Artikel
1
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Kamer: kamer van koophandel en fabrieken als bedoeld in de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997;
-
b.
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
-
c.
hoofdvestiging: het door een onderneming als zodanig aangemerkte onderdeel van de onderneming;
-
d.
nevenvestiging: een ondernemingsonderdeel, niet zijnde de hoofdvestiging, dat geheel of ten dele is ondergebracht in een gebouw of complex van gebouwen, waar duurzaam bedrijfsuitoefening van de onderneming plaatsvindt;
-
e.
hoofdnederzetting: de in Nederland gelegen nevenvestiging van een buiten Nederland gevestigde onderneming of, indien er meer nevenvestigingen zijn, de door de onderneming als hoofdnederzetting aangemerkte nevenvestiging;
-
f.
verordening 2137/85: verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1);
-
g.
verordening 2157/2001: verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PbEG L 294/1);
-
h.
verordening 1435/2003: verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PbEU L 207/1).