Degenen die reclasseringswerkzaamheden kunnen verrichten
Artikel
4
1
Reclasseringswerkzaamheden worden uitsluitend verricht door instellingen die zich blijkens hun statuten of reglementen ten doel of mede ten doel stellen, op bijzondere wijze of ten behoeve van één of meer bijzondere categorieën van personen, reclasseringswerkzaamheden te verrichten en die daartoe door Onze Minister zijn erkend als reclasseringsinstelling.
2
Onze Minister beoordeelt een aanvraag voor een erkenning mede aan de hand van de toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande reclasseringsaanbod.
3
De erkenning kan onder beperkingen worden verleend; aan de erkenning kunnen voorschriften worden verbonden. De beperkingen en voorschriften kunnen na overleg met de betrokken instelling worden gewijzigd.
4
De erkenning kan worden geschorst of ingetrokken. Intrekking van de erkenning geschiedt niet eerder dan nadat dertien weken zijn verstreken na een waarschuwing, waarbij is vermeld welke maatregelen moeten worden genomen om de intrekking te voorkomen.
Artikel
5
1
In afwijking van artikel 4 kunnen onder verantwoordelijkheid van een reclasseringsinstelling bepaalde, door het bestuur van de reclasseringsinstelling vast te stellen, reclasseringswerkzaamheden worden verricht door:
a.
instellingen van maatschappelijke dienstverlening en
b.
personen die zich als vrijwilliger aanbieden.
2
De vaststelling van reclasseringswerkzaamheden die door een instelling van maatschappelijke dienstverlening kunnen worden verricht, behoeft de instemming van Onze Minister.
Artikel
6
1
Reclasseringswerkers zijn de door het bestuur van een reclasseringsinstelling als zodanig aangewezen personeelsleden van de reclasseringsinstelling.
2
Alvorens zijn werkzaamheden aan te vangen, legt de reclasseringswerker de eed of belofte af dat hij zijn taak overeenkomstig de gestelde voorschriften naar geweten zal vervullen.
3
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen voor aanwijzing als reclasseringswerker en ter uitvoering van het tweede lid.
Artikel
7
Reclasseringswerkers hebben voor de uitoefening van hun werkzaamheden vrije toegang:
a.
tot degenen die zijn ingesloten in politiebureaus, voor zover de normale taakuitvoering van de politie dat redelijkerwijs toelaat, en
b.
in penitentiaire inrichtingen, met inachtneming van de aldaar geldende huisregels.
Hoofdstuk
3
De reclasseringswerkzaamheden
Artikel
8
1
Onze Minister draagt er zorg voor dat in ieder arrondissement in ieder geval en zoveel mogelijk in onderlinge samenhang, in opdracht van de bevoegde autoriteiten de volgende reclasseringswerkzaamheden worden uitgevoerd:
a.
het doen van onderzoek naar en het geven van voorlichting en advies over personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, ten behoeve van te nemen beslissingen inzake de vervolging, de afdoening, de berechting of de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen;
b.
het houden van toezicht op de naleving van aan verdachten of veroordeelden bij of krachtens de wet opgelegde voorwaarden of ontzetting van rechten en hen ten behoeve daarvan te begeleiden;
c.
het voorbereiden en begeleiden van en het houden van toezicht op de uitvoering van de taakstraf en het voorbereiden en begeleiden van andere straffen of maatregelen, waarmee reclasseringsinstellingen bij of krachtens de wet zijn belast;
Een reclasseringsinstelling dient op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten van advies omtrent onderwerpen die voor de reclassering van belang zijn.
Artikel
9
Een reclasseringsinstelling kan uit eigen beweging of op verzoek van anderen, onder wie de betrokkene, voorlichting en advies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, geven of doen geven.
De directeur van een penitentiaire inrichting bericht een reclasseringsinstelling zo spoedig mogelijk omtrent de binnenkomst van een gedetineerde in de inrichting.
2
De directeur van een penitentiaire inrichting bericht een reclasseringsinstelling zo spoedig mogelijk maar tenminste vier weken van te voren omtrent de datum van ontslag van een gedetineerde, die bij zijn ontslag een werkelijke straftijd zal hebben ondergaan van meer dan drie maanden en die gehouden is medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht. Gelijke verplichting geldt indien de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld of achterwege blijft krachtens rechterlijke beslissing.
Artikel
12
1
Een reclasseringsinstelling brengt, indien opdracht is gegeven toezicht te houden op de naleving van bij of krachtens de wet opgelegde voorwaarden, een rapport over de daarmee verband houdende bemoeiingen uit aan Onze Minister, de rechter of de officier van justitie. Het rapport bevat een advies over de maatregelen waartoe het aanleiding zou kunnen geven.
2
Aan het rapport wordt door de reclasseringsinstelling een advies terzake toegevoegd, indien het rapport naar haar oordeel aanleiding zou kunnen geven tot een van de navolgende maatregelen:
het intrekken of wijzigen van het koninklijk besluit, waarbij onder voorwaarden gratie is verleend;
c.
het intrekken van een voorwaardelijke beslissing door een vreemde staat, van welke de uitoefening van het toezicht op de naleving van voorwaarden is overgenomen.
Een reclasseringsinstelling ontvangt jaarlijks ten laste van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een subsidie voor de reclasseringswerkzaamheden die door haar of onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.
2
Een afzonderlijke subsidie kan worden verleend ten behoeve van de bouw, de inrichting en de uitbreiding van gebouwen ten dienste van de reclassering.
3
De verlening van subsidie geschiedt voor 1 januari van het subsidiejaar.
4
De vaststelling van subsidie geschiedt voor 1 september van het op het subsidiejaar volgende jaar.
§
4.2
Subsidieverlening
Artikel
16
Vervallen
Artikel
17
Vervallen
Artikel
18
1
Voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar nodigt Onze Minister de reclasseringsinstellingen uit tot het indienen van een subsidieaanvraag.
2
Daarbij geeft hij aan in hoeverre wijziging is opgetreden of naar verwachting wijziging zal optreden in het voor de reclassering in het subsidiejaar beschikbare bedrag.
3
Onze Minister informeert de reclasseringsinstellingen zoveel mogelijk over wijzigingen als bedoeld in het tweede lid die zich daarna voordoen.
Artikel
19
1
Voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar dient de reclasseringsinstelling bij Onze Minister een subsidieaanvraag in.
2
De reclasseringsinstelling houdt daarbij rekening met de financiële ruimte zoals die door de wetgever is vastgesteld of naar verwachting zal worden vastgesteld.
3
De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:
a.
een begroting van uitgaven en inkomsten en
b.
een activiteitenplan voor het subsidiejaar.
4
Het activiteitenplan, bedoeld in het derde lid, wordt afgestemd op de behoefte aan reclasseringswerkzaamheden binnen de diverse arrondissementen en van opdrachtgevers.
Artikel
20
1
Voor de aanvang van het subsidiejaar neemt Onze Minister het besluit waarbij de subsidie voor het subsidiejaar wordt verleend, zo nodig onder de voorwaarde dat door de wetgever voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
2
In het besluit wordt in ieder geval aangegeven welke categorieën van activiteiten in welke omvang en volgens welke berekeningswijze ten hoogste voor subsidiëring in aanmerking zullen komen.
Artikel
21
1
De reclasseringsinstelling voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.
2
De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.
Artikel
22
1
Indien gedurende het subsidiejaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister, onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
2
De reclasseringsinstelling geeft Onze Minister zo spoedig mogelijk tevens kennis van omstandigheden die hetzij van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de subsidie, hetzij aanleiding kunnen geven tot een wijziging van de subsidieverlening.
Artikel
23
De reclasseringsinstelling kan Onze Minister verzoeken de subsidieverlening te wijzigen.
Artikel
24
1
Zolang de subsidie niet overeenkomstig artikel 27 is vastgesteld, kan Onze Minister de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de reclasseringsinstelling wijzigen indien:
a.
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b.
de reclasseringsinstelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden voorschriften;
c.
de reclasseringsinstelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d.
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de reclasseringsinstelling dit wist of behoorde te weten; of
e.
een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
2
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Artikel
25
Zolang de subsidie niet overeenkomstig artikel 27 is vastgesteld, kan Onze Minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de reclasseringsinstelling wijzigen:
a.
voor zover de subsidieverlening onjuist is; of
b.
voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten.
§
4.3
Subsidievaststelling
Artikel
26
1
Voor 1 juni van het op het subsidiejaar volgende jaar dient de reclasseringsinstelling bij Onze Minister de aanvraag in voor de vaststelling van het subsidiebedrag.
2
De aanvraag gaat vergezeld van:
a.
een jaarrekening,
b.
een verslag van de in dat jaar verrichte activiteiten en
Voor 1 oktober van het op het subsidiejaar volgende jaar stelt Onze Minister het definitieve subsidiebedrag vast.
Artikel
28
1
Onze Minister kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de reclasseringsinstelling wijzigen:
a.
op grond van feiten of omstandigheden waarvan hij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b.
indien de subsidievaststelling onjuist was en de reclasseringsinstelling dit wist of behoorde te weten;
c.
indien de reclasseringsinstelling na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de reclasseringsinstelling worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sinds de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
Hoofdstuk
5
Klachtenregeling
Artikel
29
1
Er is een commissie, belast met de behandeling van klachten over het uitvoeren of nalaten van reclasseringswerkzaamheden.
2
De klachtencommissie bestaat uit een oneven aantal leden, die worden benoemd door Onze Minister. Bestuursleden en werknemers van de reclasseringsinstellingen kunnen geen lid van de klachtencommissie zijn.
3
De klachtencommissie houdt zitting in elk van de ressorten van de gerechtshoven, volgens regels door de commissie te stellen bij reglement van orde.
4
Onze Minister voorziet in het secretariaat van de klachtencommissie.
Artikel
30
1
Degene ten aanzien van wie reclasseringswerkzaamheden zijn verricht of ten onrechte zijn nagelaten, kan bij de klachtencommissie een klacht indienen over het uitvoeren of nalaten van reclasseringswerkzaamheden.
2
Alvorens een klacht kan worden ingediend bij de klachtencommissie, wordt een klacht ingediend bij de leidinggevende van de reclasseringsmedewerker tegen wie de klacht zich richt. De klacht wordt bij de leidinggevende ingediend binnen zes weken na de dag waarop de klager kennis heeft gekregen van het handelen of nalaten waarover hij zich wenst te beklagen. De leidinggevende onderzoekt de klacht en probeert tot een voor de klager aanvaardbare oplossing te komen.
3
De leidinggevende bericht de klager zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van de klacht, over de afdoening daarvan. Deze termijn van zes weken kan door de leidinggevende eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd. De leidinggevende doet hiervan schriftelijk mededeling aan de klager en de aangeklaagde.
4
Een klacht kan worden ingediend bij de klachtencommissie binnen zes weken na de dag waarop de termijn van zes weken, bedoeld in het derde lid, dan wel de verlenging van deze termijn met ten hoogste zes weken, is verlopen.
5
Een na afloop van de termijn ingediende klacht wordt toch in behandeling genomen, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.
Artikel
31
1
Door of namens de klachtencommissie worden de klager en degene tegen wie de klacht zich richt, gehoord.
2
Van het horen kan worden afgezien indien de klachtencommissie aanstonds van oordeel is dat de klacht kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
3
Door of namens de klachtencommissie kunnen inlichtingen worden ingewonnen bij instellingen en personen die reclasseringswerkzaamheden verrichten.
Artikel
32
1
De klachtencommissie kan trachten te bemiddelen tussen de klager en degene tegen wie de klacht zich richt.
2
Naar aanleiding van een klacht kan de klachtencommissie een aanbeveling doen aan degene tot wie de klacht zich richt of tot een andere instelling of persoon. De aanbeveling wordt openbaar gemaakt.
3
De klachtencommissie bericht de klager zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen zes weken na ontvangst van de klacht over de afdoening daarvan.
4
De klachtencommissie brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.
Hoofdstuk
6
Toezicht
Artikel
33
1
Onze Minister wijst de ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit bepaalde.
2
Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthoudende ambtenaren een door Onze Minister uitgegeven legitimatiebewijs bij zich, dat zij desgevraagd aanstonds tonen.
Artikel
34
1
De toezichthoudende ambtenaren hebben voor de uitoefening van hun taak vrije toegang tot de vestigingsplaatsen van de reclasseringsinstellingen. Een woning betreden zij niet zonder toestemming van de bewoner.
2
Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door daartoe door hen aangewezen personen.
3
De toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en van de gegevens en bescheiden kopieën te maken en deze voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een schriftelijk bewijs.
Artikel
35
De reclasseringsinstellingen en de daarbij werkzame medewerkers zijn verplicht aan de toezichthoudende ambtenaren de inlichtingen en de medewerking te verschaffen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel
36
De toezichthouders maken van hun bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Hoofdstuk
7
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
37
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit besluit en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit besluit de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
Artikel
38
Indien een instelling erkend is op grond van artikel 4, eerste lid, van dit besluit, zoals dit luidde voordat het ingevolge het besluit van 4 december 2003 tot wijziging van de Reclasseringsregeling 1995 in verband met de reorganisatie van de reclassering (Stb. 511) werd gewijzigd, geldt deze erkenning als erkenning op grond van artikel 4, eerste lid.
Artikel
39
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
40
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.
Artikel
41
De Reclasseringsregeling 1986 wordt ingetrokken.
Artikel
42
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.
Artikel
43
Dit besluit wordt aangehaald als Reclasseringsregeling 1995.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.