Wet van 23 maart 1995, houdende regeling van de organisatie belast met de inning van onderhoudsbijdragen voor kinderen en met de vaststelling en inning van ouderbijdragen voor jeugdhulpverlening
Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de uitoefening van de taken met betrekking tot de inning van onderhoudsbijdragen voor kinderen en de vaststelling en inning van ouderbijdragen jeugdhulpverlening door de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming Den Haag en door de daar gedetacheerde werkeenheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te verzelfstandigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
1
Algemene bepalingen
Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Onze minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
b.
het Bureau: het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;
Er is een Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, dat gevestigd is te Rotterdam.
2
Het Bureau bezit rechtspersoonlijkheid.
3
Het Bureau is belast met de hem:
a.
bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek opgedragen taken ter zake van de inning van onderhoudsbijdragen voor minderjarigen en meerderjarigen die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en ter zake van de inning van uitkeringen tot levensonderhoud ten behoeve van een echtgenoot of geregistreerd partner; en
b.
bij andere wetten opgedragen taken.
4
Het Bureau treedt op als ontvangende en verzendende instelling als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud en als bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers. Het Bureau treedt op als centrale autoriteit, bedoeld in artikel 4 van het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (PbEU 2011, L 192/51) en artikel 49 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PbEU L 7/1).
5
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het Bureau daarbij aangegeven andere taken kan verrichten dan die, bedoeld in het derde en vierde lid, indien deze taken:
a.
nauw verband houden met de in het derde lid genoemde taken;
b.
toepassing met zich brengen van de produktiemiddelen die het Bureau voor de vervulling van zijn in het derde lid genoemde taken gebruikt;
c.
niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en
De rechtspositie van de leden van de directie, voor zover niet geregeld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, van de leden van de directie wordt geregeld bij regeling van Onze minister.
Artikel
5
De directie is belast met de dagelijkse leiding van het Bureau.
Artikel
6
1
De directie vertegenwoordigt het Bureau in en buiten rechte.
2
De directie kan onder haar verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer directieleden of andere personen. Zij kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taken van het Bureau dan wel op bepaalde aangelegenheden.
Artikel
7
Vervallen
Artikel
8
Vervallen
Artikel
9
Vervallen
Artikel
10
Vervallen
Artikel
11
Vervallen
Artikel
12
Vervallen
Hoofdstuk
3
Organisatie
Artikel
13
De directie stelt bij bestuursreglement de hoofdlijnen vast van de organisatie van het Bureau.
de opbrengsten uit vergoedingen voor andere bij of krachtens de wet aan het Bureau opgedragen taken;
c.
andere baten, hoe ook genoemd.
2
Onze Minister verstrekt jaarlijks aan het Bureau een subsidie voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b.
3
Onze minister verstrekt jaarlijks aan het Bureau een subsidie voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a. Eveneens wordt jaarlijks aan het Bureau een subsidie verstrekt voor de kosten van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, vierde lid.
Onze Minister geeft jaarlijks voor 1 september, nadat hij daarover met het Bureau heeft overlegd, het bedrag van de subsidie aan dat in het daarop volgende kalenderjaar aan het Bureau zal worden verstrekt en neemt dit bedrag op in het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het Bureau trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de vorige volzin is het aan het Bureau toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een bank die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland haar bedrijf mag uitoefenen tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.
Artikel
16
1
De directie houdt zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van het Bureau dat daaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
2
De directie stelt bij bestuursreglement de werkwijze vast voor het financiële beheer en de administratieve organisatie van het Bureau.
3
Het boekjaar van het Bureau is het kalenderjaar.
Artikel
17
De directie stelt tijdig voor de afloop van het boekjaar het ontwerp van een financiële begroting vast voor het volgende boekjaar. De begroting is in overeenstemming met het meerjarenbeleidsplan, bedoeld in artikel 18.
Artikel
18
1
Tegelijk met de opstelling van het ontwerp van de financiële begroting stelt de directie een ontwerp van een meerjarenbeleidsplan op.
2
Het meerjarenbeleidsplan geeft voor de eerstvolgende vijf boekjaren in elk geval:
a.
een overzicht van de door het Bureau te verrichten werkzaamheden ter uitvoering van de aan het Bureau bij of krachtens de wet opgedragen taken en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten;
b.
een overzicht van de voorgenomen andere werkzaamheden van het Bureau, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, en een raming van de daarmee gemoeide kosten en opbrengsten.
Artikel
19
1
De directie zendt de vastgestelde begroting en het vastgestelde meerjarenbeleidsplan voor 1 juli van het daaraan voorafgaande boekjaar toe aan Onze minister.
2
Bij toezending van de in het eerste lid bedoelde stukken kan de directie aan Onze minister een beredeneerd voorstel doen tot wijziging van de kostenopslag, bedoeld in artikel 408 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel
20
Het meerjarenbeleidsplan behoeft de goedkeuring van Onze minister. Onze minister kan het meerjarenbeleidsplan gedeeltelijk goedkeuren of aan de goedkeuring voorwaarden verbinden.
§
2
De jaarrekening en het jaarverslag
Artikel
21
Binnen acht dagen na de vaststelling maakt het Bureau de jaarrekening openbaar door terinzagelegging op het kantoor van het Bureau. Van de terinzagelegging wordt kennisgegeven in de Staatscourant. De directie ziet erop toe dat aan een ieder die daarom verzoekt, inzage wordt verleend in de jaarrekening en het jaarverslag, en een volledig of gedeeltelijk afschrift daarvan wordt verstrekt tegen ten hoogste de kostprijs van het maken van zodanig afschrift.
Hoofdstuk
5
Inlichtingen
Artikel
22
Onze minister kan bepalen dat de directie inlichtingen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Kaderwet aan hem verstrekt in de vorm van een periodieke rapportage.
Artikel
23
De Gemeentelijke Sociale Diensten, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan wel, voor zover het betreft het onderwijs of onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de inspecteur der rijksbelastingen, de Sociale verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de ambtenaren van de burgerlijke stand en de gemeentebesturen, voor zover het betreft de basisregistratie personen, bedoeld in de Wet basisregistratie personen, zijn verplicht aan het Bureau kosteloos alle inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid.
Artikel
24
Vervallen
Hoofdstuk
6
Wijziging van andere wetten
Artikel
25
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
26
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
27
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
28
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
29
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
30
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
31
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
32
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Hoofdstuk
7
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
33
1
De ambtenaren die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet behoren tot het personeel van de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze minister vastgestelde lijst, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming.
2
De ambtenaren die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet behoren tot het personeel van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat is gedetacheerd bij de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming, van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde lijst, zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel
34
Archiefbescheiden van de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming gaan met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet over naar het Bureau, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1962 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
Artikel
35
1
Onze minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepalen welke vermogensbestanddelen van de Staat worden toebedeeld aan het Bureau.
2
De in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet onder algemene titel en om niet over op het Bureau.
Artikel
36
1
De eerste benoeming van de leden van de directie geschiedt, in afwijking van artikel 4, derde lid, door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
2
Bij de eerste benoeming van de leden van de raad is artikel 11, tweede lid, niet van toepassing.
Artikel
37
Tot het tijdstip waarop de reglementen, bedoeld in de artikelen 13 en 16, tweede lid, in werking treden, blijven de voorschriften van kracht die ter zake golden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding.
Artikel
38
1
In procedures waarin tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de raad voor de kinderbescherming op grond van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde of vierde lid, optreedt, treedt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen in zijn plaats.
2
In procedures waarin tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de Staat dan wel Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, optreedt, treedt het Bureau in zijn plaats.
3
In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming dan wel aan de daar gedetacheerde werkeenheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, treden de directie, onderscheidenlijk de raad van toezicht op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van Onze minister onderscheidenlijk Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Op gedragingen van voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet die kunnen worden toegerekend aan de dependance Gouda van de raad voor de kinderbescherming dan wel aan de daar gedetacheerde werkeenheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en waarover de Nationale ombudsman op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog geen verzoek als bedoeld in artikel 12 heeft bereikt, maar nog wel kan bereiken, is de eerste volzin eveneens van toepassing
Artikel
39
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.
Artikel
40
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Justitie,E. M. A. Schmitz
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. G. Terpstra