Regeling van 5 oktober 1994, houdende voorschriften voor de typekeuring van motorrijtuigen in verband met de luchtverontreiniging

Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op:
richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 76), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100);
richtlijn nr. 72/306/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 190), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 89/491/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1989 (PbEG L 238);
richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 91/542/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 1991 (PbEG L 295);

Besluiten:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

b.
overeenkomst van 20 maart 1958:

Overeenkomst van 20 maart 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83);

c.

richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 76);

d.

richtlijn nr. 72/306/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 190);

e.

richtlijn nr. 83/351/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1983 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PbEG L 197);

f.

richtlijn nr. 88/76/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren en motorvoertuigen (PbEG L 36);

g.

richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36);

h.

richtlijn nr. 91/441/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1991 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 242);

i.

richtlijn nr. 91/542/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 1991 tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 295);

j.

richtlijn nr. 93/59/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1993 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 186);

k.

richtlijn nr. 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG (PbEG L 100);

l.

richtlijn nr. 96/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 januari 1996 tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 40);

m.

richtlijn nr. 96/44/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 juli 1996 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 210);

n.

richtlijn nr. 96/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 oktober 1996 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PbEG L 282);

o.

richtlijn nr. 97/20/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 april 1997 (PbEG L 125) houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 72/306/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen;

p.

richtlijn nr. 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen;

q.

richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee- of drie wielen;

r.

richtlijn nr. 98/77/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 oktober 1998 (PbEG L 286) houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;

s.

richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 (PbEG L 350) met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad;

t.

richtlijn nr. 1999/102/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1999 (PbEG L 334) houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad betreffende maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;

u.

richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan;

v.
proef van type I:

proef van type I voor de controle van uitlaatemissies na een koude start als bedoeld in bijlage III van richtlijn 70/220.

w.

richtlijn nr. 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 (PbEG 2000, L 44) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad;

x.

Richtlijn 2000/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 juni 2000 (PbEG 2000, L 203) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad;

y.

richtlijn nr. 2001/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 januari 2001 (PbEG 2001, L 35) tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad betreffende maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;

z.

richtlijn nr. 2001/27/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 april 2001 (PbEG 2001, L 107) houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of op vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking;

aa.

richtlijn nr. 2001/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 december 2001 (PbEG 2002, L 16) tot wijziging van richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen.

§

2

Keuringsvoorschriften

Artikel

2

Artikel

2a

De keuring, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging wordt verricht aan de hand van:

  • a.

    indien de aanvraag om de keuring wordt ingediend voor 17 juni 1999: richtlijn 78/1015 zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn 87/56;

  • b.

    indien de aanvraag om de keuring wordt ingediend op of na 17 juni 1999: richtlijn 97/24; waarbij de grenswaarden worden gehanteerd vastgelegd in Hoofdstuk 5, Bijlage II, Tabel I, voor motorfietsen en driewielers met tweetaktmotor en Tabel II, voor motorfietsen en driewielers met viertaktmotor.

Artikel

3

Artikel

3a

Met de in artikel 3 bedoelde beoordeling die dient ter uitvoering van artikel 23, derde lid, onder c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt gelijkgesteld een beoordeling door een onafhankelijke keuringsinstantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, welke beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van ten minste gelijkwaardige eisen.

Artikel

4

Artikel

6

De keuring, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, en vierde lid, onder a, van het besluit wordt verricht aan de hand van:

Artikel

7

De keuring van motorrijtuigen die reeds in het buitenland in het verkeer zijn gebracht en in Nederland worden ingevoerd, wordt verricht aan de hand van de keuringsvoorschriften zoals deze van kracht waren op het tijdstip waarop de motorrijtuigen voor de eerste maal zijn toegelaten tot het verkeer op de weg.

§

3

Tijdstip waarop een typegoedkeuring haar geldigheid verliest

Artikel

8

Voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit die in Nederland nog niet zijn toegelaten tot het verkeer op de weg, houdt de goedkeuring, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of c, van het besluit, op te gelden en houdt de mededeling, bedoeld in dat lid, onder b, op van kracht te zijn:

  • a.

    met ingang van 1 oktober 1989, indien die goedkeuring of mededeling:

    • 1º.

      betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van de voorschriften, vervat in onderdeel 5 van het Reglement 15, wijziging 04, behorende bij de overeenkomst van 20 maart 1958, of

    • 2º.

      betrekking heeft op de in de aanhef bedoelde motorrijtuigen, uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van meer dan 2000 cm³, en is afgegeven voor 1 oktober 1988 naar aanleiding van een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 83/351;

  • b.

    met ingang van 1 oktober 1990, indien die goedkeuring of mededeling betrekking heeft op de in de aanhef bedoelde motorrijtuigen, met een dieselmotor, niet zijnde een dieselmotor met directe inspuiting, en betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 88/76;

  • c.

    met ingang van 1 oktober 1991, indien die goedkeuring of mededeling betrekking heeft op de in de aanhef bedoelde motorrijtuigen, met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van minder dan 1400 cm³, en betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 83/351;

  • d.

    met ingang van 31 december 1992, onverminderd de onderdelen a, b en c, indien die goedkeuring of mededeling geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 91/441;

  • e.

    met ingang van 1 oktober 1994, onverminderd de onderdelen a tot en met d, indien die goedkeuring of mededeling geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 93/59;

  • f.

    met ingang van 1 januari 1995, indien die goedkeuring of mededeling betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 91/441 en bij die keuring toepassing is gegeven aan punt 8.2 of 8.3 van bijlage I van die richtlijn;

  • g.

    met ingang van 1 januari 1995 dan wel met ingang van 1 oktober 1995 zoals aangegeven in de punten 8.1 en 8.2 van bijlage I van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 93/59, indien die goedkeuring of mededeling betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 93/59, en bij die keuring toepassing is gegeven aan punt 8.1 of punt 8.2 van bijlage I van die richtlijn;

  • h.

    met ingang van 1 januari 1997, indien die goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, tweede lid, geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 94/12;

  • i.

    met ingang van 1 oktober 1997, indien die goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig van klasse I als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 96/69;

  • j.

    met ingang van 1 oktober 1998, indien die goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig van klasse II of III als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 96/69;

  • k.

    met ingang van 1 januari 2001, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met elektrische ontsteking, die wordt gevoed door benzine, van categorie N1, klasse I of van categorie M1 met een maximummassa van niet meer dan 2500 kg als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 1999/102;

  • l.

    met ingang van 1 januari 2002, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met elektrische ontsteking, die wordt gevoed door benzine, van categorie N1, klasse II of III of van categorie M1 met een maximummassa van meer dan 2500 kg als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 1999/102;

  • m.

    met ingang van 1 januari 2004, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met elektrische ontsteking, die permanent of tijdelijk worden gevoed door LPG of aardgas, van categorie N1, klasse I of van categorie M1 met een maximummassa van niet meer dan 2500 kg als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 2001/1;

  • n.

    met ingang van 1 januari 2007, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met elektrische ontsteking, die permanent of tijdelijk worden gevoed door LPG of aardgas, van categorie N1, klasse II of III of van categorie M1 met een maximummassa van meer dan 2500 kg als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 2001/1;

  • o.

    met ingang van 1 januari 2004, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met compressieontsteking van categorie M1 met een maximummassa van niet meer dan 2500 kg en bestemd voor het vervoer van niet meer dan 6 personen, de bestuurder inbegrepen, als bedoeld in artikel 2 geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 1999/102;

  • p.

    met ingang van 1 januari 2006, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met compressieontsteking van categorie N1, klasse I of van categorie M1 met een maximummassa van niet meer dan 2500 kg en bestemd voor het vervoer van meer dan 6 personen, de bestuurder inbegrepen, als bedoeld in artikel 2, geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 1999/102;

  • q.

    met ingang van 1 januari 2007, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een motorrijtuig met een motor met compressieontsteking van categorie N1, klasse II en III of van categorie M1 met een maximummassa van meer dan 2500 kg als bedoeld in artikel 2, geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn 70/220, zoals deze is gewijzigd bij richtlijn 1999/102;

  • r.

    met ingang van 1 april 2002, indien de goedkeuring of mededeling betreffende een type motor met compressieontsteking of een type gasmotor of een motorrijtuig met een motor met compressieontsteking of een gasmotor, geen betrekking heeft op een keuring die is verricht aan de hand van richtlijn nr. 88/77, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/27/EG.

Artikel

9

Artikel

10

De artikelen 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot, naar het oordeel van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Minister van Verkeer en Waterstaat, gelijkwaardige keuringen.

§

4

Slotbepalingen

Artikel

11

De Regeling keuringsvoorschriften typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging wordt ingetrokken.

Artikel

12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. deBoer De Minister van Verkeer en Waterstaat, A.Jorritsma-Lebbink

Bijlage

Bijlage bij artikel 3 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging

1

Algemeen

1.1

De aanvraag voor een keuring van het gassysteem wordt ingediend door de fabrikant of importeur daarvan.

1.3

Het ter keuring aangeboden voertuig behoort tot een type waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat daarvan een groter aantal voertuigen zal worden omgebouwd op gas dan van de andere typen die behoren tot het desbetreffende merk voertuig. Hiertoe worden door de fabrikant of importeur gegevens verstrekt.

1.4

De keuring wordt uitgevoerd aan een voertuig dat ten minste 3000 kilometer heeft gereden.

2

Eisen apparatuur

2.1

De constructie van het gassysteem is zodanig dat de afstelling van onderdelen of functies van het gassysteem die van invloed zijn op de samenstelling van de uitlaatgassen, slechts kan worden gewijzigd door of onder direct toezicht van de fabrikant of importeur van dit systeem.

2.2

Het gassysteem is ongevoelig voor verandering van samenstelling van de gebruikte gassoort (LPG of CNG).

2.3

Het gassysteem beschikt over een boorddiagnosesysteem dat de goede werking van het systeem voortdurend bewaakt en de bestuurder van het voertuig waarschuwt indien het systeem niet naar behoren functioneert. Het boorddiagnosesysteem dient minimaal storingen in het signaal van de lambdasensor en afwijkingen van de gerealiseerde luchtbrandstofverhouding van de gewenste verhouding te detecteren. Indien het gassysteem zodanig is geconstrueerd dat automatische overschakeling op benzine plaatsvindt in het geval van een storing aan het gassysteem, dient het boorddiagnosesysteem deze overschakeling eveneens aan te geven.

3

Keuringsprocedure

3.1

De emissietesten worden uitgevoerd volgens de testprocedure van de richtlijn op basis waarvan de typegoedkeuring voor dat voertuig in de benzine-versie is verstrekt. De instelling van de rollenbank komt overeen met de instelling die bij de keuring van het voertuig in de benzine-uitvoering is gehanteerd, dan wel met de in de betreffende richtlijn opgenomen standaardinstelling.

3.2

Indien LPG als brandstof wordt gebruikt, wordt de keuring achtereenvolgens verricht met twee gasmengsels die voldoen aan de specificaties als genoemd in aanhangsel A bij deze bijlage. Alvorens de test met het tweede gasmengsel te verrichten, wordt tweemaal een volledige testcyclus gereden met dat mengsel.

Op verzoek van de aanvrager mag de keuring tot 1 januari 1998 worden verricht met twee gasmengsels die voldoen aan de specificaties genoemd in aanhangsel B bij deze bijlage.

3.3

Indien CNG als brandstof wordt gebruikt, wordt de keuring achtereenvolgens verricht met twee gasmengsels die voldoen aan de specificaties genoemd in aanhangsel C bij deze bijlage. Alvorens de test met het tweede gasmengsel te verrichten, wordt tweemaal een volledige testcyclus gereden met dat mengsel.

3.4

De resulterende massa's van de uitlaatgassen moeten voor de verschillende typen voertuigen beneden de grenswaarden liggen die in onderstaande tabel zijn vermeld:

M

(70/156)

alle

1,54

0,35

N1

(70/156)

MR ≤ 1250

1,54

0,35

1250 < MR ≤ 1700

2,8

0,42

MR > 1700

3,5

0,49

4

Overeenstemming van productie

4.1

De fabrikant/importeur dient in het kader van het kwaliteitsborgsysteem procedures te beschrijven en maatregelen te treffen opdat gegarandeerd wordt dat gassystemen die worden gefabriceerd, geleverd en ingebouwd overeenstemmen met het goedgekeurde type gassysteem.

4.2

De fabrikant/importeur selecteert in eerste instantie ten minste vijf voertuigen uitgerust met gassystemen die representatief zijn voor zijn serieproductie. Na deze selectie mogen geen afstellingen meer worden verricht aan de betreffende voertuigen.

4.3

De geselecteerde voertuigen mogen niet meer dan 10.000 kilometer hebben gereden.

4.4

De beproeving in het kader van de overeenstemming van productie wordt uitgevoerd met brandstof van handelskwaliteit.

4.5

Drie voertuigen worden aselect uit de serie van vijf genomen en aan de onder 3 van deze bijlage beschreven proef onderworpen. De grenswaarden zijn in pt. 3.4 vermeld.

4.6

Bij een minimum-steekproefomvang van 3 en een maximum-omvang van 10 voertuigen wordt de steekproef zo uitgevoerd dat een partij met 30% uitval de proef met een kans van 90% doorstaat (risico fabrikant = 10%), terwijl een partij met 65% uitval de proef met een kans van 10% doorstaat (risico consument = 10%).

4.7

Voor elk van de in punt 3.4 van deze bijlage bedoelde verontreinigingen wordt de procedure in stroomschema 4.7.1 gevolgd, waarbij:

L:

de voor de verontreiniging geldende grenswaarde voor gas is;

xi:

de meetwaarde voor de I-de motor uit de steekproef;

n:

de momentane steekproefomvang.

4.8

Berekening van de statistische waarde die het aantal voertuigen aangeeft die niet in overeenstemming zijn vindt plaats m.b.v. xi>L.

4.9.1

In de onderstaande tabellen is af te lezen in welke gevallen acceptatie dan wel verwerping van de test plaatsvindt.

3

0

3

4

0

4

5

1

4

6

2

5

7

2

5

8

3

6

9

4

6

10

5

6

4.9.2

In de onderstaande tabel wordt aangegeven op welke wijze bij twijfel de steekproef moet worden voortgezet. Indien het aantal geselecteerde voertuigen dat beschikbaar is gesteld nog niet volstaat om een beslissing te nemen, dient alsnog het resterende aantal voertuigen door de fabrikant/importeur te worden geselecteerd om vervolgens te worden onderworpen aan een nieuwe proef.

aantal geconstateerde fouten

n

0

1

2

3

4

5

6

3

acc

(+2)

(+2)

verw

4

nvt

-

-

-

nvt

5

acc

(+1)

(+2)

verw

6

acc

(+2)

-

nvt

7

nvt

(+1)

(+2)

verw

8

acc

(+1)

(+1)

nvt

9

acc

(+1)

verw

10

acc

verw

4.10.1

De productie van een serie wordt op basis van een steekproef van voertuigen als conform dan wel niet conform beschouwd zodra voor alle verontreinigingen acceptatie dan wel voor één verontreiniging verwerping plaatsvindt, overeenkomstig de proefcriteria beschreven in de punten 4.6 t/m 4.9.

4.10.2

Wanneer voor een van de verontreinigen acceptatie plaatsvindt, wordt de beslissing hiertoe niet gewijzigd door eventuele aanvullende proeven die worden verricht om tot een beslissing inzake de overige verontreinigingen te komen.

4.10.3

Indien niet voor alle verontreinigingen acceptatie plaatsvindt en indien voor geen enkele verontreiniging verwerping plaatsvindt, wordt de proef met een ander voertuig herhaald.

4.10.4

De fabrikant/importeur kan te allen tijde de proeven laten staken indien het niet tot een beslissing komt; dit wordt als verwerping geregistreerd.

5

Duurzaamheid

5.1

Alle voertuigen die zijn uitgerust met gassystemen die zijn goedgekeurd volgens deze bijlage dienen gemiddeld over de effectieve levensduur van het voertuig – mits goed onderhouden en normaal gebruikt – aan de keuringseisen van deze bijlage te blijven voldoen.

5.2

Onder effectieve levensduur van het voertuig wordt verstaan: 80.000 kilometer of 5 jaar, welke van de twee het eerst wordt bereikt.

5.3

Het testen en het beoordelen van de duurzaamheid vindt plaats overeenkomstig de procedure en de criteria hiervoor beschreven onder 4.5 en volgende.

5.4

Het niet voldoen aan de eisen van duurzaamheid wordt aangemerkt als een gebrek in de overeenstemming van de productie.

Aanhangsel

A

Behorende bij de bijlage bij artikel 3 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Referentiebrandstoffen LPG

Samenstelling:

ISO 7941

C3

vol.%

30 ± 2

85 ± 2

C4

vol.%

resterend

resterend

< C3 of > C4

vol.%

max. 2

max. 2

Olefinen

vol.%

9 ± 3

12 ± 3

Verdampingsresidu

ppm

max. 50

max. 50

NFM 41-015

Watergehalte

niet aanwezig

niet aanwezig

Visuele inspectie

Totaal zwavelgehalte

ppm *Waarde te bepalen bij standaardomstandigheden (293.2 K (20°C) en 103 kPa).

max. 50

max. 50

EN 24260

H2S gehalte

niet aanwezig

niet aanwezig

Koper corrosie

Klasse 1

Klasse 1

ISO 6251 **Deze methode bepaalt mogelijk niet nauwkeurig de aanwezigheid van corrosieve materialen als het testmonster additieven bevat, die de corrosie aan de koperen teststrip verminderen. Derhalve is het toevoegen van dergelijke additieven met uitsluitend het oogmerk om de test methode te beïnvloeden verboden.

Geur

Karakteristiek

Karakteristiek

Octaangetal

MON

min. 89

min. 89

EN 589 Annex B

Aanhangsel

B

Behorende bij de bijlage bij artikel 3 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Referentiebrandstoffen LPG volgens grenswaarden V

EGAN-specificatie

Samenstelling:

ISO 7941

C3

vol.%

40 ± 3

70 ± 3

C4

vol.%

resterend

resterend

Totaal diënen

massa%

max. 0.5

max. 0.5

1,3 butadiëen

massa%

max. 0.1 *Vanaf 1-5-1997.

max. 0.1 **Ten minste 250 kPa bij -10 graden Celsius in de periode van 1 december tot en met 31 maart (NEN-EN 589 Klasse A).

Verdampingsresidu

ppm

max. 50

max. 50

NFM 41-015

Watergehalte

niet aanwezig

niet aanwezig

Visuele inspectie

Totaal zwavelgehalte

ppm

max. 50

max. 50

EN 24260

H2S gehalte

niet aanwezig

niet aanwezig

ISO 8819

Koper corrosie

Klasse 1

Klasse 1

ISO 6251

Geur

Karakteristiek

Karakteristiek

NEN-EN 589

Annex A

Octaangetal

MON

min. 89

min. 89

ASTM D 2623

Dampdruk

Kpa

min. 150

min. 150

ISO 4256

Aanhangsel

C

Behorende bij de bijlage bij artikel 3 van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Referentiebrandstoffen CNG

Samenstelling

CH4

vol.%

100

86

N2

vol.%

0

14

Wobbe Index *Gebaseerd op de bruto calorische waarde en berekend voor 0°C.De samenstellende gassen van de mengsels moeten voldoen aan de volgende zuiverheden:N2: 99%. CH4: 95% met een totaal gehalte aan waterstof, koolmonoxide en zuurstof van minder dan 1% en met een totaal gehalte aan stikstof en kooldioxide van minder dan 2%.

MJ/m3

53,6 ± 2%

43,9 ± 2%