Artikel
I
Wijziging wet op het voortgezet onderwijs
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
In afwijking van artikel 84b van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet, heeft het in dat artikel bedoelde percentage tot 1 augustus 1998 betrekking op de salarissen die onderdeel zijn van de met inachtneming van artikel X berekende gemiddelde personeelslast van de afzonderlijke scholen.
Waar in de artikelen van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend met ingang van 1 augustus 1996 wordt verwezen naar de artikelen 86, 87 en 88 van die wet, wordt deze verwijzing tot het tijdstip, bedoeld in artikel XV, eerste lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) aangemerkt als een verwijzing naar dat artikel XV.
Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen B tot en met M en BB, van deze wet, door het bevoegd gezag van een openbare school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs geen bepalingen omtrent aanstelling, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag als bedoeld in artikel 38a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn vastgesteld, worden deze bepalingen vastgesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bepalingen worden aangemerkt als te zijn vastgesteld door de in het eerste lid bedoelde bevoegde gezagsorganen.
Voor zover door het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs nog geen overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel over de wijze van het voeren van overleg als bedoeld in artikel 40a van de Wet op het voortgezet onderwijs, blijven in afwijking van dat artikel de bepalingen van hoofdstuk IV-F van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van kracht tot het tijdstip waarop de vorenbedoelde overeenstemming wordt bereikt.
Ten aanzien van het personeel van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs blijven in afwijking van artikel 38a van de Wet op het voortgezet onderwijs, de op 31 juli 1996 geldende regels ten aanzien van het desbetreffende personeel van toepassing tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de genoemde scholen verschillend kan worden gesteld.
Tot het in het eerste lid bedoelde tijdstip kunnen de in dat lid bedoelde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van die wet geldende regels, voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld, worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeriële regeling.
Artikel 85, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vindt voor de eerste maal toepassing met ingang van 1 augustus 1998.
Bij ministeriële regeling worden regels gegeven met betrekking tot de afrekening na 31 juli 1996 van de personeelskosten van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, alsmede van de in artikel 89, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals luidend op 31 juli 1996, bedoelde aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten.
In afwijking van artikel 85 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend met ingang van 1 augustus 1996, wordt de in dat artikel bedoelde gemiddelde personeelslast voor elk van de schooljaren 1996-1997 en 1997-1998 vastgesteld per school of scholengemeenschap. Voor elk van deze schooljaren is de gemiddelde personeelslast:
de door Onze minister ten behoeve van die vaststelling in beschouwing genomen personele uitgaven van de school of scholengemeenschap in het schooljaar 1994-1995, gedeeld door het door Onze minister ten behoeve van die vaststelling berekende aantal formatieplaatsen van de school of scholengemeenschap,
in voorkomende gevallen verhoogd of verlaagd wegens algemene salarismaatregelen en incidentele loonontwikkelingen die betrekking hebben op een of meer van de in beschouwing genomen soorten van personele uitgaven, alsmede verlaagd met een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage voorzover het betreft leraren in een schaal 10-functie met uitzicht op een schaal 12-functie aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en een scholengemeenschap waarvan ten minste een van deze scholen deel uitmaakt, in verband met het Besluit van 23 maart 1985 (Stb. 155) tot wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, en
indien het door de begrotingswetgever voorziene beloop van de personele uitgaven voor deze scholen en scholengemeenschappen daartoe noodzaakt, verhoogd of verlaagd met een percentage zodanig dat het totaal van de berekende personele vergoedingen in overeenstemming is met dat uitgavenbeloop.
Voor een school of scholengemeenschap die op 1 augustus 1996 met toepassing van artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs is ontstaan door samenvoeging, worden in afwijking van het eerste lid de in dat lid onder a bedoelde personele uitgaven voor het schooljaar 1996-1997 vastgesteld door de som van de in het eerste lid onder a bedoelde in beschouwing genomen uitgaven van de betrokken scholen of scholengemeenschappen waarop de samenvoeging betrekking heeft, te delen door de som van het in het eerste lid onder a bedoelde aantal berekende formatieplaatsen van die scholen of scholengemeenschappen voor dat schooljaar.
Voor een school of scholengemeenschap ten aanzien waarvan voor 1 oktober 1996 een verzoek ingevolge artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs is ingediend met het oogmerk van samenvoeging op 1 augustus 1997, wordt de in het eerste lid bedoelde gemiddelde personeelslast voor het schooljaar 1997-1998 vastgesteld door de som van de op dat schooljaar betrekking hebbende personele vergoedingen voor de betrokken scholen of scholengemeenschappen te delen door de som van het aantal formatieplaatsen van die scholen of scholengemeenschappen voor dat schooljaar.
Het bepaalde bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals op grond van deze wet luidend met ingang van 1 augustus 1996, vindt met inachtneming van dit artikel in het schooljaar 1995-1996 op overeenkomstige wijze toepassing ten behoeve van de vaststelling van de personele vergoedingen voor het schooljaar 1996-1997.
Indien de voor het schooljaar 1997–1998 met inachtneming van artikel X van deze wet vastgestelde vergoeding voor de personele kosten van een school of scholengemeenschap meer dan 3% hoger is dan de berekende personele vergoeding voor het schooljaar 1998–1999, wordt de vergoeding voor het schooljaar 1998–1999 verhoogd met het meerdere van deze 3%.
Indien de voor het schooljaar 1997–1998 met inachtneming van artikel X van deze wet vastgestelde vergoeding voor de personele kosten van een school of scholengemeenschap lager is dan de berekende personele vergoeding voor het schooljaar 1998–1999, wordt de vergoeding voor het schooljaar 1998–1999 verlaagd in verband met de in het eerste lid bedoelde verhogingen van de vergoedingen.
Onze minister kan bepalen dat het eerste en tweede lid op overeenkomstige wijze toepassing vinden voor schooljaren na het in die leden genoemde schooljaar 1998-1999 met het oog op een geleidelijke invoering van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet.
Bij de toepassing van het eerste en tweede lid gelden in de daar bedoelde vergelijkingen in elk geval als grondslag het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 als werkelijk schoolgaand bij de school of scholengemeenschap was ingeschreven, en de formatie-omvang van de school of scholengemeenschap voor het schooljaar 1997–1998, vastgesteld op grond van artikel 84 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid worden met elkaar vergeleken de op grond van artikel 85 van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde gemiddelde personeelslast van de school of scholengemeenschap op 1 augustus 1998 en de gemiddelde personeelslast van de school of scholengemeenschap voor het schooljaar 1997–1998, vastgesteld met inachtneming van artikel X van deze wet, met dien verstande dat laatstbedoeld bedrag wordt aangepast voor zover nodig ten behoeve van de juistheid van deze vergelijking.
In afwijking van artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet, is voor de toepassing van artikel 107 van de Wet op het voortgezet onderwijs de grondslag der berekening in de schooljaren 1994-1995 en 1995-1996 het aantal leerlingen dat op 15 september 1994, onderscheidenlijk 15 september 1995 als werkelijk schoolgaand bekend stond.
In afwijking van artikel XV, vierde lid, onderdelen b en c, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals gewijzigd door deze wet, vindt bij de berekening van de in die onderdelen bedoelde bedragen voor het schooljaar 1996-1997 de vermenigvuldiging plaats met het aantal geregistreerde m2 bruto vloeroppervlakte van de school per 15 september 1995, onderscheidenlijk met het aantal ingeschreven leerlingen van de school per 15 september 1995.
Artikel XV van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112) zoals gewijzigd door artikel II, onderdeel B, onder 1, 3 en 4, is voor het eerst van toepassing ten aanzien van het schooljaar 1996-1997.
In afwijking van artikel XV, derde lid, geldt de in dat lid bedoelde ministeriële regeling van 1 januari 1996 tot en met 31 juli 1996.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 augustus 2001 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van:
het in de Wet op het voortgezet onderwijs zoals gewijzigd door deze wet opgenomen stelsel van personele bekostiging, en
het stelsel van exploitatiebekostiging voor het voortgezet onderwijs dat van toepassing is nadat is uitgebracht het verslag, bedoeld in artikel XIX, eerste lid van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112).
Deze wet treedt in werking:
met ingang van 1 augustus 1995, wat betreft artikel I, onderdelen A, EE onder 2, en artikel X,
met ingang van 1 januari 1996, wat betreft artikel XIII,
met ingang van 1 augustus 1996, wat betreft artikel I, met uitzondering van de onderdelen A, X onder 1 en 2, Y onder 1 en 2, Z, AA en EE onder 2, en wat betreft de artikelen II tot en met IX en XII,
met ingang van 1 augustus 1998, wat betreft de artikelen XI en XIV, en
met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, wat betreft artikel I, onderdelen X onder 1 en 2, Y onder 1 en 2, Z en AA.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.