Artikel
1
1
In dit besluit wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
-
b.
de vrijwillige ambtenaar in opleiding: degene die door het bevoegd gezag is benoemd tot vrijwillige ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot de opleiding tot vrijwillige ambtenaar van politie;
-
c.
vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012;
-
d.
de vrijwillige ambtenaar van politie: de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de vrijwillige ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en de vrijwillige ambtenaar in opleiding;
-
e.
bevoegd gezag:
-
1.
de korpschef, voor zover het betreft de vrijwillige ambtenaar van politie, die werkzaam is bij het landelijk politiekorps;
-
2.
het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft ambtenaren van de rijksrecherche;
-
1.
-
f.
de vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012.
2
Voor de toepassing van dit besluit wordt onder echtgenote of echtgenoot mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande partner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de geregistreerde partner alsmede de levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts een persoon als echtgenoot of echtgenote dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.