Besluit van 25 maart 1992, houdende Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven

Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 25 september 1991, VVP/L/U-691763, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Overwegende, dat uitvoering moet worden gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (89/107/EEG) (PbEG L 40);
Overwegende, dat het voor de inzichtelijkheid van de wetgeving gewenst is dat de regels met betrekking tot de toelating van levensmiddelenadditieven zoveel mogelijk worden geconcentreerd in één Warenwetbesluit;
Overwegende, dat het om die reden tevens gewenst is dat de gebruiksvoorwaarden in of krachtens zodanig Warenwetbesluit dienen te worden vastgesteld;
Gehoord de Adviescommissie Warenwet (advies van 12 december 1990, nr. 14245/(1)5);
De Raad van State gehoord (advies van 4 december 1991, nr. W13.91.0538);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 11 maart 1992 VVP/L-92371, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

§

2

Toelating van levensmiddelenadditieven

Artikel

3

Artikel

4

§

3

Verhandeling van levensmiddelenadditieven

Artikel

5

Artikel

6

§

4

Gebruik van levensmiddelenadditieven

Artikel

7

§

5

Slotbepalingen

Artikel

8

Artikel

9

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

10

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

11

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

12

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

13

Artikel

14

Dit besluit kan worden aangehaald als: Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

I

A

De in artikel 3, eerste lid, bedoelde categorieën levensmiddelenadditieven zijn de volgende:

  • 1.

    antiklontermiddel

  • 2.

    antioxydant

  • 3.

    antischuimmiddel

  • 4.

    bevochtigingsmiddel

  • 5.

    conserveermiddel

  • 6.

    drijfgas en verpakkingsgas

  • 7.

    emulgator

  • 8.

    geleermiddel

  • 9.

    gemodificeerd zetmeel

  • 10.

    glansmiddel

  • 11.

    kleurstof

  • 12.

    meelverbeteraar

  • 13.

    rijsmiddel

  • 14.

    smaakversterker

  • 15.

    smeltzout

  • 16.

    stabilisator

  • 17.

    verdikkingsmiddel

  • 18.

    verstevigingsmiddel

  • 19.

    voedingszuur

  • 20.

    vulstof

  • 21.

    zoetstof

  • 22.

    zuurteregelaar

  • 23.

    complexvormers

  • 24.

    enzymen.

B

Onder glansmiddel wordt tevens begrepen glijmiddel.

C

Onder stabilisator wordt tevens begrepen schuimhoudbaarheidsmiddel.

Bijlage

II

Algemene criteria voor het gebruik van levensmiddelenadditieven

1. Levensmiddelenadditieven mogen alleen worden goedgekeurd:

  • -

    indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet met andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden bereikt;

  • -

    indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens kan worden beoordeeld;

  • -

    indien het gebruik ervan de consument niet misleidt.

2. Het gebruik van een levensmiddelenadditief kan alleen worden overwogen indien is bewezen dat het voorgestelde gebruik van het additief voor de consument aantoonbare voordelen heeft, met andere woorden, er moet worden aangetoond dat het, zoals dat heet, "nodig" is. Het gebruik van levensmiddelenadditieven moet beantwoorden aan de onder a tot en met d genoemde doelstellingen en mag alleen wanneer deze doelstellingen niet met andere economisch en praktisch bruikbare middelen kunnen worden bereikt en de levensmiddelenadditieven geen gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren:

  • a.

    instandhouding van de voedingskwaliteit van het levensmiddel; een opzettelijke verlaging van de voedingskwaliteit van een levensmiddel is alleen gerechtvaardigd indien het levensmiddel geen wezenlijk bestanddeel vormt van een normaal dieet of wanneer het additief nodig is voor de vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften;

  • b.

    levering van de genoemde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften worden vervaardigd;

  • c.

    verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de organoleptische eigenschappen, mits dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet zodanig verandert dat de consument daardoor kan worden misleid;

  • d.

    vergemakkelijking van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen, mits het additief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens één van deze activiteiten te verhullen.

3. Om de eventuele schadelijke effecten van een levensmiddelenadditief of zijn derivaten te bepalen, moet dit worden onderworpen aan gerichte toxiciteitsproeven en een toxicologische beoordeling. Bij deze beoordeling moet eveneens rekening worden gehouden met bij voorbeeld de cumulatieve, synergetische en versterkende effecten van het gebruik ervan, alsook met intolerantie van de mens voor lichaamsvreemde stoffen.

4. Alle levensmiddelenadditieven moeten voortdurend worden geobserveerd en telkens opnieuw worden beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven.

5. Alle levensmiddelen moeten te allen tijde aan de goedgekeurde zuiverheidseisen voldoen.

6. Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet

  • a.

    vergezeld gaan van de vermelding van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd en van de voorwaarden voor de toevoeging ervan;

  • b.

    beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;

  • c.

    geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven dat voor de levensmiddelenadditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijkse opname van het additief uit alle voedselbronnen. Wanneer het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening worden gehouden met de mogelijke dagelijkse opname van het additief door consumenten van die groepen.