Artikel
1
In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet op de huurtoeslag.
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet op de huurtoeslag.
Op verzoek blijft voor de toepassing van artikel 2 van de wet, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een huurder, diens partner of een medebewoner buiten beschouwing indien:
hij langer dan een jaar op een ander adres verblijft dan het adres waarop hij als ingezetene in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
sprake is van een bijzondere omstandigheid.
Op verzoek blijft voor de toepassing van artikel 2 van de wet, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, een partner of medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner.
Het eerste lid geldt uitsluitend ten aanzien van de partner of medebewoner die met het oog op de verzorgingsbehoefte van de huurder of van hemzelf als ingezetene op hetzelfde woonadres als de huurder staat ingeschreven in de basisregistratie personen en is van toepassing indien:
de verzorgingsbehoefte blijkt uit een indicatiebesluit van het CIZ, genoemd in artikel 7.1.1 van de Wet langdurige zorg;
het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het berekeningsjaar van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 5.322 en
het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens partner en de medebewoners, met inbegrip van de in het eerste lid bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 58.400.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de verzorgingsbehoefte van een minderjarige eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn.
Artikel 27, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de in het tweede lid, onderdelen b en c, vermelde bedragen, waarbij ten aanzien van het in het tweede lid, onderdeel c, vermelde bedrag het resultaat naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 25.
Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld;
afkoopsommen op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:51 of 3:9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Indien sprake is van een nabetaling die over de berekeningsjaren waarop deze nabetaling betrekking heeft gemiddeld meer dan € 2300 per jaar bedraagt, vindt het eerste lid, onderdeel b, uitsluitend toepassing indien over de berekeningsjaren waarop de nabetaling betrekking heeft minder huurtoeslag zou worden genoten dan indien de betrokken inkomsten niet als nabetaling zouden zijn uitbetaald.
Een verzoek als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 2a, eerste lid, en 2b, eerste lid, onderdelen c en e, wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
Een woongebouw of een woning waarvan onzelfstandige woonruimte deel uitmaakt als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, van de wet, kan op voet van artikel 11, tweede lid, van de wet, slechts door de Belastingdienst/Toeslagen worden aangewezen indien:
de desbetreffende woonruimten geschikt en bestemd zijn voor:
begeleid wonen, of een daarmee vergelijkbare woonvorm, of
groepswonen door ouderen, of een daarmee vergelijkbare woonvorm;
de desbetreffende huurovereenkomst naar haar aard niet van korte duur is;
de rekenhuur niet anders dan door middel van een huurtoeslag wordt gesubsidieerd, en
de desbetreffende woonruimten zodanig zijn verdeeld dat elke huurder over minimaal één privé-vertrek beschikt.
Een woongebouw of een woning waarvan onzelfstandige woonruimte deel uitmaakt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, kan voorts slechts worden aangewezen indien:
de desbetreffende woonruimten bestemd zijn voor huurders die zonder zorg of begeleiding niet zelfstandig kunnen wonen;
het begeleid wonen of de daarmee vergelijkbare woonvorm gericht is op integratie en acceptatie van de bewoners in de nabije omgeving;
de zorg of begeleiding plaatsvindt door een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen, die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg of door een andere deskundige, erkende hulpverleningsinstantie, of de huurders beschikken over een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de Jeugdwet;
er een gescheiden huur- en zorgovereenkomst is, en
de desbetreffende woonruimten niet bestemd zijn om uitsluitend te worden bewoond door minderjarige huurders.
Een woongebouw of een woning waarvan onzelfstandige woonruimte deel uitmaakt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, kan voorts slechts worden aangewezen indien:
alle huurders van de desbetreffende woonruimten zijn genoemd in één overeenkomst van huur en verhuur;
in de desbetreffende woonruimten ten minste drie huishoudens zijn gehuisvest, en
ten minste 80 procent van de huurders van de desbetreffende woonruimten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt.
Vervallen
Vervallen
De voorzitter van de huurcommissie vermeldt in de verklaring, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, de hoogte van de huurprijs en of deze al dan niet redelijk is, beoordeeld naar de bij of krachtens die wet gestelde regels. Indien de voorzitter van oordeel is dat de huurprijs niet redelijk is, vermeldt hij tevens het puntenaantal van de woning op basis van het waarderingsstelsel, bedoeld in artikel 5 van het Besluit huurprijzen woonruimte.
Wijzigt het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand.
Wijzigt het Besluit financiële toevoegingsgrenzen.
Wijzigt het Bijstandsbesluit krediethypotheek.
Wijzigt het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997.
Wijzigt het Huisvestingsbesluit.
Wijzigt het Besluit beheer sociale-huursector.
Op subsidietijdvakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wet individuele huursubsidie blijven van toepassing het Besluit individuele huursubsidie en het Besluit verklaring huurgegevens individuele huursubsidie.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit op de huurtoeslag.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.