Artikel
1
1
In deze wet wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister:Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
-
b.
instelling:
-
1°.
een op grond van de Ziekenfondswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten of als toegelaten aangemerkte instelling;
-
2°.
elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin maatschappelijke zorg of gezondheidszorg wordt verleend en dat wordt gefinancierd:
-
a.
door het College voor zorgverzekeringen op grond van de Ziekenfondswet;
-
b.
door Onze Minister, een gemeente of een provincie op grond van de Welzijnswet 1994, voor zover het betreft uitvoerend werk op het terrein van maatschappelijke hulpverlening in verband met zwangerschap, adoptie, seksueel geweld en alleenstaand-ouderschap, thuislozenzorg, buitenschoolse kinderopvang, gecoördineerd ouderenwerk, de handhaving of bevordering van de mogelijkheden voor ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, het algemeen maatschappelijk werk, alsmede vrouwenopvangcentra, algemene crisisopvangcentra, FIOM-huizen, blijf-van-mijn-lijf-huizen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen;
-
a.
-
3°.
elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin verslavingszorg wordt verleend en dat wordt gefinancierd door Onze Minister, een gemeente of een provincie;
-
1°.
-
c.
zorgaanbieder:
-
1°.
een rechtspersoon of natuurlijke persoon, die een instelling in stand houdt;
-
2°.
de rechtspersonen of natuurlijke personen, die gezamenlijk een instelling in stand houden;
-
1°.
-
d.
cliënt:een natuurlijk persoon ten behoeve van wie de instelling werkzaam is.
2
Bij ministeriële regeling kunnen in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredende organisatorische verbanden waarin maatschappelijke zorg of gezondheidszorg wordt verleend en die, anders dan op grond van een wettelijke bekostigingsregeling door Onze Minister worden gefinancierd, worden aangemerkt als instelling in de zin van deze wet.
3
Deze wet is niet van toepassing op justitiële inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 90 quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.