Artikel
1
De bedragen, genoemd in artikel 19, vijfde lid, onder a, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945, alsmede in de artikelen 12, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, 11, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, 16, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en bedoeld in artikel 28, vierde lid, onder a, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945, worden als volgt herzien:
-
a.
Het bedrag, genoemd in artikel 19, vijfde lid, onder a, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945, wordt verhoogd tot f 1218,-;
-
b.
Het bedrag, genoemd in de artikelen 12, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, 11, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en 16, tweede lid, onder b, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, wordt verhoogd tot twaalfhonderdachttien gulden;
-
c.
Het vrij te laten bedrag, bedoeld in artikel 28, vierde lid, onder a, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945, wordt vastgesteld op f 1218,- per jaar.