
de omstandigheden als bedoeld in artikel 34 zich niet of niet langer voordoen of
b.
deze omstandigheden de plaatsing of de maatregel niet kunnen rechtvaardigen.
§
9
Beroep
Hoofdstuk
III
Vaststelling bebouwde kom
Artikel
48
Bij de vaststelling van de grenzen van de bebouwde kom of kommen als bedoeld in artikel 20a van de wet, zijn de artikelen 23 en 24 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk
IV
Gehandicaptenparkeerkaart
Artikel
49
1
Aan een gehandicapte kan, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door de raad van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
2
Aan het bestuur van een instelling als bedoeld in artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door de raad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders van de gemeente waar de instelling is gevestigd, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt ten behoeve van het vervoer van gehandicapten die in de betrokken instelling verblijven.
3
Aan een gehandicapte die niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente kan, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door Onze Minister een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Artikel
50
De houder van een gehandicaptenparkeerkaart laat van de kaart geen gebruik maken indien het parkeren niet rechtstreeks verband houdt met het vervoer van hemzelf, dan wel van het vervoer van bewoners van de instelling waaraan de kaart is verstrekt.
Artikel
51
1
Behoudens het tweede en het derde lid is een gehandicaptenparkeerkaart geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de dag van afgifte.
2
Indien redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de termijn gedurende welke de gehandicapte in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart, korter zal zijn dan vijf jaren, beperkt het gezag dat bevoegd is tot de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten, de geldigheidsduur tot die termijn.
3
Indien een gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven aan een aanvrager die tijdelijk in Nederland verblijft, beperkt het gezag dat bevoegd is tot de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten, de geldigheidsduur van de kaart tot de termijn van verblijf van de aanvrager in Nederland.
Artikel
52
1
Het tot de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten bevoegde gezag geeft voor gehandicaptenparkeerkaarten die versleten of geheel of ten dele onleesbaar zijn, dan wel verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan, een duplicaat af.
2
Indien de gehandicaptenparkeerkaart is versleten of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, wordt een duplicaat slechts uitgereikt tegen inlevering van de versleten of geheel of ten dele onleesbare kaart.
3
Indien de gehandicaptenparkeerkaart verloren is geraakt of teniet is gegaan, wordt een duplicaat slechts uitgereikt tegen overlegging van een door de aanvrager ondertekende verklaring, dat de kaart verloren is geraakt of teniet is gegaan. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder de kaart verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.
Artikel
53
1
Een gehandicaptenparkeerkaart verliest zijn geldigheid:
a.
door het verstrijken van de geldigheidsduur;
b.
door afgifte van een nieuwe gehandicaptenparkeerkaart of een duplicaat gehandicaptenparkeerkaart;
c.
door het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;
d.
door het overlijden van de houder;
e.
door ongeldigverklaring.
2
Het gezag dat de gehandicaptenparkeerkaart heeft afgegeven, verklaart de kaart ongeldig indien deze is afgegeven op grond van door de aanvrager verschafte onjuiste gegevens en de kaart niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest.
3
Het gezag dat de gehandicaptenparkeerkaart heeft afgegeven, kan de kaart ongeldig verklaren indien de houder van de kaart gebruik laat maken in strijd met artikel 50.
Artikel
54
Indien een gehandicaptenparkeerkaart zijn geldigheid heeft verloren, levert de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt of, indien deze is overleden, degene die de kaart onder zich heeft, de kaart zo spoedig mogelijk in bij het gezag dat de kaart heeft verstrekt.
Artikel
55
1
Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld omtrent:
a.
de bestelling van gehandicaptenparkeerkaarten;
b.
de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten;
c.
de wijze waarop een gehandicaptenparkeerkaart in een voertuig moet worden aangebracht.
2
Het model van de gehandicaptenparkeerkaart wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
Op verkeersregelaars en verkeersbrigadiers wordt toezicht gehouden door de politie.
Artikel
58
Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld omtrent:
a.
de aanstelling van verkeersregelaars en verkeersbrigadiers;
b.
het toezicht op verkeersregelaars en verkeersbrigadiers;
c.
de opleiding van verkeersregelaars en verkeersbrigadiers;
d.
de plaatsen waar en de tijdstippen waarop verkeersregelaars en verkeersbrigadiers hun taken mogen uitoefenen;
e.
de uitoefening van de bevoegdheden van verkeersregelaars en verkeersbrigadiers;
f.
het aanstellingscertificaat;
g.
de gevallen waarin de aanstelling kan worden ingetrokken;
h.
de uitrusting van verkeersregelaars en verkeersbrigadiers.
Hoofdstuk
VI
Strafbepaling
Artikel
59
Overtreding van de artikelen 1a, 2 en 54 is een strafbaar feit.
Hoofdstuk
VII
Overgangsbepalingen
Hoofdstuk
VIII
Inwerkingtreding
Artikel
65
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Hoofdstuk
IX
Citeertitel
Artikel
66
Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer" of als "BABW".
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.
Tavarnelle
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,J. R. H. Maij-Weggen