Besluit van 19 december 1994, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies en specifieke uitkeringen op het terrein van het welzijnsbeleid
Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 oktober 1994, Directie Algemeen Sociaal Beleid, nr. 943335;
De Raad van State gehoord (advies van 12 december 1994, no. W13.94.0622);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 december 1994, DASB/BJA-944375, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Dit besluit is van toepassing op de verstrekking van uitkeringen en subsidies op beleidsterreinen die op grond van de artikelen 4, derde lid, en 5 van de wet tot de verantwoordelijkheid van het Rijk behoren, tenzij daarvoor bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, andere regels zijn gesteld.
Artikel
2
Onze Minister maakt openbaar welke activiteiten voor een uitkering als bedoeld in artikel 40 of voor subsidie in aanmerking komen, voor zover dit niet reeds blijkt uit de welzijnsnota, alsmede voor zover hij voornemens is af te wijken van het in die nota gestelde.
Subsidies en uitkeringen als bedoeld in artikel 40 worden slechts verstrekt voorzover Onze Minister van oordeel is dat het verstrekken van subsidies en uitkeringen zijn beleid ondersteunt dat is neergelegd in de welzijnsnota dan wel dat met toepassing van artikel 2 openbaar is gemaakt.
Artikel
4
1
Subsidie wordt voorts slechts verstrekt, indien:
a.
naar het oordeel van Onze Minister mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt; en
b.
de aanvrager:
1°.
naar het oordeel van Onze Minister de behoefte aan subsidie heeft aangetoond; en
2°.
aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen, met inbegrip van subsidie, voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.
2
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing indien het betreft een subsidie aan een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.
Artikel
5
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 40 of van een subsidie wordt berekend.
Hoofdstuk
II
Het aanvragen van subsidie
§
1
Aanvraag van een jaarlijkse instellingssubsidie
Artikel
6
1
De instelling die voor haar activiteiten of een gedeelte daarvan in een jaar een instellingssubsidie verlangt, dient uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar een subsidieaanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting van de instelling en gaat, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over het jaar, vergezeld van een liquiditeitsprognose.
2
In het activiteitenplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de instelling met de activiteiten nastreeft, op welke wijze zij zullen worden uitgevoerd, voor welke doelgroep zij zijn bestemd en op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de wet.
3
De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd in dat jaar. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de instelling een privaatrechtelijke rechtspersoon is bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de instelling als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel van de instelling.
4
De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per kalenderkwartaal.
5
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.
Artikel
7
1
Bij de aanvraag van een jaarlijkse instellingssubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:
a.
een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;
b.
een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt;
c.
een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag; en
d.
indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.
2
Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
3
Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan Onze Minister bekend zijn.
§
2
Aanvraag van een meerjarige instellingssubsidie
Artikel
8
Indien in de welzijnsnota dan wel in de mededeling, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet, de mogelijkheid daartoe is opgenomen, kan Onze Minister op een bepaald terrein van het welzijnsbeleid instellingssubsidies verlenen voor een duur van meer dan één jaar.
Artikel
9
1
Een aanvraag van een meerjarige instellingssubsidie wordt ingediend
vóór een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip, dat voor verschillende activiteiten op het terrein van het welzijnsbeleid verschillend kan worden vastgesteld. Dit tijdstip ligt ten minste dertien weken vóór de aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd. De aanvraag gaat vergezeld van een beleidsplan voor de hele periode en een liquiditeitsprognose. Artikel 6, vierde lid, eerste volzin, en artikel 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Het beleidsplan geeft ten minste inzicht in:
a.
de beleidsvoornemens voor de betrokken periode; en
b.
de geschatte baten en lasten gedurende de betrokken periode.
Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.
3
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde aanvraagtermijn.
Artikel
10
Uiterlijk dertien weken, voorafgaand aan enig jaar waarvoor een meerjarige instellingssubsidie is aangevraagd of verleend, dient de instelling bij Onze Minister een activiteitenplan in, vergezeld van een begroting van de instelling. Artikel 6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
§
3
Aanvraag van een projectsubsidie
Artikel
11
1
Onze Minister kan projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar.
2
De natuurlijke persoon of de rechtspersoon die subsidie voor een bepaald project verlangt, dient ten minste dertien weken vóór de aanvang van het project een aanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose.
3
In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die zullen worden uitgevoerd. Indien in het kader van het project uitvoerend werk of steunfunctiewerk wordt verricht, wordt tevens aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de wet.
4
De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.
5
De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per maand. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig gespreid is over de duur van het project.
6
In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister bepalen dat aanvragen voor projecten op bepaalde terreinen vóór een of meer door hem vastgestelde data worden ingediend.
7
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het tweede of zesde lid bedoelde aanvraagtermijn.
Artikel
12
1
Bij de aanvraag van een projectsubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:
a.
een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;
b.
een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt; en
c.
indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.
2
Onze Minister kan een aanvrager of een categorie aanvragers tevens verplichten tot het overleggen van een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag.
3
Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.
4
Overlegging van in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan Onze Minister bekend zijn.
5
Het tweede lid is niet van toepassing indien een publiekrechtelijke rechtspersoon een projectsubsidie aanvraagt.
Hoofdstuk
III
Subsidieverlening en bevoorschotting
Artikel
13
Onze Minister geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat op aanvragen wordt beslist na een of meer bepaalde data in een kalenderjaar.
Artikel
14
1
Nadat een subsidieaanvraag is ingediend, kan Onze Minister voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ingediende liquiditeitsprognose.
2
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoorschotting.
3
Indien de subsidieaanvraag te laat wordt ingediend en Onze Minister de aanvraag desondanks in behandeling neemt, kan hij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.
Artikel
15
In een beschikking waarbij een meerjarige subsidie wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.
Artikel
16
1
Bij de verlening van een subsidie kan Onze Minister bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
2
Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
3
Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
Artikel
17
Vervallen
Artikel
18
Vervallen
Hoofdstuk
IV
Verplichtingen van de subsidie-ontvanger
Artikel
19
De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:
a.
de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan, het beleidsplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;
b.
de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd; en
c.
de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.
Artikel
20
De subsidieontvanger zorgt er voorts voor dat:
a.
de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;
b.
de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling; en
c.
van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn, waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.
Artikel
21
1
Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.
2
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het eerste lid.
3
Onze Minister kan ontheffing verlenen van het eerste lid.
Artikel
22
De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel
23
1
De privaatrechtelijke rechtspersoon die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.
2
De ontvanger van een instellingssubsidie verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.
3
Onze Minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.
4
Onze Minister kan het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaren op de ontvanger van een projectsubsidie.
Artikel
24
1
De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het verslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de in het beleidsplan, activiteitenplan, onderscheidenlijk projectplan, voorgenomen activiteiten. Tevens vermeldt het verslag op welke wijze is voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de wet.
2
De ontvanger van een meerjarig instellingssubsidie verstrekt Onze Minister tussentijds financiële informatie door binnen 4 maanden na afloop van ieder jaar waarover subsidie is verleend, de jaarrekening in te dienen; de artikelen 33, vierde lid, 35 en 36 zijn van toepassing.
Artikel
25
1
Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publikatie kan Onze Minister bepalen dat de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat bij de publikatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.
2
Indien een subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet 1912, draagt de subsidieontvanger er zorg voor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.
3
De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publikaties.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.
3
Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de activiteiten van de subsidieontvanger, na toestemming van Onze Minister, door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa tegen boekwaarde aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.
Artikel
28
1
De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.
2
De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, is, indien het diensten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de diensten in eigen beheer.
3
De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan bedoeld in het tweede lid, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.
Artikel
29
De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn; Onze Minister kan ook andere gevallen aanwijzen waarin de bepaling niet geldt.
Artikel
30
1
De subsidieontvanger verstrekt aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de instelling slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de instelling de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.
2
Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.
3
De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de uitvoering van de landelijke functie.
Artikel
31
Indien bij Onze Minister het vermoeden is gerezen dat artikel 28 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.
Artikel
32
1
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent aan de verlening van bepaalde categorieën subsidies te verbinden verplichtingen.
2
Onze Minister kan tevens bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Hoofdstuk
V
Subsidievaststelling
§
1
De aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel
33
1
Binnen vier maanden na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.
2
De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van:
indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.
3
Een subsidiedeclaratie kan achterwege blijven indien de daarmee te verstrekken informatie reeds in de in te zenden jaarrekening is opgenomen.
4
Een jaarrekening behoeft , tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, niet te worden ingezonden, indien het gaat om:
a.
een projectsubsidie; of
b.
een subsidie aan een publiekrechtelijke rechtspersoon.
5
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.
6
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.
Artikel
34
De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening(en) toegelicht.
Artikel
35
1
De afdelingen 2 tot en met 8 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening vervangen wordt door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.
2
De grondslag voor de waardering van activa en passiva is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften.
3
Onze Minister kan bepalen dat bepalingen van de in het eerste lid bedoelde Titel of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn op bepaalde instellingen of categorieën van instellingen.
De jaarrekening of de subsidiedeclaratie gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen protocol.
3
De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de departementale accountantsdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte (controle)-werkzaamheden. De daaraan verbonden kosten worden geacht te zijn begrepen in de subsidie.
4
In geval van een instellingssubsidie zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de door Onze Minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan € 125 000 bedraagt.
5
In geval van een projectsubsidie zijn, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald, het eerste en tweede lid niet van toepassing indien de subsidie minder dan € 125 000 bedraagt.
§
2
De vaststelling van de subsidie
Artikel
37
Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 33, geeft Onze Minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.
Artikel
38
Vervallen
Artikel
39
Vervallen
Hoofdstuk
VI
Uitkeringen aan provincies en gemeenten
§
1
Algemene bepaling
Artikel
40
Uitkeringen aan provincies en gemeenten ten behoeve van het door hun besturen te voeren welzijnsbeleid worden door Onze Minister toegekend met inachtneming van de artikelen 41 tot en met 51.
§
2
Het aanvragen van een uitkering
Artikel
41
1
De aanvraag van een jaarlijkse uitkering wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, ingediend.
2
Bij de aanvraag wordt aangegeven welke activiteiten met behulp van de uitkering zullen worden bekostigd, welke doelen daarmee worden nagestreefd en welke kosten met de activiteiten zullen zijn gemoeid.
3
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.
Artikel
42
1
Indien in de welzijnsnota dan wel in de mededeling, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet, de mogelijkheid daartoe is opgenomen, kan Onze Minister op een bepaald terrein van het welzijnsbeleid uitkeringen, anders dan ten behoeve van projecten, verlenen voor een duur van meer dan een jaar.
2
Een aanvraag van een meerjarige uitkering, anders dan ten behoeve van een project, wordt ingediend vóór een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip, dat voor verschillende activiteiten op het terrein van het welzijnsbeleid verschillend kan worden vastgesteld. Dit tijdstip ligt ten minste dertien weken vóór de aanvang van de periode waarvoor een uitkering wordt gevraagd. Artikel 41, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
43
1
Onze Minister kan voor projecten uitkeringen verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar.
2
Een aanvraag van een meerjarige uitkering ten behoeve van een project wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van de periode waarop deze betrekking heeft, ingediend. Artikel 41, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
§
3
Het verlenen van een uitkering en de bevoorschotting
Artikel
44
1
Onze Minister geeft een beschikking op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat op aanvragen wordt beslist op of na een of meer bepaalde data in een kalenderjaar.
2
Indien de beslissing een verlening inhoudt, wordt het bedrag van de te verlenen uitkering vermeld dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald en welk bedrag ten hoogste zal worden verleend.
Nadat een aanvraag voor een uitkering is ingediend, kan Onze Minister voorschotten verlenen. De artikelen 14, tweede en derde lid, en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
46
1
Bij de verlening van een uitkering kan Onze Minister bepalen dat het uitkeringsbedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
2
Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de uitkering tevens bepalen welk deel van het uitkeringsbedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
3
Indien een uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
§
4
Aan de verlening van een uitkering verbonden verplichtingen
Artikel
47
Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders doen zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel
48
Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, zenden gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders een schriftelijk verslag aan Onze Minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.
Artikel
49
1
Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders verstrekken aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de provincie of gemeente slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de provincie of gemeente de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.
2
Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.
3
Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders werken mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de uitvoering van de landelijke functie.
Artikel
49a
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan de verlening van bepaalde categorieën van uitkeringen te verbinden verplichtingen.
§
5
De vaststelling van een uitkering en betaling
Artikel
50
1
Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering binnen tien maanden na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor de uitkering is verstrekt, leggen gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders een verantwoording over, waaruit blijkt of de activiteiten waarvoor de uitkering was bestemd, zijn uitgevoerd.
2
Indien de uitkering bestaat uit een vergoeding van werkelijk gemaakte kosten blijkt uit de verantwoording tevens in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd.
3
Indien de uitkering meer bedraagt dan € 125 000, is de verantwoording voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.
4
Indien de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens voldoende blijken uit de vastgestelde jaarrekening van de provincie of gemeente, kan worden volstaan met de toezending van die jaarrekening en de daarbij behorende verslagen.
Artikel
50a
In afwijking van artikel 48 en artikel 50, eerste en derde lid, kan bij ministeriële regeling voor daarbij aan te wijzen gemeenten en voor daarbij aan te wijzen uitkeringen in het belang van het grotestedenbeleid worden bepaald dat:
a.
de gemeente uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt, voor die uitkering de verantwoording als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 48 overlegt tezamen met de verantwoording over de andere daartoe aangewezen uitkeringen;
b.
indien de som van de uitkeringen, bedoeld in onderdeel a, meer bedraagt dan € 125 000, de verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting en de wijze van indiening van aanvragen, het beleidsplan, het activiteitenplan, het projectplan, de begroting, de liquiditeitsprognose, de administratie, de jaarrekening, de subsidiedeclaratie, verslagen, de verantwoording en de verklaring van de accountant.
Artikel
57
Onze Minister kan, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel
58
De houder van een bejaardenpension die in 1994 van Onze Minister subsidie heeft ontvangen ten behoeve van de duurzame huisvesting en verzorging van zorgbehoevende personen, wordt voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met een instelling.
Artikel
59
Vervallen
Artikel
60
Vervallen
Artikel
61
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.
Artikel
62
Dit besluit wordt aangehaald als: Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,Erica Terpstra