Nadere regels attractie- en speeltoestellen

Artikel

1

In deze regeling en de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Voor aanwijzing ingevolge artikel 7a, eerste lid, van de wet als aangewezen instelling met betrekking tot attractie- en speeltoestellen komen slechts instellingen in aanmerking die voldoen aan de in bijlage I vermelde voorwaarden.

Artikel

4a

In het jaarverslag, bedoeld in artikel 7c, tweede lid, van de wet, worden door de aangewezen instelling ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a.

    de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

  • b.

    wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c.

    wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d.

    wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e.

    wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f.

    aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g.

    structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h.

    het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere instellingen;

  • i.

    door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j.

    tegen de besluiten van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k.

    een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Artikel

5a

Vervallen

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

10

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels attractie- en speeltoestellen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, EricaTerpstra

Bijlage

I

bij artikel 4 van de Nadere regeling attractie- en speeltoestellen

Voorwaarden waaraan aangewezen instellingen en sub-contractors moeten voldoen

  • 1.

    De aangewezen instelling en de sub-contractor, de directeuren daarvan en de met de keuring of beoordeling belaste werknemers zijn niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur van de toestellen die zij keuren of beoordelen, noch de gemachtigde van één der genoemde personen. Zij treden bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze toestellen noch rechtstreeks, noch als gemachtigde van de betrokken partijen op.

  • 2.

    De aangewezen instelling, de sub-contractor en de werknemers die met de keuringen zijn belast, voeren de keuringen of beoordelingen uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid; zij zijn vrij van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun boordeling of de uitslagen van hun keuring kan beïnvloeden, met name door personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring of beoordeling belang hebben.

  • 3.

    De aangewezen instelling en de sub-contractor beschikken over de nodige werknemers en middelen om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens hebben de aangewezen instelling en de sub-contractor toegang tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen of beoordelingen.

  • 4.

    De werknemer die met de keuring of de beoordeling is belast:

    • a.

      heeft met goed gevolg een op de keuringswerkzaamheden gerichte, technische beroepsopleiding afgerond;

    • b.

      heeft voldoende kennis van de voorschriften betreffende de keuringen of beoordelingen die hij verricht en voldoende ervaring met deze keuringen of beoordelingen;

    • c.

      bezit de vereiste vakbekwaamheid om op grond van de verrichte keuringen of beoordelingen verklaringen, processen-verbaal en rapporten op te stellen.

  • 5.

    De onafhankelijkheid van de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van elke functionaris is niet afhankelijk van het aantal keuringen of beoordelingen dat hij verricht, noch van de uitslagen van de keuringen of beoordelingen.

  • 6.

    De aangewezen instelling dient over een kwaliteitssysteem te beschikken dat aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012 of de norm NEN-EN-ISO/IEC 17065/2012 dan wel tot 15 september 2015 de norm NEN-EN 45.011. Een subcontractor dient over een kwaliteitssysteem te beschikken dat aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005.

  • 7.

    De aangewezen instelling dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten.

  • 8.

    De sub-contractor heeft rechtspersoonlijkheid.

Bijlage

II

bij artikel 5 van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen

Normen voor attractie- en speeltoestellen

  • a.

    NEN-EN 1176-1: 2008: Speeltoestellen – Deel 1 Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden;

  • b.

    NEN-EN 1176-2: 2008: Speeltoestellen – Deel 2 Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor schommels;

  • c.

    NEN-EN 1176-3: 2008: Speeltoestellen – Deel 3 Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor glijbanen;

  • d.

    NEN-EN 1176-4: 2008: Speeltoestellen – Deel 4 Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor kabelbanen;

  • e.

    NEN-EN 1176-5: 2008: Speeltoestellen – Deel 5 Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor draaitoestellen;

  • f.

    NEN-EN 1176-6: 2008: Speeltoestellen – Deel 6 Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor wiptoestellen;

  • g.

    NEN-EN 1176-7: 2008: Speeltoestellen – Deel 7 Leidraad voor de plaatsing, controle, onderhoud en gebruik;

  • h.

    NEN-EN 1176-10: 2008: Speeltoestellen en bodemoppervlakken – Deel 10: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor geheel omsloten toestellen;

  • i.

    NEN-EN 1176-11: 2008: Speeltoestellen en bodemoppervlakken – Deel 11: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor ruimtelijke netstructuren;

  • j.

    NEN-EN 1069-1: 2010/C1:2012: Waterglijbanen – Deel 1 Veiligheidseisen en beproevingsmethoden;

  • k.

    NEN-EN 1069-2: 2010: Waterglijbanen – Deel 2 Instructies;

  • l.

    NEN-EN 13814: 2004: Machines en constructies op kermisterreinen en amusementsparken – Veiligheid.

Bijlage

III

bij artikel 6 van de Nadere regeling attractie- en speeltoestellen

Model certificaat van goedkeuring

Warenwet

certificaat van goedkeuring

afgegeven door naam aangewezen instelling

(aangewezen bij ministeriële beschikking van ..., nr ...)

Certificaat nr. ... Dossier nr. ...

Betreft: ...

Evt. nadere aanduidingen: ...

Eigenaar/houder: ...

Adres eigenaar/houder: ...

Soort toestel: ...

Fabrikant: ...

Jaar van fabrikage: ...

Leverancier: ...

Jaar van leverantie: ...

Datum Keuring: ...

Naam aangewezen instelling, adres aangewezen instelling te plaats verklaart, dat het bovenaangehaalde toestel voldoet aan de vervaardigingsvoorschriften genoemd in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen.

Naam aangewezen instelling

Uitsluitend voor attractietoestellen:

Vorig certificaat nr. ...

d.d. ...

Huidig certificaat afgegeven d.d. ...

De volgende keuring moet plaatsvinden voor....

Bijlage

IV

bij artikel 6, tweede lid, van de Nadere regels attractie- en speeltoestellen

Matrix voor de periodiciteit van de keuring van attractietoestellen

Ten aanzien van attractietoestellen wordt gebruik gemaakt van één van drie keuringsregimes: jaarlijks, tweejaarlijks en driejaarlijks.

Voor de indeling in één van de drie keuringsregimes wordt uitgegaan van onderstaande matrix. In de matrix wordt op drie criteria getoetst:

  • De versnellingen waaraan de gebruiker van het toestel wordt blootgesteld;

  • De maximale snelheid van de gebruiker in het attractietoestel;

  • Het aantal dimensies waarin het attractietoestel de gebruiker kan bewegen.

In de grijze vakken staat hoe vaak de keuringen moeten plaatsvinden.

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 1 of 2

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

3

jaarlijks

3

jaarlijks

2 jaarlijks

3

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 3 of 4

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

3

jaarlijks

3

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

NEN-EN 13814 versnelling

gebied 5

1D

2D

3D

1D

2D

3D

1D

2D

3D

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

2

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

1

jaarlijks

Versnelling

Ter beoordeling van de versnellingen waaraan de gebruiker van een attractietoestel wordt blootgesteld, wordt aansluiting gezocht bij de NEN-EN 13814: 2004. In deze norm is in een diagram voor classificaties voor veiligheidsbeugels (restraint diagram) een vijftal gebieden gedefinieerd op basis van de combinatie van de verticale versnelling en de voor/achterwaartse versnelling op het lichaam. Uit de vijf gebieden zijn voor het bepalen van de periodiciteit drie categorieën gedefinieerd:

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 1 of 2;

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 3 of 4; of

  • gebruiker van het attractietoestel ervaart versnellingen in gebied 5.

Snelheden en versnellingen van attractietoestellen dienen tijdens het in bedrijf zijn van de attractie gemeten te worden, waarbij het centrum van het ‘body co-ordinate system’, zoals weergegeven in NEN 13814: 2004 als uitgangspunt wordt genomen. Bij het bepalen van het gebied waarin het attractietoestel zich beweegt, moet uitgegaan worden van de piekwaarde in het hoogste gebied. Indien van een attractietoestel geen metingen beschikbaar zijn, kan uitgegaan worden van de gegevens van de fabrikant voor dit specifieke toestel. Indien hier geen uitsluitsel kan worden gegeven, dient uitgegaan te worden van het gebied 5 uit de NEN 13814: 2004.

Snelheid

De eerste twee snelheidscategorieën zijn bepaald aan de hand van de eisen voor een attractietoestel van een eenvoudig ontwerp, dus een snelheid maximaal 10 m/s. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de attractietoestellen met een zeer lage snelheid, waarbij de snelheden ook vaak bij door spierkracht aangedreven (speel)toestellen behaald worden; de grens is gelegd op 5 m/s (circa 18 km/uur). Voor de derde categorie is uitgegaan van een snelheid die hoger ligt. In alle gevallen dient uitgegaan te worden van de behaalde pieksnelheid.

De drie categorieën zijn:

  • snelheden lager dan 5 m/s;

  • snelheden van 5 m/s of hoger, maar lager dan 10 m/s; of

  • snelheden van 10 m/s of hoger.

Dimensies

Het aantal dimensies waarin het toestel daadwerkelijk beweegt en de mate waarin het toestel zich in richtingen beweegt, bepaalt ook de grootte van de krachten en in welke richting deze krachten op het lichaam worden uitgeoefend. Doordat in meerdere dimensies wordt bewogen, zal (veelal) ook de complexiteit van het attractietoestel toenemen en daarmee risico’s op bijvoorbeeld slijtage van het toestel of letsel bij de gebruiker. De drie categorieën zijn:

  • bewegingen in één dimensie, rechtlijnige bewegingen;

  • bewegingen in twee dimensies, een combinatie van bewegingen in een plat vlak (bijvoorbeeld: x- en y-richting, x- en z-richting of y- en z-richting);

  • bewegingen in drie dimensies, een combinatie van bewegingen in x-, y- en z-richtingen.

Bij het bepalen van de dimensies wordt uitgegaan van een globaal x-, y- z-assenstelsel. Indien een attractietoestel door een bocht beweegt of als pendule werkt is sprake van twee dimensies. Draaimolens bewegen bijvoorbeeld veelal in twee dimensies, indien de wagens ook in verticale richting bewegen zal sprake zijn van drie dimensies. Andere voorbeelden attractietoestellen met een beweging in drie dimensies zijn achtbanen en topspins. Een attractietoestel dat slechts in één dimensie beweegt is bijvoorbeeld een vrije val of valtoren.