IJkregeling taxameters

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

wet:

de IJkwet;

taxi:

een auto waarmee taxivervoer, bedoeld in artikel 1, onder j, van de Wet personenvervoer 2000 wordt verricht;

ritbedrag:

het totale bedrag dat, afgezien van een eventuele toeslag, aan de passagier in rekening wordt gebracht voor de geleverde dienst;

taxameter:

een toestel dat is bestemd om in een taxi het ritbedrag te bepalen op basis van de afgelegde afstand, de duur van de taxirit en het gehanteerde tarief;

onderzoek tot toelating van een model:

het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;

keuring:

de keuring, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet;

herkeuring:

de herhaalde keuring, bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de wet;

toezicht:
verklaring van toelating:

de verklaring, bedoeld in artikel 11a, tweede lid, van de wet;

ijkmerk:

het ijkmerk, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet;

zegelmerk:

het eerste deel van het ijkmerk;

mechanische taxameter:

een taxameter waarbij de meting en de berekening van het ritbedrag geheel of hoofdzakelijk plaatsvindt door middel van mechanische componenten;

elektronische taxameter:

een taxameter waarbij de meting en de berekening van het ritbedrag geheel of hoofdzakelijk plaatsvindt door middel van elektronische componenten;

dubbelsysteemmeter:

een taxameter waarbij het ritbedrag, afgezien van eerste aanslag, gelijktijdig door tijd- en afstandstarief wordt bepaald;

enkelsysteemmeter:

een taxameter waarbij het ritbedrag, afgezien van eerste aanslag, afhankelijk van de snelheid, hetzij door het tijdtarief hetzij door het afstandstarief wordt bepaald;

tarief:

het samenstel van de geldbedragen die aan de passagier in rekening worden gebracht per tijdseenheid, per afstandseenheid, als vast bedrag voor de eerste aanslag en, in voorkomend geval, de toeslag;

tijdtarief:

het bedrag dat aan de passagier in rekening wordt gebracht per tijdseenheid;

afstandstarief:

het bedrag dat aan de passagier in rekening wordt gebracht per afstandseenheid;

omschakelsnelheid:

de snelheidswaarde verkregen door de deling van het tijdtarief door het afstandstarief;

toeslag:

het bedrag dat aan de passagier in rekening wordt gebracht voor extra diensten;

eerste aanslag:

het bedrag dat aan de passagier in rekening wordt gebracht als vast bedrag, ongeacht de duur en de afstand van de taxirit;

geldsprong:

het bedrag waarmee de aanwijzing van het ritbedrag sprongsgewijs wordt verhoogd nadat de prestatie voor de eerste aanslag is geleverd;

begintijd:

de tijd gedurende welke beneden de omschakelsnelheid van de taxi gebruik kan worden gemaakt voordat de eerste geldsprong plaatsvindt;

beginafstand:

de afstand over welke vanaf de omschakelsnelheid van de taxi gebruik kan worden gemaakt voordat de eerste geldsprong plaatsvindt;

prestatie-eenheid:

de prestatie bestaande uit afstand, in meters, dan wel tijd, in seconden, die bij gebruik van de dubbelsysteemmeter per cent wordt geleverd;

beginprestatie:

het aantal prestatie-eenheden dat wordt geleverd op basis van de eerste aanslag;

tariefstand:

de instelling van de taxameter waarbij een bepaald tarief wordt gehanteerd voor de berekening van het ritbedrag;

rekeninrichting:

de inrichting die de gemeten tijd en de gemeten afstand omrekent naar het ritbedrag;

normomstandigheden:

de condities van voertuig en meting, waarbij een aantal invloedsfactoren is geëlimineerd of beperkt, met als doel te komen tot vergelijkbare metingen of vaststelling van correctiefactoren;

weggetal:

de grootheid die getal en aard van de signalen aangeeft, die worden gebruikt bij het meten van de afgelegde weg;

apparaatconstante:

de grootheid die getal en aard van de signalen aangeeft, die nominaal aan de taxameter worden toegevoegd per kilometer afgelegde weg.

Artikel

2

Artikel

3

De keuring van taxameters wordt in twee fasen verricht, waarbij de eerste fase betrekking heeft op de taxameter voordat deze is ingebouwd in de taxi. De tweede fase wordt uitgevoerd aan de taxameter, nadat deze in de taxi is ingebouwd.

Artikel

4

Bij de tweede fase van de keuring, de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht wordt de taxameter onderzocht in samenhang met de taxi, waarin de taxameter is ingebouwd en waarop deze is afgesteld.

Artikel

5

Artikel

6

Het weggetal en de apparaatconstante moeten in de volgende eenheden zijn uitgedrukt:

  • a.

    bij mechanische taxameters: omwentelingen per kilometer;

  • b.

    bij elektronische taxameters: impulsen per kilometer.

Hoofdstuk

2

Technische en metrologische voorschriften

Paragraaf

1

Technische voorschriften voor mechanische en elektronische taxameters

Artikel

7

Artikel

8

Bij enkelsysteemmeters moet de verhouding tussen de beginafstand en de begintijd gelijk zijn aan de omschakelsnelheid.

Artikel

9

De geldsprong dient € 0,10 te bedragen.

Artikel

10

De taxameter moet voorzien zijn van een tariefaanpassingsinrichting waarmee tariefwijzigingen in de taxameter kunnen worden ingevoerd, alsmede van een justeerinrichting waarmee de apparaatconstante in overeenstemming gebracht kan worden met het weggetal.

Artikel

11

De taxameter moet voorzien zijn van een aanwijsinrichting die het ritbedrag, de toeslag en de functiestand moet aanwijzen.

Artikel

12

De aanwijsinrichting van de taxameter moet zodanig uitgevoerd zijn, dat de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 11 en 35, eerste lid, onder a en b, zowel bij dag als bij nacht gemakkelijk kunnen worden afgelezen.

Artikel

13

Artikel

14

Het ritbedrag moet gemakkelijk door middel van een reeks van op een lijn geplaatste cijfers met een hoogte van ten minste 10 mm kunnen worden afgelezen.

Artikel

15

De taxameter moet, onder uitsluiting van andere functiestanden, zijn voorzien van onderstaande functiestanden, waarin de taxameter handmatig met behulp van een bedieningsinrichting moet kunnen worden gebracht:

  • a.

    de functiestand ’vrij’;

  • b.

    de functiestand ’Tarief’, bestaande uit een of meer genummerde tariefstanden;

  • c.

    de functiestand ’Kas’ of ’te betalen’.

Artikel

16

Indien een taxameter is voorzien van hulpinrichtingen, dienen deze zo uitgevoerd te zijn dat de goede werking van de taxameter gewaarborgd is en geen aanleiding tot misleiding of misvatting kan bestaan.

Artikel

17

De aanwijzing van de functiestand moet plaatsvinden door het verschijnen of het aanwijzen van een van de aanduidingen: ’vrij’, ’tarief’ met, indien er meer tariefstanden zijn, het nummer van de tariefstand, ’meetstand’ en ’kas’ of ’te betalen’.

Artikel

18

In de functiestand ’vrij’:

  • a.

    moet in het venster van de aanwijsinrichting de prijsaanwijzing nul verschijnen,

  • b.

    moeten de afstands- en de tijdmeting ontkoppeld zijn van de reken-inrichting,

  • c.

    moet het venster van de aanwijsinrichting, waarin eventueel een toeslag kan worden aangegeven, blank blijven of nul aanwijzen,

    een en ander met uitzondering van aanwijzingen in de situaties, bedoeld in de artikelen 36, 39, vierde lid, 40, tweede lid en 41.

Artikel

19

In de functiestand ’tarief’:

  • a.

    moet onmiddellijk na inschakeling vanuit de functiestand ’vrij’ de eerste aanslag worden weergegeven in het venster van de aanwijsinrichting;

  • b.

    moeten de afstands- en de tijdmeting gekoppeld zijn met de rekeninrichting en moet, indien daartoe aanleiding is, het telwerk voor toeslagen ingeschakeld zijn;

  • c.

    moet de berekening van het ritbedrag plaatsvinden door middel van het bij de desbetreffende tariefstand behorende tarief;

  • d.

    moet nadat de beginafstand is afgelegd of de begintijd is verstreken, dan wel de beginprestatie is geleverd, het ritbedrag worden verhoogd met stappen gelijk aan de geldsprong.

Artikel

20

In de functiestand ’kas’ of ’te betalen’ moet:

  • a.

    het ritbedrag worden aangegeven;

  • b.

    de eventuele toeslag worden aangegeven;

  • c.

    de tijdmeting ontkoppeld zijn van de rekeninrichting.

Artikel

21

De bedieningsinrichting moet zodanig functioneren, dat:

  • a.

    vanuit de functiestand ’vrij’ de taxameter uitsluitend in de functiestand ’tarief’ of ’meetstand’ kan worden gebracht;

  • b.

    vanuit een tariefstand uitsluitend kan worden overgeschakeld naar een andere tariefstand of de functiestand ’kas’ of ’te betalen’;

  • c.

    vanuit de functiestand ’kas’ of ’te betalen’ de taxameter uitsluitend in de functiestand ’vrij’ kan worden gebracht.

Artikel

22

Paragraaf

2

Technische voorschriften voor mechanische taxameters

Artikel

23

De bepalingen in deze paragraaf zijn van toepassing op mechanische taxameters.

Artikel

24

De taxameter moet ingericht zijn als enkelsysteemmeter.

Artikel

25

De aandrijving van de taxameter op basis van afstand moet geschieden door middel van de omwenteling van de wielen van de taxi waarin de taxameter is ingebouwd.

Artikel

26

De aandrijving van de taxameter op basis van tijd moet geschieden door middel van een uurwerk, dat alleen kan worden ingeschakeld met behulp van de bedieningsinrichting van de taxameter, bedoeld in artikel 15.

Artikel

27

  • 1.

    Indien het uurwerk mechanisch is en met de hand moet worden opgewonden, moet het uurwerk gedurende ten minste 8 uur kunnen blijven lopen, zonder dat het opnieuw opgewonden moet worden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid dient de minimale looptijd van het uurwerk 2 uur te zijn, indien door elke handeling waarbij de taxameter met de hand in werking wordt gesteld tevens het uurwerk wordt opgewonden.

  • 3.

    Indien een mechanisch uurwerk elektrisch wordt opgewonden, moet het opwinden automatisch plaatsvinden, waarbij het uurwerk op elk ogenblik gereed moet zijn om in werking te komen.

Artikel

28

De in artikel 10 bedoelde justeerinrichting moet zodanig zijn uitgevoerd, dat door het openen van het huis van de inrichting geen toegang wordt verkregen tot de overige onderdelen van de taxameter.

Artikel

29

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 moet in de functiestand ’kas’ of ’te betalen’ de afstandsmeting gekoppeld zijn met de rekeninrichting.

Paragraaf

3

Technische voorschriften voor elektronische taxameters

Artikel

30

De bepalingen in deze paragraaf zijn van toepassing op elektronische taxameters.

Artikel

31

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

tijdmeetsignaal:

het aan de rekeninrichting toegevoerde signaal, evenredig met de tijd;

afstandsmeetsignaal:

het aan de rekeninrichting toegevoerde signaal, evenredig met de afgelegde afstand;

meetstand:

de instelling van de dubbelsysteemmeter, waarbij uitsluitend de afgelegde weg tijdens de taxirit en de gebruiksduur van de taxi voor die rit worden aangegeven.

Artikel

32

Het afstandsmeetsignaal moet aan de volgende eisen voldoen:

  • a.

    het moet voldoende ongevoelig zijn voor stoorsignalen en invloedsfactoren, zoals genoemd in paragraaf 4;

  • b.

    bij het in het ongerede raken van enig deel van de inrichting voor de afstandsmeting en het transport van het afstandsmeetsignaal, mogen geen signalen worden afgegeven die leiden tot een te hoge gemeten waarde voor de afgelegde afstand.

Artikel

33

Artikel

34

De taxameter moet ingericht zijn hetzij als enkelsysteemmeter, hetzij als dubbelsysteemmeter.

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

De taxameter moet het overschakelen vanuit de functiestand ’vrij’ naar de functiestand ’tarief’ of ’meetstand’ en van de functiestand ’tarief’ of ’meetstand’ naar de functiestand ’kas’ of ’te betalen’ verhinderen, indien er met de taxi wordt gereden met een snelheid, hoger dan 5 km/h.

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

De taxameter moet voorzien zijn van een testaansluiting welke:

  • a.

    zodanig aangebracht moet zijn dat die bij een in een taxi ingebouwde taxameter goed bereikbaar is;

  • b.

    op eenvoudige wijze verzegeld moet kunnen worden;

  • c.

    de volgende uitgangssignalen op TTL-niveau moet leveren:

    1°AA. het afstandsmeetsignaal;

    2°. het tijdmeetsignaal;

  • d.

    de volgende ingangssignalen op TTL-niveau moet accepteren:

    1°. een afstand-testsignaal;

    2°. een tijd-testsignaal;

    3°. een blokkeersignaal waarmee doorgifte van het tijdmeetsignaal aan de rekeninrichting kan worden verhinderd.

Artikel

43

De rekeninrichting moet zijn functie correct blijven uitoefenen, indien het afstand- en tijd-testsignaal, die ten behoeve van de controle van de taxameter op de testaansluiting worden ingevoerd, een frequentie hebben van zowel ten hoogste het dubbele van de frequentie van het afstandsmeetsignaal als ten hoogste het twintigvoudige van de frequentie van het tijdmeetsignaal, bij een snelheid van 100 km/h.

Paragraaf

4

Technische voorschriften betreffende de gevoeligheid voor storingen en omgevingsinvloeden ten aanzien van elektronische taxameters

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

De blootstelling aan omgevingscondities bestaat voorts uit sinusvormige trillingen in 3 richtingen in een frequentiebereik van 10 tot 150 Hz en een frequentieverandering van 1 octaaf per minuut, met een maximale versnelling van 10 m/s2 gedurende 20 periodes per richting.

Artikel

49

De blootstelling aan omgevingscondities bestaat voorts uit:

  • a.

    ten minste 10 positieve en 10 negatieve spanningspieken, die op de voedingsspanning worden gesuperponeerd volgens onderstaande tabel, zowel in common mode als in differential mode:

    piekwaarde (V): 250

    stijgtijd (ns): 10

    afvaltijd (µs): 1

    herhalingsfrequentie (Hz): 12

  • b.

    een veldsterkte van 10 V/m, die wordt aangebracht in het frequentiegebied van 0,1 MHz tot 500 MHz;

  • c.

    ten minste 10 elektrostatische ladingen van 8 kV, die met een energie van 2 mJ worden aangebracht op het geaarde chassis van de taxameter met een minimale duur van 10 seconden tussen twee opeenvolgende ontladingen.

Artikel

50

De voedingsspanning wordt gevarieerd tussen 9 V en 16 V.

Artikel

51

Paragraaf

5

Maximaal toelaatbare fouten

Artikel

52

De maximaal toelaatbare fouten van de taxameter, bedoeld in de artikelen 54 en 56, gelden uitsluitend onder de volgende normomstandigheden:

  • a.

    het wiel van de taxi, waar het afstandsmeetsignaal van afkomstig is, draait rond met een snelheid die gelijk is aan de draaisnelheid van het wiel wanneer de taxi met een snelheid van 20 km/h op een vlakke ondergrond voortbewogen wordt;

  • b.

    de taxi is voorzien van voor het type voertuig normale banden op een door de fabrikant van het voertuig voorgeschreven druk en met een gemiddelde profielhoogte;

  • c.

    de taxi is ingericht overeenkomstig zijn bestemming en is belast overeenkomstig een voor de helft gevulde brandstoftank en het vervoer van twee personen waaronder de bestuurder.

Artikel

53

Artikel

54

Voor mechanische taxameters is de maximaal toelaatbare fout bij de tweede fase van de keuring, de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet en het toezicht gelijk aan, in plus of min:

  • a.

    voor de gemeten afstand: 2%;

  • b.

    voor de gemeten tijd: 1,5%.

Artikel

55

Artikel

56

Voor elektronische taxameters is de maximaal toelaatbare fout bij de tweede fase van de keuring, de herkeuring, het onderzoek, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet, en het toezicht voor een impulsaantal hoger dan 2000, gelijk aan, in plus of min:

  • a.

    voor de gemeten afstand: 2%;

  • b.

    voor de gemeten tijd: 0,2%.

Paragraaf

6

Opschriften en verzegelingen

Artikel

57

Op elke taxameter moeten in ieder geval de volgende gegevens duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn aangebracht:

  • a.

    de naam van degene die de taxameter heeft vervaardigd of diens fabrieksmerk;

  • b.

    het jaar waarin de taxameter is vervaardigd, de type-aanduiding en een fabrieksnummer;

  • c.

    het nummer van de betrokken verklaring van toelating.

Artikel

58

In de onmiddellijke nabijheid van de taxameter moet in de taxi waarin de taxameter is ingebouwd en waarop deze is afgesteld, in ieder geval zichtbaar voor de passagier een voorziening aanwezig zijn waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

  • a.

    de maat van de banden welke op moment van keuring dan wel herkeuring aan de betrokken taxi zijn bevestigd;

  • b.

    het kenteken van de betrokken taxi;

  • c.

    de datum waarop de keuring dan wel herkeuring heeft plaatsgevonden;

  • d.

    de apparaatconstante die in de betrokken taxameter is ingesteld;

  • e.

    bij een elektronische taxameter, de stand van de teller waarmee de wijziging van de apparaatconstante wordt geregistreerd, op het moment van keuring of herkeuring;

  • f.

    de type-aanduiding en het fabrieksnummer van de betrokken taxameter.

Artikel

59

Artikel

60

Uitsluitend de volgende delen van de taxameter moeten worden verzegeld door middel van het zegelmerk:

  • a.

    het huis van de taxameter;

  • b.

    de tariefaanpassingsinrichting, indien deze niet door verzegeling van het taxameterhuis wordt verzegeld;

  • c.

    de justeerinrichting, indien deze niet door verzegeling van het taxameterhuis wordt verzegeld;

  • d.

    aansluitingen van mechanische en elektrische verbindingen en

  • e.

    zich buiten het taxameterhuis bevindende inrichtingen waarmee het aantal signalen, toegevoerd aan de taxameter per kilometer afgelegde weg, in het instelgebied van de justeerinrichting wordt gebracht.

Artikel

61

Artikel

62

De verzegelingen door middel van het zegelmerk, bedoeld in artikel 60, onder a, b en c, moeten zodanig worden aangebracht dat verbreking van de verzegeling voor de passagier eenvoudig zichtbaar is.

Hoofdstuk

3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

64

Op taxameters, die voor de inwerkingtreding van deze regeling in de handel zijn gebracht, is het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de wet niet van toepassing.

Artikel

65

Artikel

68

Deze regeling wordt aangehaald als: IJkregeling taxameters.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage
De minister van Economische Zaken, G.J.Wijers