Besluit van 19 juni 1996, houdende bepalingen met betrekking tot het opleggen van maatregelen aan uitkeringsgerechtigden ingevolge de Abw, Ioaw en Ioaz (Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz)
Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 21 december 1995, Directie Bijstandszaken, Nr. BZ/VOL/95/4430;
bijstand : de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, paragraaf 2 en 3 van de Abw;
e.
grondslag : de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de Ioaw onderscheidenlijk artikel 5, vijfde lid, van de Ioaz;
f.
uitkering : de uitkering op grond van de Ioaw onderscheidenlijk de Ioaz.
Artikel
2
Burgemeester en wethouders nemen bij de toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Abw, onderscheidenlijk bij de toepassing van artikel 20, vierde lid, van de Ioaw en artikel 20, eerste lid, van de Ioaz, de bepalingen van dit besluit in acht, onverminderd artikel 14, tweede en derde lid, van de Abw, onderscheidenlijk artikel 20, vijfde en zesde lid, van de Ioaw en de Ioaz.
Artikel
3
De gedragingen bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Abw, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1.
eerste categorie:
a.
het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;
b.
het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand, bedoeld in artikel 70, vierde lid, van de Abw;
c.
het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan.
2.
tweede categorie:
a.
het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b.
het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
c.
het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.
3.
derde categorie:
a.
gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
b.
het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.
4.
vierde categorie:
a.
het niet aanvaarden van passende arbeid;
b.
het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.
Artikel
4
De gedragingen bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Ioaw, en artikel 20, eerste lid, van de Ioaz, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1.
eerste categorie:
a.
het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;
b.
het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van een exemplaar van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Ioaw en de Ioaz;
c.
het niet binnen de door burgemeester en wethouders daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan.
2.
tweede categorie:
a.
het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b.
het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
c.
het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.
3.
derde categorie:
a.
gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;
b.
het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.
Artikel
5
1
De weigering bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Abw, wordt vastgesteld op:
a.
vijf procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b.
tien procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c.
twintig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;
d.
honderd procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
2
De periode van weigering van de bijstand genoemd in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Artikel
6
1
De weigering bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Ioaw en artikel 20, eerste lid, van de Ioaz wordt vastgesteld op:
a.
vijf procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;
b.
tien procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;
c.
twintig procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.
2
De periode van weigering van de uitkering genoemd in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.
Artikel
7
Het Sanctiebesluit Abw, IOAW en IOAZ wordt ingetrokken.