Besluit van 29 mei 1991, houdende regelen betreffende de veiligheid van speelgoed en kinderwaren

Warenwetbesluit Speelgoed

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 3 oktober 1990, VVP/P/U-689106 gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Overwegende dat regelen moeten worden gesteld ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 3 mei 1988 (88/378/EEG, Pb EG L 187) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen betreffende de veiligheid van speelgoed;
Overwegende dat het tevens wenselijk is om redenen van volksgezondheid regelen te stellen met betrekking tot de veiligheid van kinderwaren niet zijnde speelgoed in de zin van richtlijn 88/378/EEG;
Overwegende dat tevens uitvoering dient te worden gegeven aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 november 1982 houdende de tweede wijziging (benzeen) van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van gevaarlijke stoffen en preparaten (82/806/EEG, Pb EG L 339), en aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 mei 1983 houdende vierde wijziging van vorengenoemde richtlijn 76/769/EEG (83/264/EEG, Pb EG L 147);
Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 10 juli 1990, no. 14.166/(52)5;
De Raad van State gehoord (advies van 22 februari 1991, no. W 13.90.0495);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 15 mei 1991, VVP/P/U-690568, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Het Speelgoedbesluit (Warenwet) 1985 (Stb. 1985, 751) wordt ingetrokken.

Artikel

11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de zevende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat speelgoed en kinderwaren die voldoen aan het Speelgoedbesluit 1985 (Warenwet) zoals dat luidde onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van dit besluit en voor die inwerkingtreding voor het eerst zijn verhandeld, nog 6 maanden na die inwerkingtreding mogen worden verhandeld.

Artikel

12

Dit besluit kan worden aangehaald als Warenwetbesluit Speelgoed.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

1

behorende bij het Warenwetbesluit Speelgoed

Artikelen die niet als speelgoed in de zin van dit besluit worden aangemerkt ( artikel 1, tweede lid)

  • 1.

    kerstversiering

  • 2.

    schaalmodellen voor volwassen verzamelaars

  • 3.

    uitrusting, bestemd voor collectief gebruik op speelterreinen

  • 4.

    sportuitrusting

  • 5.

    watersportuitrusting voor gebruik in diep water

  • 6.

    folkloristische en sierpoppen en andere soortgelijke artikelen voor volwassen verzamelaars

  • 7.

    "professioneel" speelgoed, opgesteld in openbare gelegenheden (grootwinkelbedrijven, stations, enz.)

  • 8.

    puzzels met meer dan 500 stukjes, of zonder voorbeeld, voor hobbyisten

  • 9.

    luchtdrukwapens

  • 10.

    vuurwerk, met inbegrip van slaghoedjes (*1)

  • 11.

    slingers (werptuigen) en katapulten

  • 12.

    spellen met werppijltjes met metalen punten

  • 13.

    electrische fornuisjes, strijkijzertjes en dergelijke functionele artikelen, gevoed met een nominale spanning van meer dan 24 volt

  • 14.

    artikelen met een verwarmingsoppervlak, die in pedagogisch verband onder leiding van een volwassene moeten worden gebruikt

  • 15.

    voertuigjes met verbrandingsmotor

  • 16.

    speelgoedstoommachines

  • 17.

    sport- en toerfietsen

  • 18.

    videospellen, met een voeding van nominaal meer dan 24 volt, die kunnen worden verbonden met een videobeeldscherm

  • 19.

    fopspenen

  • 20.

    natuurgetrouwe imitaties van echte vuurwapens

  • 21.

    namaakjuwelen voor kinderen.

(*1) met uitzondering van slaghoedjes die speciaal zijn ontworpen voor speelgoed.

Bijlage

2

behorende bij het Warenwetbesluit Speelgoed

Voorschriften waaraan speelgoed en kinderwaren dienen te voldoen ( artikel 3, tweede lid)

Voor kinderwaren en speelgoed gelden de volgende voorschriften:

A

Algemene voorschriften

Voorschriften inzake fysisch-mechanische veiligheid

  • 1.

    Speelgoed en kinderwaren dienen:

    • a.

      de nodige mechanische eigenschappen en in voorkomend geval de vereiste stabiliteit te hebben, om de bij het gebruik uitgeoefende druk te weerstaan zonder dat zij daarbij breken of kunnen vervormen met gevaar voor lichamelijk letsel;

    • b.

      een zo klein mogelijke kans op lichamelijk letsel bij aanraking van bereikbare hoeken, uitstekende delen, snoeren, kabels en bevestigingen ervan te bieden;

    • c.

      een minimale kans op lichamelijk letsel ten gevolge van de beweging van de delen ervan te bieden;

    • d.

      indien kinderen in het speelgoed of de kinderwaren kunnen kruipen, een uitgang te hebben die gemakkelijk van binnenuit kan worden geopend;

    • e.

      geen gevaar voor verstikking of verwurging op te leveren; dit zelfde geldt voor de verpakking ervan.

  • 2.

    Speelgoed en kinderwaren, kennelijk bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden, moeten zo groot zijn dat zij niet door hen kunnen worden ingeslikt of ingeademd.

  • 3.

    Speelgoed en kinderwaren bestemd om in ondiep water te worden gebruikt en om het kind te dragen of drijvende te houden op het water, moeten, gelet op het aanbevolen gebruik ervan, een zo klein mogelijk gevaar voor verlies van het drijfvermogen alsmede van de steun die zij aan het kind geven, hebben.

  • 4.

    Speelgoed en kinderwaren waarmee het kind zich kan voortbewegen, moeten voor zover mogelijk voorzien zijn van aan de waar aangepaste remmen die berekend zijn op de door het speelgoed opgewekte kinetische energie. Deze remmen moeten gemakkelijk door het kind bediend kunnen worden zonder dat het daarbij gevaar loopt uit of van het speelgoed of kinderwaar af te vallen of zichzelf of anderen te verwonden.

  • 5.

    De constructie, vorm en -samenstelling van projectielen en de kinetische energie die deze kunnen ontwikkelen bij lancering door een daartoe ontworpen stuk speelgoed of kinderwaar, moeten zodanig zijn dat het gevaar voor verwonding van de gebruiker van het speelgoed of kinderwaar, of van derden niet onredelijk groot is, gelet op de aard van het speelgoed of kinderwaar.

  • 6.

    Speelgoed dat warmte-elementen bevat en kinderwaren, uitgezonderd stoommachines, die dergelijke elementen bevatten, moeten zodanige eigenschappen hebben dat:

    • a.

      de hoogste temperatuur die aan elke toegankelijke zijde wordt bereikt zodanig is dat aanraking daarvan geen verbranding tot gevolg heeft;

    • b.

      de temperatuur of druk van de vloeistoffen, dampen en gassen in het speelgoed niet zo hoog oplopen dat deze, indien zij voor de goede werking van het speelgoed moeten ontsnappen, brandwonden of ander lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.

Voorschriften inzake brandbaarheid en ontploffingsgevaar

7.

7.1. Speelgoed en kinderwaren anders dan vouw-, teken- en soortgelijk knutselpapier, dienen te zijn samengesteld uit materialen die:

  • a.

    niet branden onder de directe inwerking van een vlam of vonk of andere potentiële oorzaak van ontbranding, dan wel;

  • b.

    moeilijk ontvlambaar zijn, dan wel;

  • c.

    indien zij vlam vatten, traag branden, waarbij de vlam zich langzaam verspreid, dan wel;

  • d.

    ongeacht de chemische samenstelling van het speelgoed, zodanig zijn behandeld dat het verbrandingsproces wordt vertraagd.

7.2. Het in het speelgoed of de kinderwaar aanwezige brandbare materiaal, mag geen gevaar van ontbranding meebrengen voor andere In het speelgoed of de kinderwaar verwerkte stoffen.

8. Speelgoed en kinderwaren die, om te kunnen functioneren, als zodanig bestaan of mede bestaan uit gevaarlijke stoffen of preparaten in de zin van de richtlijn 67/548/EEG (Pb.EG L 196) of de richtlijn 88/379/EEG (Pb.EG L 187), mogen als zodanig geen stoffen of preparaten bevatten die ontvlambaar worden door het verlies van vluchtige niet ontvlambare componenten.

9.

9.1. Speelgoed en kinderwaren uitgezonderd slaghoedjes, speciaal ontworpen voor speelgoed en kinderwaren, mogen niet ontplofbaar zijn en mogen geen ontplofbare bestanddelen bevatten.

9.2. Speelgoed en kinderwaren mogen geen stoffen of preparaten bevatten:

  • a.

    die bij vermenging een ontploffing kunnen veroorzaken door chemische reactie dan wel bij vermenging met oxyderende stoffen;

  • b.

    die vluchtige componenten bevatten die ontvlambaar zijn in de lucht en ontvlambare of explosieve mengsels van damp en lucht kunnen vormen.

Voorschriften inzake chemische veiligheid

10. Speelgoed en kinderwaren dienen geen gevaar voor de gezondheid of lichamelijk letsel bij inslikken, inademing of contact met de huid, de slijmvliezen of de ogen met zich mee te brengen voortkomend uit de chemische samenstelling van het speelgoed of de kinderwaar.

11.

11.1. Speelgoed en kinderwaren mogen geen gevaarlijke stoffen of gevaarlijke preparaten in de zin van richtlijn 67/548/EEG (Pb.EG L 196) of richtlijn 88/379/EEG (Pb.EG L 187) bevatten in hoeveelheden die de gezondheid van het kind kunnen schaden.

11.2 Onverminderd het in voorschrift 11.1 bepaalde mag de biologische beschikbaarheid ten gevolge van het gebruik van speelgoed en kinderwaren, per dag voor de onderstaande elementen en verbindingen niet meer bedragen dan de daarbij vermelde hoeveelheden:

0,2 µg voor antimoon;

0,1 µg voor arsenicum;

25,0 µg voor barium;

0,6 µg voor cadmium;

0,3 µg voor chroom;

0,7 µg voor lood;

0,5 µg voor kwik;

5,0 µg voor selenium.

11.3. Met uitzondering van het speelgoed en de kinderwaren als bedoeld in voorschrift 8 mogen speelgoed en kinderwaren niet als zodanig bestaan of mede bestaan uit gevaarlijke stoffen of preparaten in de zin van richtlijn 67/548/EEG (Pb.EG L 196) of richtlijn 88/379/EEG (Pb.EG L 187).

11.4. Het speelgoed en de kinderwaren als bedoeld in voorschrift 8, mogen slechts bestaan uit gevaarlijke stoffen en preparaten in de zin van de richtlijn 67/548/EEG (Pb.EG L 196) of richtlijn 88/379/EEG (Pb.EG L 187) indien deze worden genoemd in de door Onze Minister aangewezen versie van de norm CEN 71, deel 4 en de in deze norm genoemde maximum toegelaten concentraties van deze stoffen en preparaten niet worden overschreden.

Voorschriften inzake elektrische veiligheid

12.

12.1. Delen van speelgoed en kinderwaren die in contact staan of kunnen komen met een elektriciteitsbron die een elektrische schok kan veroorzaken, alsmede de kabels of draden waarlangs de elektriciteit naar deze delen wordt geleid, dienen goed geïsoleerd en mechanisch beveiligd te zijn om het gevaar van elektrische schokken te voorkomen.

Voorschriften inzake verbrandingsgevaar

13. Speelgoed en kinderwaren moeten zodanige eigenschappen hebben dat de hoogste temperaturen die optreden aan de oppervlakte van alle rechtstreeks toegankelijke delen, bij aanraking daarvan geen brandwonden kunnen veroorzaken.

Voorschriften inzake hygiëne

14. Speelgoed en kinderwaren dienen zodanig te voldoen aan de eisen inzake hygiëne en zuiverheid dat gevaar voor infectie, ziekte en besmetting wordt vermeden.

Voorschriften inzake radio-activiteit

15. Speelgoed en kinderwaren mogen geen radio-actieve elementen of stoffen bevatten in een vorm of hoeveelheid die schade kan berokkenen aan de gezondheid van het kind.

Voorschriften inzake vermeldingen en gebruiksaanwijzingen

16.

16.1. Speelgoed en kinderwaren die gevaarlijk kunnen zijn voor kinderen beneden de 36 maanden, dienen te zijn voorzien van de aanduiding "Niet bedoeld voor kinderen jonger dan 36 maanden" of van de vermelding "Niet bedoeld voor kinderen jonger dan drie jaar", alsmede van een korte vermelding - die ook in de gebruiksaanwijzing mag voorkomen - van de specifieke gevaren waardoor deze aanduiding wordt gemotiveerd.

17.

17.1. Speeltoestellen dienen te zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing, waarin de aandacht wordt gevestigd op de noodzaak van periodieke controles en onderhoud van de belangrijkste delen zoals ophangingsmiddelen, haken en bevestiging op de grond en waarin wordt aangegeven dat bij het nalaten van deze controle gevaar voor vallen van de kinderen of omvallen van de toestellen ontstaat.

17.2. In de in het eerste lid bedoelde gebruiksaanwijzing moeten tevens aanwijzingen worden gegeven betreffende de correcte montage, met vermelding van de onderdelen die bij verkeerde montage gevaren kunnen opleveren.

18.

18.1. Speelgoed en kinderwaren die als speelwaarde een functie hebben welke vergelijkbaar is met die van apparaten en/of installaties bestemd voor gebruik door volwassenen, dienen te zijn voorzien van de aanduiding "Waarschuwing! Alleen te gebruiken onder toezicht van een volwassene".

18.2. Speelgoed en kinderwaren als bedoeld in het eerste lid, dienen tevens te zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing waarin dient te worden vermeld:

  • a.

    de instructies inzake de bediening en de in acht te nemen voorzorgsmaatregelen;

  • b.

    de gevaren voortkomende uit veronachtzaming van deze voorzorgsmaatregelen;

  • c.

    de waarschuwing het speelgoed of de kinderwaren buiten bereik van zeer jonge kinderen te houden.

19.

19.1. Speelgoed en kinderwaren als bedoeld in voorschrift 8 dienen te zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing waarin is aangegeven:

  • a.

    de gevaarlijke aard van de stoffen en preparaten als bedoeld in dat artikel;

  • b.

    de voorzorgsmaatregelen die het kind in acht dient te nemen ter vermijding van de gevaren voortvloeiende uit die gevaarlijke aard;

  • c.

    aanwijzingen inzake te verlenen eerste hulp bij ernstige ongevallen met het speelgoed of de kinderwaar;

  • d.

    de vermelding het speelgoed of de kinderwaar buiten bereik van zeer jonge kinderen te houden.

19.2. Speelgoed en kinderwaren als bedoeld in voorschrift 8, dienen op de verpakking te zijn voorzien van de aanduiding "Voorzichtig!" gevolgd door de vermelding van de leeftijdscategorie waarvoor het speelgoed of de kinderwaar uitsluitend bestemd is en de toevoeging dat de waar slechts onder toezicht van volwassenen mag worden gebruikt.

19.3. Onverminderd het bepaalde in voorschriften 18.1 en 18.2 dienen speelgoed en de kinderwaren als bedoeld in voorschrift 8 te voldoen aan de richtlijnen van de EEG inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen 67/548/EEG (Pb.EG L 196) of de richtlijn van de EEG inzake de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke preparaten 88/379/EEG (Pb.EG L 187).

20. Schaatsplanken en rolschaatsen moeten zijn voorzien van:

  • a.

    de vermelding "Waarschuwing! Alleen te gebruiken met beschermingsuitrusting".

  • b.

    een gebruiksaanwijzing waarin er op wordt gewezen dat men met dit speelgoed voorzichtig moet omgaan, daar er grote behendigheid vereist is en om ongevallen voor de gebruiker en derden te voorkomen. Tevens wordt aangegeven welke beschermingsuitrusting wordt aangeraden.

21. Speelgoed en kinderwaren als bedoeld in voorschrift 3, dienen te zijn voorzien van de vermelding "Waarschuwing! Alleen te gebruiken onder toezicht en in water waar kinderen kunnen staan.".

B

Onverminderd de onder A. gestelde voorschriften dienen het desbetreffende speelgoed en de desbetreffende kinderwaren tevens te voldoen aan de navolgende specifieke voorschriften.

Fopspenen

1.

1.1. Fopspenen dienen onverminderd het in voorschrift 2 bepaalde te voldoen aan de volgende eisen:

  • a.

    zij mogen niet zijn voorzien van band, koord, touw, elastiek of ander materiaal;

  • b.

    de speen mag niet zijn voorzien van een opening;

  • c.

    zij dienen te zijn voorzien van een schild, dat zodanig van vorm en stevigheid is dat de fopspenen met een trekkracht van 60N niet door de opening van de testplaat, zoals omschreven in de desbetreffende methoden van onderzoek van de Warenwetregeling onderzoeksmethoden kinderwaren (Stcrt. 1991, 106) kunnen worden getrokken. De fopspeen mag daarbij niet scheuren of losraken;

  • d.

    de afstand van de top van de speen tot het schild mag niet groter zijn dan 30 mm;

  • e.

    zij mogen geen losse, afneembare of afbijtbare onderdelen bevatten die passen in de testholte als omschreven in de desbetreffende methoden van onderzoek van de Warenwetregeling onderzoeksmethoden kinderwaren.

1.2. Fopspenen dienen te zijn voorzien van de volgende vermeldingen:

  • a.

    met de hand goed schoonwrijven onder stromend water; daarna enige minuten uitkoken.

  • b.

    regelmatig controleren op gaatjes en zwakke plekken, vooral als het kind tandjes heeft. Bij beschadiging vervangen.

  • c.

    een fopspeen is om op te zuigen; kinderen die op fopspenen bijten kunnen beter een bijtring gebruiken;

  • d.

    gebruik de fopspeen niet langer dan 6 weken.

Slaghoedjes speciaal ontworpen voor speelgoed en kinderwaren

3.

3.1. De in de slaghoedjes aanwezige lading mag niet meer dan 7,5 mg knalsas per stuk bevatten en moet zodanig stabiel zijn, dat deze bij het bewaren of het gebruiken niet spontaan explodeert. De in de klappertjes aanwezige lading moet een voldoende bestendigheid tegen druk bezitten.

3.2. Slaghoedjes mogen bij het ontbranden slechts een zodanig explosie druk veroorzaken dat deze een geluidsniveau (L Piek) oplevert van niet meer dan 150 db (lin).

3.3. Slaghoedjes moeten zijn voorzien van de volgende vermelding:

"Waarschuwing! Niet in de buurt van ogen of oren afschieten. Niet los in de broekzak bewaren."

Speelgoedstoommachines

4. Speelgoedstoommachines moeten zodanige eigenschappen hebben, dat:

  • a.

    de capaciteit van de ketel de 2000 cm3 niet overschrijdt;

  • b.

    de absolute druk in de ketel maximaal 0,15 MPa (1,5 bar) is;

  • c.

    de ketel is voorzien van een of meer veiligheidsventielen van roestvrij materiaal, welke niet door middel van gewichten mogen werken;

  • d.

    de oppervlakte van de warmtebron geen hogere temperatuur kan opleveren dan 150° C.

Schertsartikelen

5. Schertsartikelen mogen niet in aantoonbare hoeveelheden bevatten:

  • -

    alifatische en aromatische verbindingen met een nitrogroep;

  • -

    verbindingen uit de groep 2-alkoxy-ethanol en de esters daarvan;

  • -

    gehalogeneerde alifatische en aromatische verbindingen;

  • -

    alifatische en aromatische aminen;

  • -

    panama-poeder (Ouillaja saponaria) en de derivaten daarvan die saponine bevatten;

  • -

    poeder van de Helleborus viridis-wortel en de Helleborus niger-wortel;

  • -

    poeder van de witte nies-wortel (Veratrum album) en de zwarte nies-wortel (Veratrum nigrum);

  • -

    houtstof;

  • -

    zwavelkoolstof;

  • -

    Ammoniumsulfide, ammoniumdisulfide en ammoniumpolysulfide;

  • -

    vluchtige esters van broomazijnzuur: methylbroomacetaat, ethylbroomacetaat, propylbroomacetaat en butylbroomacetaat.

Elektrisch speelgoed en elektrische kinderwaren

6. Elektrisch speelgoed en elektrische kinderwaren mogen slechts functioneren op een nominale spanning van ten hoogste 24 volt waarbij geen enkel onderdeel van de waar onder spanning van meer dan 24 volt mag staan, met uitzondering van transformatoren welke dienen te voldoen aan nen-en 60 7 42.

Asbest

7. Speelgoed en kinderwaren mogen niet geheel of gedeeltelijk bestaan uit asbest.

Benzeen

8. Speelgoed en kinderwaren mogen per kg gewicht niet meer dan 5 mg vrij benzeen bevatten.

Bijlage

3

behorende bij het Warenwetbesluit Speelgoed

Voorwaarden waaraan instanties als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a. van dit besluit dienen te voldoen

De in artikel 7, eerste lid, onder a, van dit besluit bedoelde instanties dienen te beschikken over:

  • -

    voldoende beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;

  • -

    voldoende technische bekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;

  • -

    onafhankelijkheid bij het uitvoeren van proeven, het opstellen van verslagen, het afgeven van verklaringen en het uitoefenen van het in deze richtlijn voorgeschreven toezicht, van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die rechtstreeks of indirect belangen hebben op het gebied van speelgoed.

    Tevens dienen deze instanties zorg te dragen voor:

    • -

      bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;

    • -

      afsluiten van een verzekering van wettelijke aansprakelijkheid.