Wet van 21 april 1994, houdende voorzieningen ter bevordering van de totstandkoming van regionaal bestuur in daartoe aangewezen gebieden

Kaderwet bestuur in verandering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen ter bevordering van de totstandkoming van regionaal bestuur in daartoe aangewezen gebieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Afdeling

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2

Deze wet is van toepassing op:

  • a.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Amsterdam is gelegen;

  • b.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Rotterdam is gelegen;

  • c.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeente 's-Gravenhage is gelegen;

  • d.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Utrecht is gelegen;

  • e.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Eindhoven en Helmond zijn gelegen;

  • f.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Enschede en Hengelo (O) zijn gelegen;

  • g.

    het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Arnhem en Nijmegen zijn gelegen.

Afdeling

2

Bepalingen inzake de indeling in samenwerkingsgebieden

Artikel

4

Artikel

6

Indien krachtens artikel 3, eerste lid, een samenwerkingsgebied is vastgesteld dat in meer dan één provincie is gelegen, wordt bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bepaald welk van de betrokken provinciebesturen binnen dat samenwerkingsgebied de bevoegdheden met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen uitoefent die bij of krachtens de wet aan het provinciebestuur zijn toegekend.

Hoofdstuk

2

Regionaal bestuur door een regionaal openbaar lichaam

Afdeling

1

Goedkeuring van een regeling

Artikel

7

Afdeling

2

Afwijkingen van de wet gemeenschappelijke regelingen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

In een regeling kan worden bepaald dat artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen niet van toepassing is. In dat geval voorziet de regeling anderszins in de beslechting van geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling, voorzover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid, van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.

Afdeling

3

Bepalingen met betrekking tot bevoegdheden van het regionaal openbaar lichaam

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Artikel

19

Indien bij de besturen van de in een samenwerkingsgebied gelegen gemeenten bezwaren van overwegende aard bestaan tegen opneming in de regeling van één of meer van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 14 tot en met 18, kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, op gezamenlijk verzoek van die besturen besluiten:

  • a.

    dat één of meer van die bevoegdheden niet in de regeling behoeven te worden opgenomen, danwel

  • b.

    dat de desbetreffende bevoegdheden wel in de regeling worden opgenomen, doch dat zij gedurende een door Onze Minister te bepalen termijn niet behoeven te worden uitgeoefend.

Artikel

20

Onverminderd het bepaalde in artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, kan het provinciebestuur bevoegdheden van regeling en bestuur, gevorderd bij of krachtens een andere wet dan de Provinciewet, voor het samenwerkingsgebied overdragen aan het bestuur van een regionaal openbaar lichaam, voor zover die bevoegdheden zich naar hun aard en schaal daartoe lenen en het bestuur van dat regionaal openbaar lichaam daarmee instemt. Artikel 107, tweede tot en met achtste lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

21

Afdeling

4

Oplegging van een regeling

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Afdeling

5

Verplichte uitvoering van een regeling

Artikel

27

Artikel

28

Afdeling

6

Beroep

Artikel

29

Indien het bestuur van een in het samenwerkingsgebied liggende gemeente beroep tegen een besluit van het bestuur van een regionaal openbaar lichaam instelt, is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling

7

Geldingsduur van een regeling en evaluatie

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

De Minister van Binnenlandse Zaken deelt binnen zes maanden na ontvangst van de in artikel 32, eerste lid, bedoelde rapportage zijn standpunt omtrent de rapportage aan beide Kamers der Staten-Generaal mede.

Artikel

34

De Minister van Binnenlandse Zaken zendt jaarlijks aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Hoofdstuk

3

Bijzondere bepalingen ten aanzien van het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Rotterdam is gelegen

Artikel

35

Dit hoofdstuk is van toepassing voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Rotterdam is gelegen.

Artikel

36

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de commissie: de commissie, bedoeld in artikel 37;

  • b.

    de betrokken besturen: het bestuur van de gemeente Rotterdam, het bestuur van de provincie Zuid-Holland, het bestuur van het regionaal openbaar lichaam en Onze Minister;

  • c.

    de nieuwe bestuurlijke organisaties: de bestuurlijke organisaties die in het samenwerkingsgebied worden ingesteld door een wet die voorziet in een regeling van de bestuurlijke organisatie.

Artikel

37

Er is een commissie reorganisatie bestuur regio Rotterdam.

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

De commissie bevordert waar nodig de integratie van gemeenschappelijke regelingen met de regeling. Zij bevordert tevens de aanpassing van gemeenschappelijke regelingen, die ten gevolge van de inwerkingtreding van een wet die voorziet in een regeling van de bestuurlijke organisatie noodzakelijk is.

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Onze Minister treft in overleg met de betrokken besturen voorzieningen ten behoeve van het secretariaat van de commissie.

Artikel

44

De kosten verbonden aan de werkzaamheden van de commissie worden voor twee-zesde deel gedragen door Onze Minister, voor twee-zesde deel door het bestuur van het regionaal openbaar lichaam, voor een-zesde deel door het bestuur van de gemeente Rotterdam en voor een-zesde deel door het bestuur van de provincie Zuid-Holland.

Artikel

45

Het beheer van het archief van de commissie geschiedt met inachtneming van de bepalingen van het Besluit Algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie op overeenkomstige wijze als bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het archief wordt bij opheffing van de commissie overgedragen aan het hoofd van de algemene secretarie van dat ministerie.

Artikel

46

Vervallen

Hoofdstuk

4

Wijziging van andere wetten

Afdeling

1

Ruimtelijke ordening

Artikel

48

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Afdeling

2

Volkshuisvesting

Artikel

49

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Afdeling

3

Milieu

Artikel

50

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

51

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Afdeling

4

Verkeer en Vervoer

Artikel

52

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

53

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Afdeling

5

Jeugdhulpverlening

Artikel

54

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Hoofdstuk

5

Slotbepalingen

Artikel

55

Een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Deze wet kan worden aangehaald als: Kaderwet bestuur in verandering.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, D. IJ. W. de Graaff-Nauta
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. van Thijn
De Minister van Justitie, A. Kosto