Besluit van 1 maart 1993, houdende vaststelling van het Reisbesluit binnenland voor het burgerlijk rijkspersoneel

Reisbesluit binnenland

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 november 1992, nr. AB92/U1199, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;
De Raad van State gehoord (advies van 2 februari 1993, nr. W04.92.0561);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 26 februari 1993, nr. AB93/140, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister:

    het hoofd van het betrokken ministerie;

  • b.

    betrokkene:

  • c.

    standplaats:

    de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van de gemeente, waar de plaats van tewerkstelling van de betrokkene is gelegen;

  • d.

    plaats van tewerkstelling:

    • 1e.

      het gebouw, gebouwencomplex, terrein of vaartuig waar of van waaruit de betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

    • 2e.

      voor de betrokkene bedoeld onder b ten tweede: zijn woning;

  • e.

    dienstreis:

    een naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijke verplaatsing van een betrokkene tot het verrichten van dienst buiten de plaats van tewerkstelling, alsmede het hiermee verband houdende verblijf buiten deze plaats.

Artikel

3

Voor de toepassing van dit besluit worden, behoudens voor de toepassing van artikel 18a, met Onze Minister gelijkgesteld: het tot aanstelling bevoegd gezag bij elk der beide Kamers der Staten-Generaal, de vice-president van de Raad van State, het College van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de directeur van het Kabinet van de Koning.

Artikel

4

Tijdelijke tewerkstelling elders

Artikel

5

Begin en einde der dienstreizen

Hoofdstuk

II

Vergoedingen wegens reiskosten

Artikel

6

Openbaar vervoer

Artikel

7

Eigen motorvoertuig of bromfiets indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is

Indien de dienstreis naar het oordeel van het bevoegde gezag niet of niet op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden ondernomen, kan het bevoegde gezag aan de betrokkene toestemming verlenen voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of bromfiets, in welk geval hem een vergoeding wordt verleend volgens door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels.

Artikel

8

Eigen motorvoertuig of bromfiets indien openbaar vervoer wel doelmatig is

Indien de dienstreis op doelmatige wijze per openbaar vervoer kan worden ondernomen, kan het bevoegde gezag in bijzondere gevallen de betrokkene toestemming geven voor de dienstreis gebruik te maken van een eigen motorvoertuig of bromfiets, in welk geval aan de betrokkene een vergoeding wordt verleend volgens door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels.

Artikel

9

Fiets

Indien voor de dienstreis gebruik wordt gemaakt van een eigen fiets wordt hiervoor een vergoeding verleend volgens door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels.

Artikel

10

Taxi

Indien naar het oordeel van het bevoegde gezag het dienstbelang er mee is gebaat dat tijdens een dienstreis naast openbaar vervoer tevens gebruik wordt gemaakt van een taxi, worden de aan dat taxigebruik verbonden kosten volledig vergoed.

Artikel

11

Bijkomende kosten

Indien naar het oordeel van het bevoegde gezag het gebruik van een eigen motorvoertuig of bromfiets voor het vervoer tussen de woning en de plaats van tewerkstelling noodzakelijk is voor het op doelmatige wijze uitvoeren van een op die dag voorkomende dienstreis, kan daarvoor per kilometer een vergoeding worden verleend tot ten hoogste de kilometervergoeding die geldt voor de dienstreis met dat vervoermiddel.

Artikel

12

Carpoolregeling

Hoofdstuk

III

Vergoedingen wegens verblijfkosten

Artikel

13

Verblijfkosten

Hoofdstuk

IV

Diverse bepalingen; slotbepalingen

Artikel

14

Vaste reissommen

Artikel

15

Reisdeclaraties

Artikel

16

Hardheidsclausule

Onze Minister kan, voor zover nodig in individuele gevallen en ten aanzien van een door hem aan te wijzen groep van betrokkenen, in afwijking van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels besluiten, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel

17

Overleg

Over de wijzigingen van de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten krachtens dit besluit wordt overleg gevoerd met de centrales van overheidspersoneel in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel voor zover een lid de behoefte daaraan aan de voorzitter heeft kenbaar gemaakt.

Artikel

18

Vergoeding reis- en verblijfkosten voor enkele hoge functionarissen

Aan de directeur van het Kabinet van de Koning, alsmede aan personen die dit ambt waarnemen of de drager van genoemd ambt vervangen, wordt voor hun binnenlandse dienstreizen vergoeding verleend tot de bedragen, die volgens hun opgaven met inachtneming van gepaste zuinigheid in totaal, onderscheidenlijk voor reiskosten en voor verblijfkosten, zijn uitgegeven, in voorkomende gevallen daaronder begrepen de uitgaven van en ten behoeve van de reizigers die hen vergezellen.

Artikel

18a

Van de bevoegdheid tot het stellen van regels met een sterk technisch karakter krachtens dit besluit, kunnen Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister mandaat verlenen.

Artikel

19

Overgangsbepaling

Vervallen

Artikel

20

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 1993.

Artikel

21

Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Reisbesluit binnenland.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin