Wet van 6 juni 1991, houdende regels met betrekking tot de waterschappen

Waterschapswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 133 van de Grondwet regels moeten worden gesteld volgens welke de opheffing en instelling geschiedt van waterschappen en volgens welke de taken en inrichting van waterschappen en de samenstelling van hun besturen worden geregeld;
dat voorts ingevolge diezelfde grondwetsbepaling de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van waterschappen, de openbaarheid van hun vergaderingen, alsmede het toezicht op deze besturen moet worden geregeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

I

De waterschappen

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

II

Bepalingen voor het opheffen, het instellen en het reglementeren van waterschappen

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

5b

Artikel

6

Het opheffen of instellen van een waterschap dan wel het vaststellen van een reglement van een waterschap, waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, geschiedt bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de desbetreffende provincies. Hetzelfde geldt voor het wijzigen van dat reglement, tenzij deze colleges bij reglement het vaststellen van wijzigingen die naar hun oordeel van beperkte strekking zijn opdragen aan één van hen. De artikelen 3 en 4, eerste tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Aan deze artikelen wordt toepassing gegeven door een commissie uit het midden van de desbetreffende colleges, tenzij deze colleges besluiten deze toepassing aan één van hen op te dragen.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Titel

II

De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk

III

Inleidende bepaling

Artikel

10

Het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, onverminderd hetgeen het reglement bepaalt over de benaming van die onderscheidene bestuursorganen.

Hoofdstuk

IV

Het algemeen bestuur

§

1

De samenstelling

Artikel

11

Artikel

12

In geval de zorg voor het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewater in een gebied afzonderlijk is of wordt opgedragen aan één waterschap, kan in het belang van de eenheid van het waterhuishoudkundig beheer bij reglement worden bepaald dat in het algemeen bestuur, naast de vertegenwoordigers van belanghebbenden in de zin van artikel 11, zitting hebben vertegenwoordigers van het waterschap of van de waterschappen die met de overige zorg voor de waterhuishouding in het gebied van eerstbedoeld waterschap zijn belast. De artikelen 14 en 15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

13

§

2

De verkiezing

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

15a

Indien ter vervulling van een door ontslag of overlijden van een lid van het algemeen bestuur opengevallen plaats niet een daartoe gekozen plaatsvervangend lid beschikbaar is, komen daarvoor in aanmerking degenen die bij de verkiezing voor de vertegenwoordigers van de desbetreffende categorie van belanghebbenden kandidaat waren voor de verkiezing tot lid, en wel in volgorde van de aantallen behaalde stemmen.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Indien het gebied van een waterschap tevens het gebied is van een of meer andere waterschappen waaraan een andere taak is opgedragen, kan bij reglement in afwijking van het bepaalde in de artikelen 19 tot en met 22 worden bepaald dat voor de verkiezing van vertegenwoordigers van de onderscheidene categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, stemgerechtigd zijn degenen die als zodanige vertegenwoordigers zijn gekozen in het bestuur van laatstbedoelde waterschappen.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Het dagelijks bestuur houdt een register bij waarin, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 worden opgenomen:

Artikel

30

Artikel

30a

Artikel

30b

Bij algemene maatregel van bestuur wordt een kiesreglement vastgesteld. Artikel 30a is van overeenkomstige toepassing op die algemene maatregel van bestuur.

§

3

De inrichting

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

32a

De leden van het algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. Deze vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemeen bestuur bij verordening vastgesteld naar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels.

Artikel

33

Artikel

34

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de leden van het algemeen bestuur in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van het algemeen bestuur te worden gekozen of benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het algemeen bestuur naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)".

Artikel

35

Artikel

36

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a.

    de toelating van nieuwe leden;

  • b.

    de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de rekening;

  • c.

    de invoering, wijziging en afschaffing van een waterschapsbelasting; en

  • d.

    de benoeming en het ontslag van leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter.

Artikel

37

Artikel

38

De leden van het algemeen bestuur stemmen zonder last.

Artikel

39

Zij die behoren tot het algemeen bestuur van het waterschap en anderen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of schriftelijk aan het algemeen bestuur hebben overgelegd.

Hoofdstuk

V

Het dagelijks bestuur

§

1

De samenstelling

Artikel

40

Artikel

41

§

2

De inrichting

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 38 en 39 van overeenkomstige toepassing. Bovendien zijn de artikelen 31, 33 en 34 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur die zijn benoemd met gebruik van een op grond van artikel 41, derde lid, verleende ontheffing.

Hoofdstuk

VI

De voorzitter

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de voorzitter in handen van de commissaris van de Koning dan wel, indien het een interprovinciaal waterschap betreft, van Onze daartoe in het reglement aangewezen commissaris van de Koning, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot voorzitter benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als voorzitter naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!

(Dat verklaar en beloof ik!)".

Artikel

51

Het ambt van voorzitter ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.

Artikel

51a

Hoofdstuk

VII

Afdelingen

Artikel

52

Hoofdstuk

VIII

De secretaris

Artikel

53

De secretaris van het waterschap wordt door het algemeen bestuur benoemd.

Artikel

54

Artikel

55

De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

Titel

III

De bevoegdheid van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk

IX

Algemene bepalingen

§

1

Inleidende bepaling

Artikel

56

§

2

Verhouding tot provincie en Rijk

Artikel

57

Onze Minister wie het aangaat en het provinciaal bestuur doen het waterschapsbestuur desgevraagd mededeling van hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor het waterschap van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet, en bieden het waterschapsbestuur desgevraagd de gelegenheid tot overleg over die aangelegenheden.

Artikel

58

Artikel

59

§

3

Bijzondere voorzieningen

Artikel

60

§

4

Bestuursdwang

Artikel

61

Artikel

62

Vervallen

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Vervallen

Artikel

67

Vervallen

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Vervallen

§

5

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden

Artikel

73

Artikel

74

De bekend gemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Artikel

75

Artikel

76

Met betrekking tot de intrekking van besluiten die algemeen verbindende regels inhouden, zijn de artikelen 73 tot en met 75 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 73, tweede lid, voorgeschreven mededeling geschiedt binnen één week.

Hoofdstuk

X

De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel

77

De in artikel 56 omschreven bevoegdheid tot regeling en bestuur berust bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens reglement dan wel bij wet of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur, aan de voorzitter of aan het bestuur van een afdeling.

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de ambtenaren van het waterschap.

Artikel

83

Hoofdstuk

XI

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

§

1

Algemene bevoegdheden

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

Artikel

89

§

2

Bijzondere bevoegdheden

Artikel

90

Artikel

92

Wanneer ingeval van watersnood ogenblikkelijke inbezitneming volstrekt noodzakelijk wordt geacht, zijn het dagelijks bestuur, de voorzitter en ieder daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen lid van dat bestuur, bevoegd om de in artikel 73, tweede lid, van de onteigeningswet bedoelde last te geven.

Artikel

93

Hoofdstuk

XII

De bevoegdheid van de voorzitter

Artikel

94

Artikel

95

De voorzitter vertegenwoordigt het waterschap in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel

96

Artikel

97

Titel

IV

De financiën van het waterschap

Hoofdstuk

XIII

Inleidende bepaling

Artikel

98

Het waterschap draagt de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Evenwel worden, voorzover de behartiging van die taken redelijkerwijs moet worden geacht het belang van het gebied van het waterschap te boven te gaan op grond dat deze tevens in belangrijke mate is de behartiging van een nationaal of provinciaal belang, aan het waterschap bijdragen verleend ten laste van de kas van het Rijk onderscheidenlijk die van de desbetreffende provincie of provincies.

Hoofdstuk

XIV

De begroting en de rekening

§

1

De begroting

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

De begroting, de begrotingswijzigingen en de meerjarenraming worden ingericht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel

103

Verplichte uitgaven van het waterschap zijn:

  • a.

    de renten en aflossingen van door het waterschap aangegane geldleningen en alle overige opeisbare schulden;

  • b.

    de uitgaven, bij of krachtens de wet aan het waterschap opgelegd;

  • c.

    de uitgaven, voortvloeiende uit de van het waterschapsbestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen, voorzover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.

Artikel

104

§

2

De rekening

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Hoofdstuk

XV

De administratie en de controle

Artikel

108

Artikel

109

Hoofdstuk

XVI

De waterschapsbelastingen

Artikel

110

Het algemeen bestuur besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een waterschapsbelasting door het vaststellen van een belastingverordening.

Artikel

111

De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel

112

Vervallen

Artikel

113

Artikel

114

Het waterschap kan een precariobelasting heffen voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven grond of water van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd.

Artikel

115

Hoofdstuk

XVII

Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen

Artikel

116

Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen kunnen enkel omslagen worden geheven van hen die:

  • a.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • b.

    krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • c.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • d.

    ingezetenen zijn;

  • e.

    krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht het gebruik hebben van gebouwde onroerende zaken als bedrijfsruimte.

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

122

Hoofdstuk

XVIII

De heffing en invordering van waterschapsbelastingen

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

125

Waterschapsbelastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.

Artikel

125a

Artikel

126

Bij de heffing van waterschapsbelastingen blijven van de Algemene wet buiten toepassing de artikelen 2, vierde lid, 3, 26, derde lid, 37 tot en met 39, 47a, 48, 52, 53, 54, 55, 62, 71, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86, 87 en 90 tot en met 95. Bij de heffing van waterschapsbelastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de artikelen 5, 6 tot en met 9, 11, tweede lid, en 12 van die wet buiten toepassing.

Artikel

126a

Artikel

127

Artikel

128

Artikel

128a

Artikel

129

Artikel

130

Vervallen

Artikel

131

Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de omslag ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de omslag ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen het dagelijks bestuur uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.

Artikel

132

Artikel

133

In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van waterschapsbelastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.

Artikel

134

Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap ook een in die verordening voorziene vrijstelling ambtshalve worden verleend.

Artikel

135

Vervallen

Artikel

136

Op overtreding van een in de belastingverordening voorkomende bepaling betreffende heffing en invordering kan, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, uitsluitend een geldboete worden gesteld en wel een geldboete van de tweede categorie.

Artikel

137

Vervallen

Artikel

138

Artikel

139

Artikel

140

Vervallen

Artikel

142

Artikel

144

Artikel

145

Indien inzake een waterschapsbelasting exploot moet worden gedaan, een akte van vervolging betekend of een dwangbevel ten uitvoer gelegd in het gebied van een ander waterschap dan dat waaraan de belasting verschuldigd is, is daartoe naast de belastingdeurwaarder van laatstbedoeld waterschap mede de belastingdeurwaarder van het eerstbedoelde waterschap bevoegd en desgevraagd verplicht.

Artikel

146

De eigenaar of degene, die krachtens een ander beperkt recht het genot heeft van in het gebied van een waterschap gelegen onroerende zaak en die binnen Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is verplicht aan het dagelijks bestuur van dat waterschap een adres binnen Nederland op te geven, waar de voor hem bestemde stukken betreffende waterschapsbelastingen of betreffende de in artikel 67 bedoelde kosten van bestuursdwang worden bezorgd of betekend. Indien hij hiermede in gebreke blijft, geschiedt de betekening van een dwangbevel aan de persoon of in het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de onroerende zaak geheel of gedeeltelijk ligt. De deurwaarder of de belastingdeurwaarder zendt, zo mogelijk, een tweede afschrift onverwijld per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.

Artikel

147

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het kader van dit hoofdstuk passende nadere regelen worden gesteld ter aanvulling van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.

Titel

V

Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het waterschapsbestuur

Hoofdstuk

XIX

Goedkeuring

Artikel

148

Buiten de bij de wet aangewezen besluiten, zijn, voorzover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten slechts onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap.

Artikel

149

De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel

150

Vervallen

Artikel

151

Artikel

152

Vervallen

Hoofdstuk

XX

Het beroep tegen besluiten

Artikel

153

Artikel

154

Vervallen

Hoofdstuk

XXI

Schorsing en vernietiging

Artikel

156

Artikel

157

Vervallen

Artikel

158

Artikel

159

Vervallen

Artikel

160

Vervallen

Artikel

161

Indien een bekend gemaakt besluit is vernietigd of indien het niet is vernietigd binnen de tijd waarvoor het is geschorst, wordt hiervan door het waterschapsbestuur openbaar kennis gegeven. Artikel 73, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de terinzagelegging geschiedt voor de tijd van vier weken.

Artikel

163

Het waterschapsbestuur neemt opnieuw een besluit omtrent het onderwerp van het vernietigde besluit, waarbij met het besluit tot vernietiging wordt rekening gehouden.

Hoofdstuk

XXII

Het toezicht op interprovinciale waterschappen

Artikel

164

Titel

VI

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

165

De Keurenwet (Stb. 1895, 139) wordt ingetrokken.

Artikel

166

Artikel

167

Artikel

168

Ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur die hun functie bekleden op de datum van inwerkingtreding van deze wet, zijn tot hun periodieke aftreden de artikelen 31, derde lid en 47 niet van toepassing.

Artikel

169

Artikel

170

Vervallen

Artikel

170a

De artikelen 149 en 150 zijn niet van toepassing op aan voorafgaand toezicht onderworpen besluiten die zijn genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

171

De reglementen voor de waterschappen en andere provinciale verordeningen die betrekking hebben op de waterschappen worden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet met het bij of krachtens deze wet bepaalde in overeenstemming gebracht. Bepalingen in die reglementen en verordeningen die niet in overeenstemming zijn met bepalingen bij of krachtens deze wet, vervallen na verloop van drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, tenzij zij tevoren met het bij of krachtens deze wet bepaalde in overeenstemming zijn gebracht.

Artikel

173

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

174

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

175

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

176

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

177

Het keizerlijk decreet van 21 oktober 1811, relatif à la classification des routes et des péages qui s'y perçoivent, et à d’autres objets de cette nature, wordt ingetrokken.

Artikel

178

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

179

Artikel

180

Deze wet kan worden aangehaald als Waterschapswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Justitie a.i., J. E. Andriessen

Inhoud

Titel I

De waterschappen

Hoofdstuk I

Inleidende bepalingen (artt. 1-2)

Hoofdstuk II

Bepalingen voor het opheffen, het instellen en het reglementeren van waterschappen (artt. 3-9)

Titel II

De samenstelling en de inrichting van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk III

Inleidende bepaling (art. 10)

Hoofdstuk IV

Het algemeen bestuur (artt. 11-39)

§ 1

De samenstelling (artt. 11-13)

§ 2

De verkiezing (artt. 14-30)

§ 3

De inrichting (artt. 31-39)

Hoofdstuk V

Het dagelijks bestuur (artt. 40-45)

§ 1

De samenstelling (artt. 40-41)

§ 2

De inrichting (artt. 42-45)

Hoofdstuk VI

De voorzitter (artt. 46-51)

Hoofdstuk VII

(afdelingen art. 52)

Hoofdstuk VIII

De secretaris (artt. 53-55)

Titel III

De bevoegdheid van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk IX

Algemene bepalingen (artt. 56-76)

§ 1

Inleidende bepaling (art. 56)

§ 2

Verhouding tot provincie en Rijk (artt. 57-59)

§ 3

Bijzondere voorzieningen (art. 60)

§ 4

Bestuursdwang (artt. 61-72)

§ 5

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende regels inhouden (artt. 73-76)

Hoofdstuk X

De bevoegdheid van het algemeen bestuur (artt. 77-83)

Hoofdstuk XI

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur (artt. 84-93)

§ 1

Algemene bevoegdheden (artt. 84-89)

§ 2

Bijzondere bevoegdheden (artt. 90-93)

Hoofdstuk XII

De bevoegdheid van de voorzitter (artt. 94-97)

Titel IV

De financiën van het waterschap

Hoofdstuk XIII

Inleidende bepaling (art. 98)

Hoofdstuk XIV

De begroting en de rekening (artt. 99-107)

§ 1

De begroting (artt. 99-104)

§ 2

De rekening (artt. 105-107)

Hoofdstuk XV

De administratie en de controle (artt. 108-109)

Hoofdstuk XVI

De waterschapsbelastingen (artt. 110-115)

Hoofdstuk XVII

Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen (artt. 116-122)

Hoofdstuk XVIII

De heffing en invordering van waterschapsbelastingen (artt. 123-147)

Titel V

Het toezicht op het waterschapsbestuur

Hoofdstuk XIX

De goedkeuring van besluiten (artt. 148-152)

Hoofdstuk XX

Het beroep tegen besluiten (artt. 153-155)

Hoofdstuk XXI

De vernietiging en schorsing van besluiten (artt. 156-163)

Hoofdstuk XXII

Het toezicht op interprovinciale waterschappen (art. 164)

Titel VI

Overgangs- en slotbepalingen (artt. 165-180)