Artikel
1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
-
b.
werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is genomen, dan wel is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;
-
c.
onderneming: elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin door werknemers arbeid wordt verricht, met uitzondering van kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen, alsmede andere genootschappen op geestelijke grondslag;
-
d.
ondernemer: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt;
-
e.
werkgever: de ondernemer waarbij in de regel ten minste 35 personen werkzaam zijn;
-
f.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
-
g.
personeelsvertegenwoordiging: de personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;
-
h.
minderheden: degenen die zich komend van elders in Nederland hebben gevestigd en hun kinderen;
-
i.
Centra voor werk en inkomen: de Centra voor werk en inkomen, genoemd in artikel 24 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn bij de ondernemer werkzaam:
-
a.
degenen die in de onderneming werkzaam zijn krachtens een publiekrechtelijke aanstelling dan wel krachtens een arbeidsovereenkomst met de ondernemer;
-
b.
degenen die krachtens een publiekrechtelijke aanstelling bij dan wel krachtens arbeidsovereenkomst met de ondernemer werkzaam zijn in een door een andere ondernemer in stand gehouden onderneming.
3
Personen die in meer dan één onderneming van dezelfde werkgever werkzaam zijn, zijn voor de toepassing van deze wet en de daarop gebaseerde besluiten uitsluitend werkzaam in de onderneming van waaruit hun werkzaamheden worden geleid.
4
In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, zijn degenen met wie een uitzendovereenkomst als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek is aangegaan bij de ondernemer werkzaam zodra zij in meer dan 26 weken arbeid hebben verricht. Bij de berekening van de termijn van 26 weken zijn de regels van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Indien bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan van de termijn van 26 weken wordt afgeweken geldt deze afwijking eveneens voor de toepassing van deze wet.