Besluit van 6 april 1995, houdende vaststelling van regels over de rechtspositie van de vrijwillige ambtenaren van politie

Besluit rechtspositie vrijwillige politie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 februari 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA94/1434;
De Raad van State gehoord (advies van 6 maart 1995, nummer W04.95.0071);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 1995, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, hoofdafdeling Personeel, Onderwijs en Informatievoorziening, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, nr. EA95/U741;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepaling

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Algemene rechtspositie

§

1

Aanstelling

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

4a

Artikel

4b

Artikel

4c

Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het antecedentenonderzoek, bedoeld in de artikelen 4a en 4b. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

§

2

Werktijden

Artikel

8

Het bevoegd gezag bepaalt de werktijden voor de vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaren ten minste gemiddeld vier uur per maand besteden aan oefening en scholing.

§

3

Aanspraken bij ongeval

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

In geval van een ongeval, ontstaan ten gevolge van de vervulling van zijn functie, worden de vrijwillige ambtenaar van politie, aangesteld voor de vervulling van de politietaak, de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed.

Artikel

13

Indien geen sprake is van een ongeval maar wel van een ziekte die is ontstaan of verergerd ten gevolge van de vervulling van de functie, stelt het bevoegd gezag ter zake een uitkering vast voor zover de verzekering, bedoeld in artikel 9, eerste lid, daar niet in voorziet.

Artikel

14

§

4

Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

De vrijwillige ambtenaar van politie kan zich niet beroepen op de omstandigheid niet in dienst te zijn, in die gevallen waarin zijn optreden redelijkerwijze is vereist.

Artikel

18

Indien de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo spoedig mogelijk mededeling te doen op de door het bevoegd gezag aangegeven wijze.

Artikel

19

Artikel

19a

Het is de vrijwillige ambtenaar verboden, anders dan met goedvinden van het bevoegd gezag, geld, geschenken, diensten of kortingen aan te nemen of te bedingen in verband met zijn ambtelijke hoedanigheid.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

22a

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

§

5

Straffen

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onmiddellijke terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.

Artikel

32

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.

§

6

Schorsing en ontslag

Artikel

33

De vrijwillige ambtenaar van politie is van rechtswege in zijn ambt geschorst wanneer hem rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, tenzij de vrijheidsontneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid.

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college waarin hij is aangesteld of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel

40

Artikel

41

Een vrijwillige ambtenaar van politie kan ook op andere gronden, dan die welke in artikel 40 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, worden ontslagen. Het ontslag wordt eervol verleend.

§

7

Overleg en medezeggenschap politie

Artikel

42

De artikelen 3 en 13 van het Besluit overleg en medezeggenschap 1994 zijn van overeenkomstige toepassing op vrijwillige ambtenaren van politie.

Hoofdstuk

III

Financiële rechtspositie

Artikel

43

Gedurende de tijd dat de vrijwillige ambtenaar in opleiding de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie volgt, of de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, in opdracht van het bevoegd gezag een voor zijn functie relevante cursus volgt dan wel deelneemt aan een oefening of in opdracht van het bevoegd gezag werkelijke dienst verricht, ontvangt hij een uurvergoeding overeenkomstig de door Onze Minister vast te stellen regels.

Hoofdstuk

IV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

45

Een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die op grond van afdeling 1, hoofstuk 2, artikel 1, van de Invoeringswet Politiewet 1993 naar een politieregio dan wel het Korps landelijke politiediensten is overgegaan en die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 aanspraken had op grond van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie behoudt deze aanspraken.

Artikel

47

Besluiten, genomen in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Beloningsreglement reservepolitie 1968, of de daarop berustende bepalingen, als zouden dit reglement en die bepalingen in genoemde periode nog hebben gegolden, zijn rechtsgeldig genomen.

Artikel

48

Degene die in de periode van 1 april 1994 tot en met de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een opdracht van het bevoegd gezag werkzaamheden als vrijwillige ambtenaar van politie heeft verricht en in verband met die werkzaamheden aanspraak zou hebben gehad op een uitkering of voorziening als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders in het geval deze wet voor hem zou hebben gegolden, heeft, indien hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een verzoek om toekenning van een zodanige uitkering of voorziening heeft ingediend, aanspraak op een met bedoelde uitkering of voorziening overeenkomende uitkering of voorziening.

Artikel

49

Het koninklijk besluit van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 25 november 1964, houdende wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1957, Stb. 559 en vaststelling van de Rechtstoestandsregeling reservepolitie (Stb. 473) wordt ingetrokken.

Artikel

50

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

51

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager