Besluit van 22 augustus 1996 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, de Mijnwet 1903, de Mijnwet continentaal plat en de Woningwet met betrekking tot liften

Besluit liften

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 1996, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/APM/96/00974, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende liften (PbEG L 213);
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, aanhef, en onderdelen a en b, 2, 3, eerste en tweede lid, 6, 12, derde lid, en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen, artikel 9, eerste lid, onder a, van de Mijnwet 1903 en artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat, alsmede de artikelen 2 en 120 van de Woningwet;
De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 1996, nr. W12.96.0174);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 augustus 1996, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/APM/96/01500, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Voor de toepassing van dit besluit is een kooi betreedbaar indien een persoon er zonder moeite kan binnengaan.

Artikel

3

Artikel

4

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a.

    kabelbaaninstallaties, met inbegrip van kabelsporen, voor openbaar of niet-openbaar personenvervoer;

  • b.

    liften die speciaal zijn ontworpen en gebouwd voor militaire doeleinden of het handhaven van de orde;

  • c.

    mijnliften;

  • d.

    toneelhefwerktuigen;

  • e.

    liften die in vervoermiddelen zijn ingebouwd;

  • f.

    liften die met een machine zijn verbonden en uitsluitend bestemd zijn om de toegang tot de werkplek mogelijk te maken;

  • g.

    tandradbanen;

  • h.

    bouwliften bestemd voor het vervoer van personen.

Hoofdstuk

II

Vervaardiging

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Degene die verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van het gebouw of het bouwwerk en degene die de lift installeert stellen elkaar in kennis van de nodige gegevens en treffen passende maatregelen teneinde de goede werking van de lift te waarborgen.

Hoofdstuk

III

Keuring en certificering

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Een gedraging in strijd met de artikelen 8, 9, 10 en 11 is verboden.

Artikel

13

De verplichtingen van de artikelen 8, 9 en 11 rusten tevens op degene die voor eigen gebruik een lift of veiligheidscomponent bouwt.

Artikel

15

Intrekking certificaat van EG-typeonderzoek

Artikel

16

De keuringsinstantie trekt een door haar afgegeven certificaat van EG-typeonderzoek in, indien de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage I van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet voldoet aan de gewijzigde eisen op het tijdstip waarop deze volgens de richtlijn van toepassing zijn.

Keuring

Artikel

17

Keuring

Liften worden vóór de ingebruikneming, ten hoogste twaalf maanden na de ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste achttien maanden gekeurd. Indien bij de keuring blijkt dat een lift ten minste voldoet aan de vervaardigingsvoorschriften van artikel 5 wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven.

Hoofdstuk

IV

Verkeer en gebruik

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Degene die een lift voorhanden heeft, is verplicht ervoor te zorgen dat:

  • a.

    in liftschachten geen leidingen of installaties worden aangebracht die niet voor de werking of veiligheid van de lift zijn vereist;

  • b.

    machinekamers, schijvenruimten en schachtputten niet worden gebruikt als bergruimte van voorwerpen, welke niet tot de lift behoren;

  • c.

    machinekamers, schijvenruimten en luiken, bestemd voor inspectie en onderhoud, zijn afgesloten met slot en sleutel;

  • d.

    de onder c bedoelde sleutels zijn voorzien van aanduidingen en op een uitsluitend voor bevoegden toegankelijke plaats worden bewaard;

  • e.

    in de machinekamers een aanwijzing is opgehangen, waarin is aangegeven, op welke wijze de machine kan worden getornd.

Artikel

21

Degene die een lift voorhanden heeft, welke is voorzien van een merk van afkeuring is verplicht er voor te zorgen dat de schachtdeuren van de lift niet zonder bijzondere hulpmiddelen kunnen worden geopend en op of nabij elke schachtdeur van de lift duidelijk en opvallend een opschrift is aangebracht waaruit blijkt dat de lift buiten dienst is gesteld.

Artikel

22

Liften of veiligheidscomponenten die niet in overeenstemming zijn met dit besluit mogen op (jaar-)beurzen, exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld en gedemonstreerd, mits op een zichtbaar bord is aangegeven dat de liften en veiligheidscomponenten niet in overeen-stemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde, in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle nodige veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

Hoofdstuk

V

Merk van afkeuring

Artikel

23

Hoofdstuk

VI

Overige bepalingen

Waarschuwingsplicht

Artikel

24

Noodmaatregelen

Artikel

25

Keuringsinstanties

Artikel

26

Artikel

27

Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekend gemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Hoofdstuk

VII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

27a

Artikel 10, derde lid, van de wet is mede van toepassing op het voorhanden hebben en het gebruiken van een lift in de huishouding.

Artikel

28

Artikel

29

Wijzigt het Liftenbesluit I.

Artikel

30

Wijzigt het Mijnreglement 1964.

Artikel

31

Wijzigt het Mijnreglement continentaal plat.

Artikel

32

Wijzigt het Bouwbesluit.

Artikel

33

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1997 met dien verstande dat:

  • a.

    artikel 29, onderdeel A, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari 1995,

  • b.

    artikel 29, onderdeel B, in werking treedt met ingang van 1 januari 1997.

Artikel

34

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit liften.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, F. H. G. de Grave
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager