een in belangrijke mate door de Staat of een ander overheidslichaam structureel gefinancierde instelling die gespecialiseerd is in het beheren van museale collecties of het organiseren van tentoonstellingen.
d.
voorwerp:
een voorwerp van cultuurhistorische betekenis met de daarbij behorende verpakking, lijst, raam, kader, sokkel en dergelijke;
e.
tentoonstelling:
een tijdelijke tentoonstelling in Nederland, georganiseerd door een instelling, die naar het oordeel van de minister van uitzonderlijk belang is door:
1°
een belangrijke visie te bieden op periodes, kwesties, personen of produkten van cultuurhistorische betekenis;
2°
een overtuigende waardering op te willen wekken voor de onder 1° genoemde zaken of personen; en
3°
een omvangrijke compilatie te bieden van belangrijke voorwerpen die men normaliter niet in Nederland te zien krijgt of die in Nederland zelf moeilijk te bezichtigen zijn;
f.
indemniteitsverklaring:
beschikking waarbij een aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 2 wordt verleend.
§
2
Indemniteitsverklaring
Artikel
2
1
De minister kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aan een instelling ten behoeve van een tentoonstelling een aanspraak op financiële middelen verlenen voor het geval dat de exploitatie van de tentoonstelling een tekort vertoont en voorzover dat tekort wordt veroorzaakt door verlies van of schade aan door derden ten behoeve van de tentoonstelling in bruikleen gegeven voorwerpen.
2
De aanspraak kan worden verleend onder de in bijlage I opgenomen voorwaarden.
3
Het totaal van de in enig begrotingsjaar ontstane aanspraken op financiële middelen op grond van indemniteitsverklaringen zal niet meer bedragen dan vijfhonderd miljoen gulden per begrotingsjaar, terwijl bovendien het totale risico voor de Staat op enig moment het bedrag van € 226.890.000 niet te boven zal gaan.
Artikel
3
1
Een indemniteitsverklaring kan slechts worden verleend indien een instelling naar het oordeel van de minister, in overeenstemming met de Minister van Financiën, heeft aangetoond, dat:
a.
de kosten van de verzekering van de tentoonstelling zodanig hoog zijn dat deze zonder indemniteitsverklaring geen doorgang zal kunnen vinden;
b.
een indemniteitsverklaring een aanmerkelijke besparing op de verzekeringskosten ten gevolge heeft.
2
Een indemniteitsverklaring kan voorts slechts worden verleend indien er naar het oordeel van de minister een acceptabele verhouding aanwezig is tussen enerzijds het belang van de tentoonstelling en de besparing, bedoeld in het eerste lid, onder b, en anderzijds het door de Staat te aanvaarden risico.
§
3
Aanvraag
Artikel
4
De aanvraag voor een indemniteitsverklaring gaat, onverminderd artikel 11 van het Besluit, vergezeld van:
a.
een tentoonstellings- en beveiligingsplan alsmede een overzicht van de klimaatbeheersingsvoorzieningen;
b.
drie verzekeringsoffertes.
Artikel
5
Op de aanvragen wordt beslist in de volgorde waarin zij door de minister zijn ontvangen.
§
4
Nadere subsidievoorschriften
Artikel
6
1
De rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen, bedoeld in artikel 36 van het Besluit, geschiedt overeenkomstig de voorschriften die daaromtrent in de indemniteitsverklaring zijn opgenomen.
2
De rapportage, bedoeld in het eerste lid, blijft achterwege indien blijkens de aanvraag voor de subsidievaststelling de exploitatie van de tentoonstelling geen tekort vertoont dat veroorzaakt wordt door verlies van of schade aan door derden ten behoeve van de tentoonstelling in bruikleen gegeven voorwerpen.
Artikel
7
De ontvanger van de indemniteitsverklaring stelt na afloop van de tentoonstelling een financieel overzicht van die tentoonstelling vast en dient dat overzicht tezamen met de aanvraag voor subsidie vaststelling, bedoeld in artikel 33 van het Besluit, bij de minister in.
Artikel
8
Een tentoonstellings- en beveiligingsplan alsmede een overzicht van de klimaatbeheersingsvoorzieningen worden ingericht overeenkomstig het in bijlage II opgenomen formulier.
§
5
Slotbepalingen
Artikel
9
De Regeling indemniteit bruiklenen wordt ingetrokken.
Artikel
10
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel
11
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling indemniteit bruiklenen.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A.Nuis
De Minister van Financiën, G.Zalm
Bijlage
I
In deze bijlage zijn de voorwaarden opgenomen met betrekking tot de aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid. Deze voorwaarden vinden geen toepassing indien ten behoeve van een tentoonstelling, waarvoor een indemniteitsverklaring is afgegeven, een aanvullende verzekering is afgesloten.
1
De uit de indemniteitsverklaring voortvloeiende aanspraak op financiële middelen, hierna te noemen de aanspraak, omvat schadeloosstelling voor alle verlies van of materiële schade aan een voorwerp onverschillig door welke oorzaak ontstaan, met inbegrip van oorlogsrisico en stakersrisico zoals omschreven in de aangehechte ’Clausule oorlogsrisico en stakersrisico’ M 3 en met inbegrip van de door materiële schade ontstane waardevermindering, doch met uitzondering van verlies of schade veroorzaakt door:
a.
mot of enig ander ongedierte;
b.
enige geleidelijk werkende invloed die bederf of waardevermindering doet ontstaan;
c.
enige door of op last van de bruikleengever verrichte bewerking van een voorwerp of enig gedeelte daarvan, zoals werkzaamheden bestaande in herstellen, restaureren, inlijsten of schoonmaken anders dan het zonder aanwending van vocht verwijderen van stof;
d.
eigen merkelijke schuld van de bruikleengever.
e.
atoomkernreacties; onder atoomkernreactie is te verstaan iedere kernreactie waarbij energie vrijkomt, zoals kernfusie, kernsplijting, kunstmatige en natuurlijke radioactiviteit. De uitsluiting ter zake van atoomkernreacties geldt niet met betrekking tot radioactieve nucliden, die zich buiten een kerninstallatie bevinden en gebruikt worden of bestemd zijn om gebruikt te worden voor industriële, commerciële, landbouwkundige, medische, wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden, met dien verstande dat een vergunning voor vervaardiging, gebruik, opslag en het zich ontdoen van radioactieve stoffen door de Nederlandse Staat moet zijn afgegeven. Voor zover krachtens de wet een derde voor de geleden schade aansprakelijk is, blijft de uitsluiting van kracht.
(Stb. 1991, 374). Onder ’kerninstallatie’ wordt verstaan een kerninstallatie in de zin van bedoelde wet.
2
De periode waarin de aanspraak van kracht is gaat in op het tijdstip dat een voorwerp op zijn normale verblijfplaats wordt op- of afgenomen om de reis naar de plaats van bestemming in Nederland aan te vangen en duurt voort tot het tijdstip dat een voorwerp weer op zijn normale verblijfplaats is aangekomen, een en ander met inbegrip van alle verblijf en opslag, tentoonstelling of anderszins, van huis tot huis en van spijker tot spijker.
Indien een voorwerp niet rechtstreeks wordt verzonden vanaf zijn normale verblijfplaats, dan wel indien het niet rechtstreeks daarnaar wordt teruggezonden, is de aanspraak van kracht gedurende de periode en gedurende de reis zoals is vastgelegd tussen de bij de bruikleenovereenkomst betrokken partijen.
3
Als basis voor de schadeloosstelling dient de waarde van een voorwerp zoals deze is overeengekomen tussen de bij de bruikleenovereenkomst betrokken partijen en zoals deze in de lijst van bruiklenen nader is omschreven.
4
Bij de aanvang van de periode waarin de aanspraak van kracht is dient te zijn aangetoond dat de wijze van vervoer, verpakking, begeleiding, beveiliging en tentoonstelling van de voorwerpen ten genoegen van de minister is geregeld.
5
Bij de aanvang van de periode waarin de aanspraak van kracht is, alsmede bij iedere verpakking en bij ieder transport naar en vanaf de tentoonstellingslocatie, dient een vanwege de partijen bij de bruikleenovereenkomst gewaarmerkt rapport te worden opgemaakt dat de feitelijke toestand omschrijft waarin een voorwerp zich bevindt.
6
Indien een schade is voorgevallen dient de instelling, c.q. de bruikleengever, hiervan zo spoedig mogelijk kennis te geven aan de minister, waarna deze in overleg met de instelling een deskundige opdracht zal geven tot vaststelling van de aard en de omvang van de schade.
7
In geval van beschadiging van een voorwerp bestaat de schadeloosstelling uit de kosten van herstel, in voorkomend geval verhoogd met de waardevermindering, zijnde het verschil tussen de onder 3. bedoelde waarde en de waarde na herstel van de beschadiging, echter tot ten hoogste de onder 3. bedoelde waarde.
8
In geval van totaal verlies door materiële schade gaan door betaling van de schadeloosstelling alle rechten ter zake van een voorwerp op de minister over. Wenst de bruikleengever het voorwerp te behouden dan zal het hem, tegen betaling van een tussen de minister en de bruikleengever overeen te komen bedrag, worden teruggegeven.
9
Indien een voorwerp vermist was en nadien wordt teruggevonden, zal het voorwerp op verzoek van de bruikleengever hem wederom ter hand worden gesteld na restitutie van de betaalde schadeloosstelling en na verrekening van de eventuele kosten van herstel en de waardevermindering. Bedoeld verzoek dient te worden gedaan binnen drie maanden nadat de bruikleengever van de wedervinding in kennis is gesteld.
10
In geval van verlies van of schade aan een voorwerp dat met een of meer andere voorwerpen als stel een geheel vormt en dat van te voren als zodanig is aangemerkt, zal niet alleen de schade betreffende het getroffen voorwerp worden vergoed, maar ook de waardevermindering van het gehele stel.
11
De aanspraak vervalt indien en voor zo ver de bruikleengever uit anderen hoofde aanspraak op schadevergoeding kan maken.
12
Door betaling van de schadeloosstelling wordt de minister gesubrogeerd in alle rechten die de bruikleengever ter zake van de schade op derden mocht hebben.
13
Indien een voorwerp na afloop van de tussen partijen bij de bruikleenovereenkomst overeengekomen periode niet door de bruikleengever wordt teruggenomen, vervalt de aanspraak, in afwijking van het onder 2. gestelde, één maand na afloop van bedoelde periode.
14
De schadeloosstelling zal worden uitbetaald in de valuta waarin de waarde in de lijst van bruiklenen is uitgedrukt.
15
Indien tussen de minister en de bruikleengever geen overeenstemming wordt bereikt over de waarde van een voorwerp na herstel van een beschadiging, wordt deze vastgesteld door twee deskundigen. Elk van de partijen wijst daartoe een deskundige aan. De beide deskundigen benoemen, alvorens met hun werkzaamheden aan te vangen, gezamenlijk een derde deskundige die bij gebreke van overeenstemming, binnen de grenzen van beide taxaties, de waarde vaststelt. Wanneer zij overeenstemming bereiken is de uitspraak van eerstgenoemde deskundigen bindend. Bereiken zij geen overeenstemming, dan is de uitspraak van de derde deskundige bindend.
16
Alle uit de aanspraak voortvloeiende geschillen zijn in eerste aanleg onderworpen aan de uitspraak van de bevoegde rechter te Amsterdam of Rotterdam, ter keuze van de bruikleengever.
17
De aanspraak wordt beheerst door Nederlands recht. De algemene voorwaarden ’Nederlandse Beurs-Goederenpolis 1991’ en de ’Clausule oorlogsrisico en stakersrisico’ M 3, zoals die luiden of zullen luiden, zijn voor zo ver daarvan in deze verklaring niet is afgeweken van overeenkomstige toepassing.
18
Een afschrift van de indemniteitsverklaring met bijlagen, alsmede van de ’Subsidieregeling indemniteit bruiklenen’, van de algemene voorwaarden ’Nederlandse Beurs-Goederenpolis 1991 en van de ’Clausule oorlogsrisico en stakersrisico’ M 3, zal aan iedere bruikleengever ter hand worden gesteld.
Bijlage
II
Standaardvragenlijst inzake beveiliging, opslag, transport, klimaatbeheersing, conditierapporten etc. tijdens de tentoonstellingsperiode.
Datum aanvraag:
Instelling:
Adres:
Telefoonnummer:
Directeur:
Tentoonstellingscoördinator:
Naam van de tentoonstelling:
Tentoonstellingsperiode:
1
Algemeen
Indien de instelling beschikt over een algemeen plan ter zake van veiligheid, beveiliging, ontruiming etc. kan worden overeengekomen dat inzage in het plan of de verschaffing van uittreksels daarvan, geheel of gedeeltelijk in de plaats treedt van de beantwoording van onderstaande vragen.
1.1
Ligging en bouwkundige bescherming van de instelling
a.
Beschrijf in het kort de ligging en de belendingen van het gebouw.
b.
Vormen de belendingen een risicoverhogende factor (b.v. fabriek)?
c.
Zijn er andere risicoverhogende (externe) factoren, zoals aanrijding, vliegtuigen, overstroming, aardbeving?
d.
Hoe is de bereikbaarheid van het gebouw voor brandweervoertuigen?
e.
Geef een korte beschrijving van de constructie van het gebouw en de daarbij gebruikte materialen.
f.
Is er een bliksemafleiderinstallatie aangebracht?
g.
Op welke wijze zijn de gevelopeningen, deuren, ramen en bovenlichten versterkt?
(Besteed daarbij aandacht aan veiligheidsbeglazing, stalen rolluiken, metalen schuifdeuren, in het metselwerk verankerde tralies, dekking met stalen platen aan de buitenkant etc.)
h.
Heeft het vaste sluitwerk hoge inbraakwerende eigenschappen? Geef specificaties.
i.
Zijn de nooduitgangen veilig vergrendeld als het pand gesloten is? Verlenen deze alleen doorgang in noodsituaties?
1.2
Inbraakalarmsystemen
a.
Is, ter ondersteuning van de bouwkundige beveiliging, een goedgekeurd inbraakdetectiesysteem aanwezig? (Geef uitvoerige details. Betrek daarbij magneet-contact-detectoren, trildetectoren, ruimtelijk werkende detectoren, zoals ultra-sonoor, microgolf of passief-infrarood detectoren, etc.).
b.
Wordt het inbraakalarmsysteem voortdurend bewaakt, b.v. door de centrale meldkamer van een erkend beveiligingsbedrijf?
c.
Hoe dikwijls wordt het detectie- en meldsysteem onderhouden en gecontroleerd op de goede werking?
d.
Is het systeem aangesloten op een noodstroomvoorziening?
e.
Over welk fall-back systeem beschikt u voor het geval een ’stille’ (b.v. telefonische) doorverbinding wordt gesaboteerd of in het ongerede raakt?
1.3
Brandbeveiligingssystemen
a.
Is de instelling uitgerust met goed functionerende rook- of hittedetectoren? Zijn deze ook aanwezig in depots of tijdelijke opslagruimten?
b.
Wordt een afgegeven alarm automatisch doorgegeven aan de brandweer of aan de centrale meldkamer van een erkend beveiligingsbedrijf?
c.
Zijn deze systemen aangesloten op een noodstroomvoorziening?
d.
Hoe dikwijls worden detectie- en meldsystemen onderhouden en gecontroleerd?
e.
Hoe vindt de melding plaats indien er (in bepaalde ruimten) geen automatisch detectie- en meldsysteem aanwezig is.
f.
Beschikt de instelling over een sprinklerinstallatie?
(Vermeld welke ruimten van de instelling worden bestreken en de wijze waarop de installatie wordt geactiveerd).
g.
Zijn kleine blusmiddelen (slanghaspels, handblusapparaten e.d.) in voldoende mate en op de juiste locaties aanwezig?
h.
Is watervoorziening voor de bestrijding van brand te allen tijde gewaarborgd?
i.
Over welke andere brandbestrijdingsmiddelen (zoals blusgasinstallaties) beschikt de instelling?
j.
Worden de daarvoor in aanmerking komende blusmiddelen, volgens de voorschriften van de leverancier of fabrikant, regelmatig op hun bedrijfszekerheid getest?
k.
Beschikt de instelling over enige vorm van compartimentering of brandscheidingen teneinde branduitbreiding te beperken?
l.
Zijn er in de instelling voorzieningen aangebracht die rookverspreiding kunnen tegengaan, b.v. nabij trappenhuizen?
1.4
Personeel
a.
Krijgen alle medewerkers van de instelling een trainingsprogramma met richtlijnen in geval van brand, diefstal of andere calamiteiten?
b.
Wordt dit programma regelmatig, b.v. eens per half jaar geoefend?
c.
Is al het personeel bekend met de procedure voor het melden van een noodsituatie?
d.
Hanteert u een stringent sleutelbeheer? Welk beleid voert u bij het uitgeven van sleutels en hoe controleert u het uitgiftesysteem?
2
De tentoonstelling
(Voeg indien aanwezig een ten behoeve van de tentoonstelling opgemaakt inspectierapport bij uw aanvraag)
2.1
Klimatologische omstandigheden
a.
Geef aan op welke wijze de temperatuur en de vochtigheidsgraad in de tentoonstellings- en opslagruimten wordt gecontroleerd.
b.
Welke zijn de hierbij gehanteerde normen?
c.
Omschrijf de door u gebruikte klimaatbeheersingsapparatuur.
d.
Werkt deze apparatuur 24 uur per dag?
e.
Vermeld nadere gegevens betreffende (eventuele) filters op luchtkanalen.
f.
Welke speciale maatregelen zullen worden genomen ten aanzien van voorwerpen die extra gevoelig zijn voor fluctuaties of extremen in luchtvochtigheid of temperatuur (b.v. panelen en andere houten voorwerpen).
2.2
Verlichting
a.
Hoe worden de tentoonstellingsruimten verlicht?
Geef specificaties omtrent gebruik van daglicht en/of kunstlicht/spotjes in de tentoonstellingsruimten.
b.
Vermeld nadere gegevens betreffende Lux en UV en de terzake aanwezige meetapparatuur.
c.
Vermeld de frequentie van de controle van de hoeveelheden Lux en UV.
d.
Maakt u gebruik van lichtwerende materialen (b.v. gordijnen of voor- of achterzetramen)?
2.3
Extra (personele) beveiliging van de tentoonstellingsruimten
a.
Wat zijn de openingstijden van de instelling en/of de tentoonstelling?
b.
Vermeld het aantal bewakingsfunctionarissen in de tentoonstellings- en opslagruimten gedurende de tentoonstelling en hoe dezen worden ingezet.
c.
Hoe is de personele bewaking geregeld gedurende de periode dat de tentoonstelling niet open is voor het publiek.
(In het algemeen zal een 24-uurs bewaking worden geëist voor tentoonstellingen waarvoor indemniteit is verleend).
d.
Is het bewakend personeel voorzien van apparatuur die het mogelijk maakt te allen tijde onmiddellijk noodsituaties te kunnen melden?
e.
Maximaliseert u het toe te laten aantal bezoekers op enig moment?
f.
Zullen in de tentoonstellingsruimten naar verwachting activiteiten plaats vinden die niet direct met de tentoonstelling verband houden, zoals recepties?
g.
Vermeld eventuele overige extra maatregelen m.b.t. de personele beveiliging.
2.4
Extra (fysieke) beveiliging van de tentoonstellingsruimten
a.
Wat is de exacte tentoonstellingslocatie (b.v. 2e verdieping)?
b.
Worden schilderijen met veiligheidsschroeven aan de muur bevestigd?
c.
Worden (bepaalde) schilderijen achter glas of plexiglas gemonteerd?
d.
Worden extra maatregelen getroffen t.a.v. kleine en/of zeer kostbare schilderijen of andere objecten?
e.
Indien objecten worden tentoongesteld in vitrines, welke eisen worden dan aan deze vitrines gesteld (veiligheidsglas, inbraakwerende sloten, bevestigd aan de muur of aan de vloer, voorzien van een alarmsysteem e.d.)?
f.
Zal gebruik worden gemaakt van b.v. hekken of drempels om een voldoende afstand van het publiek tot de kunstwerken te bevorderen?
g.
Worden (extra) hang- of trildetectoren aangebracht? Geef nadere details.
h.
Vermeld gegevens betreffende uw methode voor electronische observatie.
i.
Is er een zodanig evacuatieplan dat in geval van brand (nog) niet bedreigde objecten tijdig in veiligheid kunnen worden gebracht?
j.
Vermeld eventuele overige te treffen beveiligingsvoorzieningen.
2.5
Verpakking en vervoer
a.
Wie verzorgt het inpakken en uitpakken van de voorwerpen?
b.
Wie is verantwoordelijk voor het opmaken van conditierapporten van de voorwerpen?
c.
Wordt voldaan aan de eis dat er conditierapporten worden opgemaakt:
onmiddellijk voorafgaand aan verpakking en transport vanaf de door de bruikleengever(s) aangewezen locatie(s);
onmiddellijk na aankomst op de tentoonstellingslocatie(s);
onmiddellijk voorafgaand aan verpakking en transport vanaf de tentoonstellingslocatie(s);
onmiddellijk na aankomst op de door de bruikleengever(s) aangegeven locatie(s)? 1N.B. Indien gebruik wordt gemaakt van (tijdelijke) opslagfaciliteiten, dienen conditierapporten te worden opgemaakt overeenkomstig bovenstaande aanwijzingen.
d.
Beschikt u over een afzonderlijke ruimte voor het verpakken van voorwerpen? Is deze ruimte geklimatiseerd?
e.
Vermeld de namen van vervoerders en eventuele begeleiders (koeriers).
f.
Vermeld gegevens betreffende de wijze(n) van transport (vliegtuig of vrachtauto).
(Vanwege de vele risico’s die aan het vervoer van kostbare voorwerpen per schip of trein zijn verbonden, zijn deze wijzen van vervoer onder deze subsidieregeling in beginsel niet toegestaan. Met vervoer per schip of trein kan in het kader van deze subsidieregeling alleen worden ingestemd, indien:
1º.
het vervoer betreft met een vrachtauto waarin de kostbare voorwerpen worden vervoerd,
2º.
de kostbare voorwerpen tijdens het vervoer in die vrachtauto blijven,
3º.
de klimaatbeheersingsinstallatie van die vrachtauto tijdens het vervoer in werking blijft, en
4º.
het een vervoerstraject betreft van korte duur.)
g.
Welke maatregelen worden getroffen tijdens eventueel overladen en tijdelijke opslag van de voorwerpen?
h.
Zijn de te gebruiken vervoermiddelen geklimatiseerd?
i.
Geef aan welke speciale maatregelen worden getroffen met betrekking tot zeer kwetsbare/breekbare voorwerpen.
j.
Vermeld de maximale waarde van de voorwerpen te vervoeren per afzonderlijk vervoermiddel.
Ondergetekende verklaart deze vragenlijst naar waarheid te hebben ingevuld. Onjuiste vermelding van gegevens kan leiden tot intrekking van de indemniteitsverklaring.