Besluit van 19 december 1994, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies en specifieke uitkeringen op het terrein van het welzijnsbeleid

Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 oktober 1994, Directie Algemeen Sociaal Beleid, nr. 943335;
De Raad van State gehoord (advies van 12 december 1994, no. W13.94.0622);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 december 1994, DASB/BJA-944375, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Welzijnswet 1994;

  • b.

    instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

  • c.

    project: een activiteit op het terrein van het welzijnsbeleid met een incidenteel karakter;

  • d.

    instellingssubsidie: een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

  • e.

    projectsubsidie: een subsidie in de kosten van een project;

  • f.

    beleidsplan: een plan als bedoeld in artikel 9;

  • g.

    welzijnsnota: de nota, bedoeld in artikel 8 van de wet ;

  • h.

    uitkering: een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 9 van de wet .

Artikel

1a

Dit besluit is van toepassing op de verstrekking van uitkeringen en subsidies op beleidsterreinen die op grond van de artikelen 4, derde lid, en 5 van de wet tot de verantwoordelijkheid van het Rijk behoren, tenzij daarvoor bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, andere regels zijn gesteld.

Artikel

2

Onze Minister maakt openbaar welke activiteiten voor een uitkering als bedoeld in artikel 40 of voor subsidie in aanmerking komen, voor zover dit niet reeds blijkt uit de welzijnsnota, alsmede voor zover hij voornemens is af te wijken van het in die nota gestelde.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het bedrag van een uitkering als bedoeld in artikel 40 of van een subsidie wordt berekend.

Hoofdstuk

II

Het aanvragen van subsidie

§

1

Aanvraag van een jaarlijkse instellingssubsidie

Artikel

6

Artikel

7

§

2

Aanvraag van een meerjarige instellingssubsidie

Artikel

8

Indien in de welzijnsnota dan wel in de mededeling, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet, de mogelijkheid daartoe is opgenomen, kan Onze Minister op een bepaald terrein van het welzijnsbeleid instellingssubsidies verlenen voor een duur van meer dan één jaar.

Artikel

9

Artikel

10

Uiterlijk dertien weken, voorafgaand aan enig jaar waarvoor een meerjarige instellingssubsidie is aangevraagd of verleend, dient de instelling bij Onze Minister een activiteitenplan in, vergezeld van een begroting van de instelling. Artikel 6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§

3

Aanvraag van een projectsubsidie

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

III

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel

13

Onze Minister geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat op aanvragen wordt beslist na een of meer bepaalde data in een kalenderjaar.

Artikel

14

Artikel

15

In een beschikking waarbij een meerjarige subsidie wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel

16

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel

19

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a.

    de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan, het beleidsplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b.

    de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd; en

  • c.

    de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel

20

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor dat:

  • a.

    de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • b.

    de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling; en

  • c.

    van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn, waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel

21

Artikel

22

De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn; Onze Minister kan ook andere gevallen aanwijzen waarin de bepaling niet geldt.

Artikel

30

Artikel

31

Indien bij Onze Minister het vermoeden is gerezen dat artikel 28 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Artikel

32

Hoofdstuk

V

Subsidievaststelling

§

1

De aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel

33

Artikel

34

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening(en) toegelicht.

Artikel

35

Artikel

36

§

2

De vaststelling van de subsidie

Artikel

37

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 33, geeft Onze Minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Artikel

38

Vervallen

Artikel

39

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Uitkeringen aan provincies en gemeenten

§

1

Algemene bepaling

Artikel

40

Uitkeringen aan provincies en gemeenten ten behoeve van het door hun besturen te voeren welzijnsbeleid worden door Onze Minister toegekend met inachtneming van de artikelen 41 tot en met 51.

§

2

Het aanvragen van een uitkering

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

§

3

Het verlenen van een uitkering en de bevoorschotting

Artikel

44

Artikel

45

Nadat een aanvraag voor een uitkering is ingediend, kan Onze Minister voorschotten verlenen. De artikelen 14, tweede en derde lid, en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

46

§

4

Aan de verlening van een uitkering verbonden verplichtingen

Artikel

47

Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders doen zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel

48

Binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt, zenden gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders een schriftelijk verslag aan Onze Minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.

Artikel

49

Artikel

49a

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan de verlening van bepaalde categorieën van uitkeringen te verbinden verplichtingen.

§

5

De vaststelling van een uitkering en betaling

Artikel

50

Artikel

50a

In afwijking van artikel 48 en artikel 50, eerste en derde lid, kan bij ministeriële regeling voor daarbij aan te wijzen gemeenten en voor daarbij aan te wijzen uitkeringen in het belang van het grotestedenbeleid worden bepaald dat:

  • a.

    de gemeente uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt of in geval van een meerjarige uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar na afloop van het laatste kalenderjaar waarvoor een uitkering is verstrekt, voor die uitkering de verantwoording als bedoeld in artikel 50, eerste lid, en een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 48 overlegt tezamen met de verantwoording over de andere daartoe aangewezen uitkeringen;

  • b.

    indien de som van de uitkeringen, bedoeld in onderdeel a, meer bedraagt dan € 125 000, de verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Onze Minister kan een protocol vaststellen voor de wijze waarop de verklaring wordt opgesteld.

§

6

Artikel

52

Vervallen

Artikel

53

Vervallen

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

Vervallen

Artikel

55a

Vervallen

Artikel

55b

Vervallen

§

7

Uitkeringen ten behoeve van quotumvluchtelingen

Artikel

55c

Vervallen

Artikel

55d

Vervallen

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

56

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting en de wijze van indiening van aanvragen, het beleidsplan, het activiteitenplan, het projectplan, de begroting, de liquiditeitsprognose, de administratie, de jaarrekening, de subsidiedeclaratie, verslagen, de verantwoording en de verklaring van de accountant.

Artikel

57

Onze Minister kan, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel

58

De houder van een bejaardenpension die in 1994 van Onze Minister subsidie heeft ontvangen ten behoeve van de duurzame huisvesting en verzorging van zorgbehoevende personen, wordt voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met een instelling.

Artikel

59

Vervallen

Artikel

60

Vervallen

Artikel

61

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.

Artikel

62

Dit besluit wordt aangehaald als: Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Erica Terpstra
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager