Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Eelde

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 132, eerste lid van de Regeling Toezicht Luchtvaart en op de artikelen 7, 14, 17, 19, 20, 22, 23 en 24 van het Algemeen luchthavenreglement:

Besluit:

Hoofdstuk

I

Definities en wettelijke grondslag

Artikel

1

Daarnaast wordt in deze regeling voor het voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein verstaan onder:

a.
wegen:

de verharde of onverharde rijstroken met inbegrip van de middenberm of middengeleiding, de parkeerstroken, parkeerhavens en vluchtstroken, alsmede de in die weg gelegen bruggen en de naast de rijbaan gelegen paden, bermen en zijkanten.

Hoofdstuk

II

Algemeen

Artikel

2

Hoofdstuk

III

Nadere voorschriften met betrekking tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

Artikel

3

Met inachtneming van het gestelde in artikel 7, tweede lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    Toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

    • a.

      voor de toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein is toestemming vereist van de exploitant;

    • b.

      de exploitant kan de toegang tot het niet voor publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein beperken tot bepaalde uren van een etmaal;

    • c.

      de aanwijzingen van de functionarissen, bedoeld in het tweede lid, onder a, worden opgevolgd.

  • 2.

    Toegang tot het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen

    • a.

      voor de toegang tot het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen is per keer de uitdrukkelijke toestemming vereist van de dienstdoende functionaris van de havendienst;

    • b.

      personen aan wie toestemming is verleend voor toegang in het landingsterrein melden zich af, nadat zij het landingsterrein hebben verlaten, bij de onder a genoemde functionarissen;

    • c.

      de onder a genoemde functionarissen zijn te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in te trekken en personen te gelasten zich uit het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen te verwijderen.

  • 3.

    Betreden van het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen en het uitvoeren van werkzaamheden

    • a.

      bij invallende duisternis of bij afnemend zicht, alsmede na beëindiging van de werkzaamheden, wordt het landingsterrein onmiddellijk verlaten, tenzij met de dienstdoende functionaris van de havendienst anders is overeengekomen;

    • b.

      het is, behoudens toestemming van de dienstdoende functionaris van de havendienst, verboden om brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten binnen een afstand van 20 meter van een vliegtuig of van een opslagplaats voor vliegtuig- en andere brandstoffen;

    • c.

      degenen die door de exploitant zijn belast met het toezicht op de goede orde en veiligheid op het luchtvaartterrein kunnen, indien de goede orde en veiligheid zulks vereisen, te allen tijde een activiteit doen onderbreken of stopzetten;

    • d.

      beschadiging van het terreinoppervlak, de daarop geplaatste installaties of voorzieningen, waardoor enig gevaar of schade voor luchtvaartuigen kan ontstaan, wordt onverwijld door de veroorzaker ter kennis van de exploitant gebracht.

    • e.

      obstakels, gereedschappen, voertuigen of materialen worden niet geplaatst of achtergelaten, anders dan op de door de exploitant aangewezen gedeelten van het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen.

Artikel

4

Met inachtneming van het gestelde in artikel 7, derde lid van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

Afhandeling van luchtvaartuigen

  • a.

    degenen die zich met de afhandeling van passagiers belasten, zien erop toe dat de passagiers zich slechts in aaneengesloten groepen en onder begeleiding van ten minste één employé van 18 jaar of ouder van de betrokken afhandelingsmaatschappij, luchtvaartmaatschappij of het betrokken luchtvaartbedrijf, veilig over het platform begeven;

  • b.

    passagiers worden onder toezicht van en over de kortst mogelijke afstand door de onder a bedoelde personen naar of van het luchtvaartuig begeleid;

  • c.

    tenzij met de betrokken luchtvaartmaatschappij of het betrokken luchtvaartbedrijf een andere regeling is getroffen, meldt de gezagvoerder van een vliegtuig zich terstond na aankomst, alsmede voor vertrek en voorts ook in alle andere gevallen waarin de havendienst zulks wenselijk acht, bij de dienstdoende functionaris van de havendienst.

Artikel

5

Met inachtneming van het gestelde in artikel 7, vierde lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    Voertuigen in het landingsterrein, op de platformen en de daaraan grenzende wegen

    • a.

      voertuigen hebben slechts toegang tot het landingsterrein, de platformen en de daaraan grenzende wegen, indien daartoe door de dienstdoende functionaris van de havendienst toestemming is verleend;

    • b.

      voertuigen hebben slechts toegang voor de duur van de werkzaamheden waarbij zij benodigd zijn;

    • c.

      voertuigen zijn voorzien van door

      de exploitant voorgeschreven markeringstekens;

    • d.

      voertuigen, waarvan de motor in werking is gesteld, worden niet onbeheerd achtergelaten, met uitzondering van voertuigen die dienen om geparkeerde vliegtuigen van spanning of lucht te voorzien.

  • 2.

    Opslag en plaatsing van gereedschappen, materialen, voertuigen en andere roerende zaken

    • a.

      alle roerende zaken die bij de afhandeling van een luchtvaartuig zijn betrokken en die niet aanstonds ten behoeve van een luchtvaartuig behoeven te worden gebruikt, worden onverwijld door de gebruiker naar de daarvoor door de exploitant aangewezen plaats gebracht;

    • b.

      roerende zaken worden slechts opgeslagen of geplaatst op de daarvoor door of met toestemming van de exploitant bestemde of aangewezen locaties.

  • 3.

    Het voortbewegen, parkeren, stallen, alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen

    • a.

      het opstellen, parkeren en stallen van, alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen, is slechts, na van de haven dienstdoende functionaris van de havendienst verkregen toestemming toegestaan op of in de daarvoor bestemde of aangewezen locaties;

    • b.

      door de dienstdoende functionaris van de havendienst kan worden gelast dat geparkeerde of gestalde luchtvaartuigen worden verplaatst indien hij dit uit het oogpunt van goede orde en veiligheid noodzakelijk acht;

    • c.

      de afstand tussen geparkeerde luchtvaartuigen en de grens van het voor publiek toegankelijke terreingedeelte bedraagt tenminste 7 meter, met dien verstande, dat deze afstand zodanig moet worden vergroot, dat nergens op het voor publiek toegankelijke terreingedeelte de luchtsnelheid, veroorzaakt door in werking zijnde voortstuwingsinstallaties, 50 km/uur (15m/sec) te boven kan gaan.

  • 4.

    Het proefdraaien van motoren, anders dan ten behoeve van warmdraaien vóór de start of afkoeling na de vlucht

    • a.

      proefdraaien van vliegtuigmotoren geschiedt slechts op daarvoor door de exploitant aangewezen plaats, een en ander conform de voorschriften en beperkingen die de vigerende vergunning, ingevolge de Wet Milieubeheer stelt;

    • b.

      de exploitant kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren of dagen verbieden en kan aan het proefdraaien nadere voorwaarden verbinden;

    • c.

      het proefdraaien op een platform is verboden, behoudens tevoren verkregen toestemming van de dienstdoende functionaris van de havendienst;

    • d.

      de exploitant kan nadere bepalingen geven in een ’Regeling Proefdraaien’.

Hoofdstuk

IV

Nadere bepalingen met betrekking tot voertuigen

Artikel

6

Met inachtneming van het gestelde in artikel 14, derde lid van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    Voorschriften met betrekking tot het gebruik en het opstellen, parkeren of stallen van voertuigen op het luchtvaartterrein

    • a.

      voertuigen worden geparkeerd of gestald conform de door de exploitant gegeven voorschriften of aanwijzingen;

    • b.

      het parkeren van voertuigen op andere dan op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen is verboden, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend door de exploitant;

    • c.

      het is verboden om elders dan op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen goederen over te laden, voertuigen te parkeren, te reinigen of te repareren;

    • d.

      zonder toestemming van de exploitant is het gebruik van voertuigen in gebouwen verboden;

    • e.

      in geval van overtreding van het onder a tot en met d bepaalde, dan wel wanneer de goede orde of veiligheid zulks vereisen, kan het betreffende voertuig door de exploitant worden verplaatst naar een daartoe door hem aangewezen terreingedeelte.

  • 2.

    Het gebruik van voertuigen op de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein

    • a.

      weggebruikers die aan het verkeer op de wegen van het luchtvaartterrein deelnemen, gedragen zich overeenkomstig de voorschriften als vervat in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

    • b.

      op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein worden de verkeersbesluiten genomen door de exploitant;

    • c.

      in afwijking van het bepaalde onder a, is op de niet voor het publiek opengestelde gedeelten een maximum snelheid van 30 km per uur vastgesteld;

    • d.

      Het gestelde onder c geldt niet voor voertuigen van de havendienst en hulpdiensten, voor zover dit in het belang is van de dienstuitvoering;

    • e.

      het is een ieder verboden zich op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd;

    • f.

      het is verboden op een weg op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen;

      • onder wedstrijd wordt voor de toepassing van het onder f gestelde verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties, hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van de onderdelen daarvan, hetzij van brandstoffen;

      • als deelnemers worden beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmede aan een wedstrijd wordt deelgenomen en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen;

      • van het onder f gestelde verbod kan door de exploitant ontheffing worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • een ontheffing als bedoeld onder 3∞ kan slechts worden verleend indien is aangetoond dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van deelneming aan de wedstrijd zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het gebruik van een motorvoertuig tijdens de wedstrijd aanleiding kan geven is gedekt door een verzekering overeenkomstig de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen;

    • g.

      indien een overtreding van een verbod krachtens dit artikel wordt begaan door een bij de ontdekking daarvan onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig, kan de eigenaar of houder van het motorvoertuig voor het feit worden gestraft voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is;

    • h.

      het bepaalde in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar of houder:

      • 1.

        binnen veertien dagen na daartoe door een der met het toezicht of de opsporing van strafbare feiten belaste personen in de gelegenheid te zijn gesteld, de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend maakt;

      • 2.

        niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

      • 3.

        Terreinkennis

        De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, voldoen aan door de exploitant te stellen eisen van terreinkennis, radiotelefonieprocedures en rijvaardigheid.

      • 4.

        Rijroutes

        De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, houden zich aan door de exploitant vastgestelde rijroutes.

      • 5.

        Radio- en telefonieprocedures

        De exploitant kan verplicht stellen dat voertuigen welke worden gebruikt in het landingsterrein voorzien zijn van verbindingsmiddelen. Bestuurders van deze voertuigen brengen, voordat het landingsterrein wordt ingereden, tweezijdige radio-verbinding tot stand en luisteren in het landingsterrein voortdurend op de daarvoor aan hen toegewezen frequentie uit.

      • 6.

        Beperkt Zicht Operaties

        Bij afnemend zicht wordt de regeling Beperkt Zicht Operaties Eelde ingesteld en moeten de daarin gestelde richtlijnen en voorschriften stipt worden opgevolgd.

Hoofdstuk

V

Nadere bepalingen met betrekking tot het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen, tanken en aanverwante handelingen

Artikel

7

Met inachtneming van het gestelde in artikel 19 van het Algemeen luchthavenreglement worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    Het parkeren van vliegtuigen met explosieven aan boord

    Vliegtuigen met explosieven aan boord worden geparkeerd op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het toezicht bij de met het tanken verband houdende werkzaamheden

    • a.

      alle direct met het tanken verband houdende werkzaamheden vinden plaats door een ter zake kundig persoon;

    • b.

      een ieder die het leveren, vervoeren en tanken van vliegtuigbrandstoffen verricht, zorgt ervoor dat de bepalingen van dit hoofdstuk worden nageleefd.

  • 3.

    Het tanken met passagiers aan boord

    • A.

      vleugelvliegtuigen:

      Het tanken van een vliegtuig met passagiers aan boord is niet toegestaan:

      • a.

        zonder toestemming van de gezagvoerder en de exploitant;

      • b.

        indien het vliegtuig een capaciteit heeft van 19 of minder passagiers;

      • c.

        over de vleugel van het vliegtuig heen;

      • d.

        met kerosine Jet B, AVGAS of MOGAS;

      • e.

        indien tussen het personeel aan boord van het vliegtuig en het grondpersoneel niet een communicatieverbinding is gemaakt;

      • f.

        indien niet minstens twee uitgangen zijn aangewezen die aangesloten zijn op een passagierstrap of een passagiersbrug of met een glijgoot zijn uitgerust en in het laatste geval bij deze uitgangen gedurende het tanken geen gekwalificeerd personeel aanwezig is;

      • g.

        indien de aangewezen uitgangen en vluchtroutes op het platform worden geblokkeerd;

      • h.

        indien aan de passagiers niet is meegedeeld dat:

        • 1°.

          zij op hun plaatsen moeten blijven zitten, tenzij zij in- of uitstappen;

        • 2°.

          de veiligheidsriemen ontkoppeld moeten zijn;

        • 3°.

          zij geen handelingen mogen verrichten, waarbij een vonk of open vuur ontstaat of zou kunnen ontstaan;

      • i.

        tijdens het tanken in het vliegtuig de minimum verlichting niet is ontstoken;

      • j.

        indien de voor het tanken verantwoordelijke persoon niet op de hoogte is van het feit dat er passagiers aan boord zijn of in- of uitstappen.

    • B.

      Hefschroefvliegtuigen

      Het is verboden hefschroefvliegtuigen te tanken:

      • a.

        met passagiers aan boord;

      • b.

        met draaiende rotors;

      • c.

        met draaiende motor(en), behoudens verkregen toestemming door de havendienst.

  • 4.

    Gemorste olie en brandstof

    • a.

      bij het tanken wordt elke handeling nagelaten die brand kan veroorzaken of het gevaar daarvoor kan vergroten;

    • b.

      het tanken geschiedt op een zodanige wijze dat geen brandstof wordt gemorst;

    • c.

      van het lekken of morsen van olie of brandstof wordt onmiddellijk de dienstdoende functionaris van de havendienst in kennis gesteld;

    • d.

      gemorste olie en brandstof wordt onmiddellijk, in overleg met de havendienst, verwijderd;

    • e.

      wanneer bij of uit een vliegtuig brandstoflekkage wordt geconstateerd, vindt het starten of opnieuw starten van de motoren niet eerder plaats, dan na overleg met de dienstdoende functionaris van de havendienst.

Hoofdstuk

VI

Nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van het luchtvaartterrein

Artikel

8

Met inachtneming van het gestelde in artikel 20 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

De exploitant kan luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartbedrijven verplichten tijdig gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de planning van de inzet van bedrijfsmiddelen.

Deze gegevens omvatten:

  • a.

    schematijden van aankomst en vertrek;

  • b.

    type vliegtuig en configuratie;

  • c.

    vluchtnummers en vliegtuigregistratie van aankomende en vertrekkende vluchten;

  • d.

    bemanning, aantallen passagiers en aard van de vlucht;

  • e.

    van te voren bekende afwijkingen van schematijden;

  • f.

    eventuele bijzonderheden voortkomend uit de aard van een bepaalde vlucht of vluchten;

  • g.

    gegevens over gevaarlijke stoffen aan boord van het luchtvaartuig.

Hoofdstuk

VII

Bepalingen met betrekking tot het luchtvaartterreinverkeer

Artikel

9

Met inachtneming van het gestelde in artikel 22 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • a.

    De exploitant heeft de openstelling van het aangewezen luchtvaartterrein Eelde beperkt:

    van maandag tot en met vrijdag van 06.30 - 23.00 uur;

    op zaterdag, zon- en feestdagen van 07.30 - 21.30 uur;

  • b.

    Voor les-, oefen- en circuitvluchten met vliegtuigen met een maximaal toegelaten totaalmassa vanaf 6.000 kg. is, ter beperking van de geluidsoverlast en de bekendstelling van de activiteiten aan omwonenden, vooraf toestemming vereist van de exploitant. Deze vluchten zijn toegestaan:

    maandag tot en met vrijdag van 08.00 - 20.00 uur;

    op zaterdag van 09.00 - 20.00 uur;

    op zon- en feestdagen van 10.00 - 18.00 uur.

  • c.

    Les, oefen- en circuitvluchten met vliegtuigen met een maximaal toegelaten totaalmassa van minder dan 6.000 kg. zijn toegestaan:

    maandag tot en met vrijdag van 08.00 - 22.00 uur;

    op zaterdag van 08.00 - 21.00 uur;

    op zon- en feestdagen van 08.00 - 20.00 uur.

  • d.

    De exploitant kan ontheffing verlenen op het gestelde in artikel b. en c. Aanvragers moeten hiervoor, minimaal één week van te voren, een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek indienen bij de exploitant, die daarin een restrictief beleid zal hanteren.

Hoofdstuk

VIII

Bepalingen met betrekking tot sleepvliegtuigen

Artikel

10

Met inachtneming van het gestelde in artikel 23 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld.

  • a.

    Alvorens zich in het landingsterrein te begeven om voorbereidingen te treffen ten behoeve van het aanhaken en/of afwerpen van een reclamesleepnet, wordt door de functionaris van het betrokken luchtvaartreclamebedrijf overleg gepleegd met de dienstdoende functionaris van de havendienst;

  • b.

    na het afwerpen van een reclamesleepnet wordt deze onmiddellijk door het betrokken luchtvaartreclamebedrijf opgenomen en uit het landingsterrein verwijderd;

  • c.

    het betreffende luchtvaartreclamebedrijf verricht met maximaal twee personen in één voertuig voorbereidende werkzaamheden in het landingsterrein;

  • d.

    de onder c. bedoelde personen en het voertuig bevinden zich bij het afwerpen van een reclamesleepnet ten minste 50 meter buiten de vliegbaan van het sleepvliegtuig;

  • e.

    alvorens een reclamesleepnet wordt afgeworpen overtuigt de vlieger zich ervan dat dit kan geschieden zonder personen in gevaar te brengen of eigendommen van derden te beschadigen.

    Het afwerpen van een reclamesleepnet geschiedt op een zodanige plaats dat de vlieger van het sleepvliegtuig te allen tijde in staat is het luchtvaartterreinverkeer in het circuit volkomen te overzien, alsmede de plaats waar het reclamesleepnet moet worden afgeworpen.

Hoofdstuk

IX

Bepalingen met betrekking tot parachutisten

Artikel

11

Met inachtneming van het gestelde in artikel 23 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld.

  • a.

    De regeling valschermspringen van 22 december 1993, nummer DGRLD/JBZ/L 93.009040 is van toepassing, evenals de schriftelijke toestemming van de Luchtverkeersbeveiligingsorganisatie (LVB 302032), krachtens artikel 2 van de Regeling Valschermspringen, tot het regelmatig gebruik van de luchthaven Eelde voor valschermspringen;

  • b.

    indien en voor zover het overige vliegverkeer de activiteiten van de parachutisten binnen het verkeersleidingsgebied Eelde toelaten, zulks ter beoordeling van de luchtverkeersbeveiliging Eelde na overleg met de dienstdoende functionaris van de havendienst, kan het valschermspringen plaatsvinden op de vastgestelde tijden;

  • c.

    alvorens zich in het landingsterrein te begeven om voorbereidingen te treffen ten behoeve van het valschermspringen, wordt door de functionaris van de betrokken parachutistenclub overleg gepleegd met de dienstdoende functionaris van de havendienst;

  • d.

    de parachutist(en) verwijderen zich na de landing onmiddellijk uit het landingsterrein;

  • e.

    na afloop van de valschermactiviteiten worden alle hulpmiddelen ten behoeve van de parachutisten uit het landingsterrein verwijderd.

Hoofdstuk

X

Nadere bepalingen met betrekking tot luchtvaartuigen

Artikel

12

Met inachtneming van het gestelde in artikel 24 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    Landen en opstijgen en taxiën

    • a.

      Het landen op en opstijgen van het luchtvaartterrein geschiedt op en van de daartoe bestemde en als zodanig door de havendienst beschikbaar gestelde baan/banen, gelegen binnen het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein;

    • b.

      luchtvaartuigen taxiën op de daarvoor bestemde rijbanen of daartoe bestemde gedeelten van het landingsterrein, zoals deze zijn gepubliceerd in de betreffende luchtvaartpublicaties (A.I.P., NOTAM).

  • 2.

    Parkeren en slepen

    • a.

      het verplaatsen en parkeren van luchtvaartuigen op het platform geschiedt overeenkomstig de door de dienstdoende functionaris van de havendienst dan wel de verkeersleidingsdienst gegeven aanwijzingen.

  • 3.

    In werking stellen en houden van vliegtuigmotoren

    Het in werking stellen van een vliegtuigmotor is slechts toegestaan indien:

    • a.

      maatregelen zijn genomen, welke voorkomen dat het betrokken vliegtuig zich kan verplaatsen;

    • b.

      in de onmiddellijke nabijheid van het vliegtuig voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn;

    • c.

      buiten het vliegtuig een ter zake bevoegd persoon zodanig is opgesteld, dat hij aanwijzingen kan geven aan degene die belast is met de controle van de bedieningsorganen.

  • 4.

    Melding van incidenten, defecten of gebreken

    • a.

      Toeleveranciers en organisaties die op het luchtvaartterrein werkzaamheden verrichten, daaronder begrepen de vlucht- of vliegtuigafhandeling en overige gebruikers van het luchtvaartterrein, zijn verplicht om incidenten op het luchtvaartterrein en defecten of gebreken die van aanmerkelijk belang zijn in relatie met de veiligheid onverwijld te melden bij de havendienst;

    • b.

      Indien zich tijdens het opstijgen, landen, slepen of taxiën een incident en/of ongeval voordoet mag de gezagvoerder of de bestuurder van een voertuig, het luchtvaartuig dan wel voertuig eerst weer verplaatsen nadat daartoe toestemming is verleend door de bevoegde instanties en na verkregen toestemming van de dienstdoende functionaris van de havendienst.

  • 5.

    Toegang tot gebouwen van de exploitant op het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

    • a.

      voor de toegang tot de gebouwen op het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein is per keer de uitdrukkelijke toestemming vereist van een functionaris van de havendienst;

    • b.

      de toegang tot die gebouwen is voor gebruikers en op het luchtvaartterrein gevestigde bedrijven en diensten slechts toegestaan indien dat voor de uitoefening van hun werkzaamheden noodzakelijk is;

    • c.

      personen aan wie toestemming is verleend voor toegang tot de gebouwen melden zich af bij de onder a genoemde functionarissen nadat zij het gebouw hebben verlaten;

    • d.

      de onder a genoemde functionarissen zijn te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in de trekken en personen te gelasten zich uit de gebouwen van de exploitant te verwijderen.

Hoofdstuk

XI

Slotbepalingen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

16

Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel: ’Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Eelde’. Deze regeling zal met de toelichting, zonder bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De bijlagen liggen ter inzage bij de exploitant van de N.V. Luchthaven Eelde.

’s-Gravenhage
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink