Regeling hulpmiddelen 1996

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gezien de adviezen van de Ziekenfondsraad (adviezen van 24 november 1994, SGZ/ 40120/1994, 27 april 1995, nr. 662 en 26 oktober 1995, SGZ/ 44286);

Besluit:

Hoofdstuk

1

Artikel

2

Artikel

3

Vervallen

Hoofdstuk

2

Verschaffing van hulpmiddelen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

4

De verzekerde is gehouden het hem in eigendom verschafte middel goed te verzorgen.

Artikel

5

Indien de aanspraak op enig in deze regeling genoemd middel of de hoogte van de door de verzekerde verschuldigde bijdrage afhankelijk is gesteld van de leeftijd van verzekerde, wordt diens leeftijd telkens beoordeeld naar het moment waarop de verzekerde zich wendt tot de leverancier, indien geen toestemming is vereist, naar het moment van verschaffing.

Artikel

6

§

2

Per categorie hulpmiddelen

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

De in artikel 2, eerste lid, onder c, bedoelde middelen zijn de ten behoeve van de verzekerde afzonderlijk vervaardigde prothesen ter bedekking van het gelaat of een gedeelte ervan, neus en oorschelpen daarbij inbegrepen.

Artikel

10

De in artikel 2, eerste lid, onder d, bedoelde middelen zijn:

  • a.

    een volledige oogprothese bij het ontbreken van de oogbol;

  • b.

    een scleraschaal;

  • c.

    een scleralens, al dan niet voorzien van een ingekleurde iris en pupil en al dan niet met visuscorrectie, bij een ernstig misvormd oog of na traumatische veranderingen van het oog.

Artikel

11

Artikel

11a

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

14a

De middelen bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, zijn:

  • a.

    systemen ter bevestiging op een stoma voor de opvang van faeces of urine, bestaande uit opvangzakjes en kleefplaten, de daarbij benodigde hulp- en verbindingsstukken, opvulmaterialen, reinigsgaasjes, wegwerpzakjes, spoelapparatuur met toebehoren, stomapluggen, stomapleisters en indikmiddelen;

  • b.

    noodzakelijke huidbeschermende middelen, voor zover daarop niet reeds aanspraak bestaat ingevolge de Regeling farmaceutische hulp 1996;

  • c.

    afdekpleisters en catheters bestemd voor een continentstoma;

  • d.

    stomabeschermers voor gelaryngectomeerden, niet zijnde verbandmiddelen.

Artikel

14b

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Artikel

21

De in artikel 2, eerste lid, onder o, bedoelde middelen zijn aangezichtsmaskers, dan wel een mondstuk, met aanzetstukken bestaande uit een weerstandsbuis en een, in- en uitademingsweg scheidend, ademventiel. Deze middelen dienen om bij het uitademen een positieve druk te bewerkstelligen ter bevordering van de sputumproduktie.

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

26a

Artikel

26b

Artikel

26c

Artikel

27

Vervallen

Artikel

28

De verschaffing van de hulpmiddelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder cc, omvat tevens vergoeding van de kosten, verbonden aan de gebruikstraining die noodzakelijk is om doelmatig te kunnen omgaan met het hulpmiddel.

Artikel

29

Hoofdstuk

3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de bijbehorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voornoemd,
E. Borst-Eilers

Bijlage

1

behorende bij artikel 11a, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Indicaties voor orthopedisch schoeisel:

  • 1.

    Ontbreken van delen van de voet, waarop bij gaan en staan gesteund wordt.

  • 2.

    Ernstige objectiveerbare anatomische afwijkingen en functiestoornissen van de voet:

    • afwijkingen der asstand in bovenste of onderste spronggewricht of andere steunende voetgewrichten;

    • afwijkingen van de lengte-breedte-verhouding, onder meer ten gevolge van arthrosis of arthritis;

    • afwijkingen ten gevolge van sensibiliteits- of circulatiestoornissen.

  • 3.

    Functioneel of anatomisch beenlengteverschil van 4 cm of meer.

  • 4.

    Het dragen van bijzondere typen beugels of binnenschoenen, waardoor een afwijkende voetvorm of functie ontstaat als aangegeven onder 2 of 3.

  • 5.

    Bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage

2

behorende bij artikel 12, tweede lid, respectievelijk artikel 12, derde lid van de Regeling hulpmiddelen 1996

I

Medische indicaties voor vervanging van brillenglazen, waaronder filterglazen met of zonder visuscorrigerende werking, en contactlenzen als bedoeld in artikel 12, tweede lid:

  • 1.

    hoornvliesonregelmatigheden ten gevolge van keratoconus dan wel ten gevolge van littekens na hoornvliestransplantatie, na ontstekingen van de cornea zoals bijvoorbeeld herpes of na cornea perforatie;

  • 2.

    sterke graden van brekingsafwijkingen als regel van meer dan 10 dioptrieën;

  • 3.

    Bijzondere individuele zorgvragen.

II

Indicaties voor bandagelenzen zonder visuscorrigerende werking als bedoeld in artikel 12, derde lid:

  • a.

    keratitis sicca en pemphigoid;

  • b.

    keratitis bullosa;

  • c.

    indolente cornea-ulceraties;

  • d.

    cornea-etsingen;

  • e.

    keratitis-neuroparalytica;

  • f.

    cornea-dystrophieën;

  • g.

    status na cornea-operaties en cornea-traumata;

  • h.

    bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage

3

behorende bij artikel 13, tweede lid, respectievelijk artikel 13, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

I

Indicaties voor hoortoestellen:

  • 1.

    Een indicatie voor 1 hoortoestel is aanwezig, indien het drempelverlies van het audiogram van het beste oor ten minste 35 dB (verkregen door het gehoorverlies bij frequenties van 1000, 2000 en 4000 Hz te middelen) bedraagt en indien het verstaan van spraak, in stilte aangeboden met normale sterkte (55 dB) door toepassing van het hoortoestel ten minste 20% toeneemt.

  • 2.

    Een indicatie voor 2 hoortoestellen is aanwezig, indien de winst van spraakverstaanvaardigheid ten minste 10% bedraagt ten opzichte van de aanpassing met 1 hoortoestel, dan wel het richtinghoren hersteld wordt tot een hoek van 45 graden.

  • 3.

    Bijzondere individuele zorgvragen.

II

Indicaties voor ringleidingen, infrarood-apparatuur en FM-apparatuur voor geluidsoverdracht:

Een indicatie voor ringleidingen, infrarood-apparatuur en FM-apparatuur is aanwezig:

  • 1.

    Indien sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 40 dB gemiddeld over 500, 1000 en 2000 Hz (zogenaamde Fletcherindex), of 50 dB gemiddeld over 1000, 2000 en 4000 Hz op het beste oor, of

  • 2.

    Indien er volgens de meetmethode van Plomp sprake is van een hinderlijk verlies voor spraakverstaan in ruis van minimaal 3 dB, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat dit met name bij jonge kinderen moeilijk of niet te meten is.

Bijlage

4

Vervallen

Bijlage

5

behorende bij artikel 20, vijfde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Indicaties voor de verstrekking van draagbare insuline-infuuspompen voor Continue Subcutane Insuline Injectie (CSII):

  • 1.

    Patiënten bij wie bij optimale zelfregulatie de bloedsuikerwaarden bij herhaling onaanvaardbare schommelingen vertonen, dat wil zeggen schommelingen groter dan 10 mmol/l, of bij wie geen HbAl-gehalte van minder dan 10% of een HbAlc-gehalte van minder dan 8% bereikt kan worden.

  • 2.

    Patiënten bij wie ondanks goede gemiddelde instelling en zelfregulatie geregeld hypoglycaemieën optreden of

  • 3.

    Patiënten bij wie goede gemiddelde instelling slechts kan worden bereikt door drie of meer injecties per dag.

  • 4.

    Diabetica die zwanger wil worden of in verwachting is en bij wie met maximaal twee injecties per dag geen optimale gemiddelde instelling kan worden bereikt ondanks goede instructie, motivatie en begeleiding.

  • 5.

    Diabetici met pijnlijke en progressieve neuropathie, indien optimale zelfregulatie niet tot voldoende verbetering leidt.

  • 6.

    Jeugdige diabetici met groeistoornissen c.q. verlate puberteit, indien optimale zelfregulatie niet tot voldoende verbetering leidt.

  • 7.

    Bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage

6

Vervallen

Bijlage

7

behorende bij artikel 23, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Indicaties voor de verstrekking van verbandschoenen:

Een indicatie voor verbandschoenen is aanwezig bij huiddefecten, huidulcera, sensibiliteits- en circulatiestoornissen aan de voet, alsmede in de herstelperiode na partiële amputaties, traumatische beschadigingen of operatieve ingrepen aan de voet.

Bijlage

8

behorende bij artikel 26, vierde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

I.

Indicaties voor teksttelefoons of faxapparatuur

Een indicatie voor een teksttelefoon of fax-apparaat is aanwezig:

  • 1.

    Indien sprake is van een toon-drempelverlies op het beste oor van 70dB gemiddeld over 500, 1000, 2000 en 4000 Hz, of

  • 2.

    indien het verstaan van spraak, in stilte aangeboden met normale sterkte (55dB), zelfs door toepassing van een hoortoestel, met het beste oor niet meer bedraagt dan 50%, of

  • 3.

    indien er sprake is van een bijzonder geval, na overleg met de adviserend geneeskundige van het ziekenfonds.

II.

Indicaties voor beeldtelefoons:

Een indicatie voor een beeldtelefoon is aanwezig:

  • Indien een indicatie voor een teksttelefoon of fax-apparatuur aanwezig is, maar deze telefoon of apparatuur voor de verzekerde niet bruikbaar is, én de verzekerde de Nederlandse Gebarentaal voldoende beheerst, of

  • in geval van bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage

9

behorende bij artikel 26, vijfde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Indicaties voor wek- en waarschuwingsinstallaties voor auditief gehandicapten

Een indicatie voor een wek- en waarschuwingsinstallatie is aanwezig:

  • 1.

    Indien er sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 60 dB gemiddeld over 500, 1000, 2000 en 4000 Hz, of

  • 2.

    bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage

10

behorende bij artikel 29, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Een indicatie voor CPAP-apparatuur is aanwezig, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Er is sprake van een klinisch relevant obstructief slaap-apneu syndroom. Dit is het geval als sprake is van hinderlijke klachten overdag die potentieel toe te schrijven zijn aan het obstructief slaap-apneu syndroom (OSAS). Voorbeelden hiervan zijn vergrote slaperigheid en moeheid overdag, concentratiestoornissen, stemmingsstoornissen en verhoogde prikkelbaarheid. Bovendien moet de diagnose OSAS bij polysomnografisch onderzoek zijn bevestigd. Dit is het geval als er sprake is van een apneu-hypopneu index (AHI) groter of gelijk aan 15, of een apneu-index (AI) groter dan 10, of een respiratoire arousal index (RAI) groter dan 10. Bij hoge pretest waarschijnlijkheid op OSAS is polygrafie voldoende. De polygrafie dient dan minimaal te bestaan uit meting van het ademhalingspatroon, zuurstofaturatie, snurkgeluid en slaaphouding.

  • 2.

    Aanspraak op CPAP-apparatuur met verlaagde expiratiedruk bestaat indien er sprake is van OSAS en voor de behandeling van de verzekerde CPAP met een druk van meer dan 15 cm H20 noodzakelijk is, maar door de verzekerde niet goed wordt verdragen.

  • 3.

    Conservatieve maatregelen zijn of worden nagestreefd. Het gaat hierbij met name om gewichtsreductie, neusdoorgankelijkheid-verbeterende maatregelen en verbetering van de slaaphygiëne (onder meer het vermijden van het gebruik van tabak of alcohol voor de nachtslaap en het vermijden van slapen in rugligging).

  • 4.

    Er moet sprake zijn van een succesvolle proefaanpassing. Dat wil zeggen dat een afdoende verbetering van de polysomnografische en klinische afwijkingen tijdens CPAP-behandelingen is geconstateerd en dat sprake is van acceptatie van de CPAP-behandeling door de patiënt.

Bijlage

11

Vervallen

Bijlage

12

behorende bij artikel 29, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Indicaties voor solo-apparatuur:

Een indicatie voor solo-apparatuur is aanwezig:

  • 1.

    Indien er sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 40 dB gemiddeld over 500, 1000 en 2000 Hz (zogenaamde Fletcherindex), of 50 dB gemiddeld over 1000, 2000 en 4000 Hz op het beste oor.

  • 2.

    Indien er volgens de meetmethode van Plomp sprake is van een hinderlijk verlies voor spraakverstaan in ruis van minimaal 3 dB, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat dit met name bij jonge kinderen moeilijk of niet te meten is.

De apparatuur kan slechts worden verstrekt indien de verzekerde:

  • 1.

    de apparatuur gebruikt voor het volgen van her- of bijscholing, dan wel niet tot het reguliere onderwijs behorende beroepsopleidingen in klassikaal-, onderscheidenlijk groepsverband of,

  • 2.

    de apparatuur gebruikt voor het volgen van regulier onderwijs of,

  • 3.

    de apparatuur gebruikt voor het volgen van speciaal onderwijs in klassikaal-, onderscheidenlijk groepsverband dat niet specifiek gericht is op dove en slechthorende leerlingen of,

  • 4.

    de apparatuur gebruikt tijdens het op medische noodzakelijke gronden ondergaan van een groepsgewijze therapeutische behandeling of,

  • 5.

    de apparatuur gebruikt bij het in een gestructureerd en georganiseerd verband verrichten van betaalde of niet betaalde werkzaamheden. Het is ter beoordeling van het ziekenfonds of in deze situatie solo-apparatuur kan worden verstrekt.

Bijlage

13

behorende bij artikel 29, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

Een indicatie voor het tactiel-leesapparaat wordt slechts aanwezig geacht indien en voor zover andere hulpmiddelen voor het lezen van zwartschrift voor de visueel gehandicapte niet doelmatig zijn en de betreffende verzekerde in staat is met het apparaat om te gaan.

Ten einde dit te kunnen vaststellen, dient de verzekerde een test te ondergaan. Indien de resultaten van de test uitwijzen dat de belanghebbende in staat wordt geacht doelmatig met het tactiel-leesapparaat om te gaan, kan tot verstrekking worden overgegaan.