Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997

De Staatssecretaris van Financiën,

Besluit:

Vast te stellen het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997.

Hoofdstuk

1

Algemeen

1.1

Inleiding

De Awb geeft:

  • 1.

    algemene regels van bestuursrecht;

  • 2.

    een algemene regeling van het bestuursprocesrecht.

De wet heeft onder meer de volgende doelstellingen:

  • -

    het bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving;

  • -

    het systematiseren en, waar mogelijk, vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke wetgeving;

  • -

    het codificeren van ontwikkelingen, die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie hebben afgetekend.

De invoering van de Awb vindt plaats in verschillende fasen, ook wel ’tranches’ genoemd.

1.2

Eerste tranche

In de eerste tranche worden algemene regels gegeven over een aantal elementaire bestuursrechtelijke onderwerpen, zoals de beginselen van behoorlijk bestuur, de totstandkoming van beschikkingen en de bezwaarschriftprocedure.

Deze tranche is in werking getreden op 1 januari 1994.

1.3

Tweede tranche

De tweede tranche heeft tot doel de uniformering van het bestuursprocesrecht. Dit bestuursprocesrecht is als hoofdstuk 8 opgenomen in de Awb.

Het uniforme bestuursprocesrecht geldt -vooralsnog- niet voor het belastingrecht. Deze tranche is in werking getreden op 1 januari 1994.

1.4

Derde tranche

In de derde tranche worden onderwerpen van uiteenlopende aard geregeld. Voor het belastingrecht zijn met name de regels inzake mandaat van belang. Deze tranche zal vermoedelijk op 1 januari 1998 in werking treden.

1.5

Gebruikte afkortingen

Awb: Algemene wet bestuursrecht

AWR: Algemene wet inzake rijksbelastingen

WIB: Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

WOB: Wet openbaarheid van bestuur

CDW: Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (Pb.EG. 1992, L 302)

VIV 1993: Voorschrift informatieverstrekking 1993

1.6

Invordering en strafbare feiten: Awb niet (geheel) van toepassing

1.7

Uitzonderingen fiscaliteit

Voor het belastingrecht geldt een aantal uitzonderingen op de algemene regels van de Awb:

  • 1.

    De aanvang van de bezwaar- en beroepstermijn blijft gesteld op de dag volgend op die van de dagtekening van (het afschrift van) de beschikking, en niet op de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. Door deze bepaling blijft de huidige praktijk gehandhaafd.

  • 2.

    Het doen van aangifte is geen aanvraag in de zin van art. 1:3, derde lid, Awb.

Voorts geldt met betrekking tot beslistermijnen dat - voor zover in de belastingwet niet anders is bepaald, de inspecteur een beschikking op aanvraag geeft binnen een jaar na ontvangst van de aanvraag en dat de termijn waarbinnen de inspecteur uitspraak moet doen op een bezwaarschrift is bepaald op een jaar met de mogelijkheid deze termijn met maximaal een jaar te verlengen. Omdat de Belastingdienst er naar streeft te werken conform de regels van de Awb wordt van deze uitzonderingen in de praktijk zo min mogelijk gebruik gemaakt.

1.8

Verhouding Awb tot AWR

In het kader van de invoering van de Awb is de AWR op een aantal punten aangepast. Ook is voor het belastingrecht een aantal afwijkingen van de Awb opgenomen. Zie § 1.7.

Desondanks blijft het mogelijk dat bij de uitvoering hiaten dan wel overlappingen worden geconstateerd. In dat geval is het uitgangspunt dat de bepalingen van de AWR -als bijzondere wet- in beginsel voorgaan op de bepalingen van de Awb.

Hoofdstuk

2

Begrippen awb

2.1

Bestuursorgaan

De Awb is van toepassing op besluiten van bestuursorganen. De inspecteur, de ontvanger, de directeur, de minister en de staatssecretaris zijn bestuursorgaan in de zin van de Awb. Het hoofd van de eenheid is aangewezen als inspecteur en ontvanger. Organen van de rechterlijke macht zijn geen bestuursorgaan.

2.2

Belanghebbende

De Awb verstaat onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor de Belastingdienst kan dit worden ingevuld als degene wiens belang rechtstreeks bij de heffing of invordering van belasting is betrokken. Dit is degene voor wie uit de heffing of invordering rechtstreeks rechten of verplichtingen voortvloeien, derhalve de belastingplichtige, de inhoudingsplichtige, de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde.

2.3

Besluit

Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijk vastgelegde publiekrechtelijke rechtshandeling van een bestuursorgaan. Te onderscheiden zijn: besluiten van algemene strekking en beschikkingen.

Bij besluiten van algemene strekking kan worden gedacht aan beleidsregels.

Beschikkingen zijn besluiten in een concreet geval die zich veelal tot een enkele belanghebbende richten.

Bij het besluitbegrip staan de volgende begrippen centraal:

schriftelijk, publiekrechtelijk, rechtshandeling en bestuursorgaan.

2.4

De aanvraag

2.5

Bezwaar, administratief beroep en beroep

Hoofdstuk

3

Verkeer tussen burgers en bestuursorganen

3.1

Algemeen

Hoofdstuk 2 Awb geeft een aantal bepalingen over het verkeer tussen burgers en bestuursorganen. Deze bepalingen gelden voor al het handelen van de Belastingdienst.

3.2

Bijstand en vertegenwoordiging

Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen (art. 2:1 Awb).

Het optreden van een gemachtigde heeft tot gevolg dat het contact tussen belastingplichtige en de Belastingdienst -afgezien van de persoonlijke oproeping- in beginsel via de gemachtigde loopt. Dit heeft bijvoorbeeld in de bezwaarfase als consequentie dat de eenheid die bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde toezendt (6:17 Awb), zulks met inachtneming van hoofdstuk 4.3 VIV 1993.

Ook al heeft een belastingplichtige een gemachtigde, dan betekent dit niet dat ieder contact tussen belastingplichtige en de Belastingdienst via de gemachtigde moet lopen. Zowel de aard van de contacten als de bedoeling van de belastingplichtige zijn factoren die hierbij een rol kunnen spelen. Als voorbeeld waarin de Belastingdienst ook met belastingplichtige contact kan opnemen, geldt de situatie waarin de kennis van de gemachtigde irrelevant is (bijvoorbeeld de aankondiging van een bezoek in het kader van een ’waarneming ter plaatse’) of de gevraagde informatie uitsluitend van belastingplichtige te verkrijgen is.

Twijfelt de Belastingdienst in een bepaald geval aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid, dan kan om een schriftelijke machtiging van de opdrachtgever worden verzocht. Ook van een advocaat of procureur kan de overlegging van een volmacht worden verlangd. Dit laatste is echter niet meer mogelijk tijdens een beroepsprocedure voor de rechter.

De bepalingen in deAwb inzake bijstand en vertegenwoordiging gelden naast de artikelen 41 t/m 46 van de AWR. In de Awb zijn echter expliciet een aantal regels opgenomen die niet voorkomen in de AWR:

  • -

    het bestuursorgaan kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren (art. 2:2, eerste lid, Awb);

  • -

    de belanghebbende en de persoon tegen wie (als vertegenwoordiger) ernstige bezwaren bestaan worden onverwijld schriftelijk van de weigering in kennis gesteld (art. 2:2, tweede lid, Awb); en

  • het bestuursorgaan kan advocaten en procureurs niet als vertegenwoordigers weigeren (art. 2:2, derde lid, Awb).

Van de bevoegdheid om een gemachtigde te weigeren zal slechts in uitzonderingsgevallen gebruik mogen worden gemaakt. Te denken is aan gevallen van evidente en ernstige ondeskundigheid. Ook kan worden gedacht aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoren of tegen wie vermoedens bestaan van het begaan van strafbare feiten.

De bevoegdheid om een gemachtigde te weigeren berust bij het hoofd van de eenheid, na overleg met zijn directeur.

Tegen deze Awb-beschikking kan op grond van de Awb bij het hoofd van de eenheid bezwaar worden gemaakt, waarna beroep mogelijk is bij de arrondissementsrechtbank, sector bestuursgeschillen. In beroep voert het hoofd van de eenheid (of zijn gemachtigde) het verweer.

3.3

Doorzendplicht

Correspondentie die is gericht aan een onbevoegde eenheid of zelfs geheel niet bestemd is voor de Belastingdienst wordt doorgezonden aan de competente eenheid of andere instantie waarvoor deze is bestemd. De afzender wordt van de doorzending op de hoogte gesteld. Indien het niet duidelijk is voor welke instantie de correspondentie bestemd is, vindt terugzending plaats aan de afzender. Voor het doorzenden van bezwaar- en beroepschriften geldt een speciale regeling; zie § 6.1.4.

3.4

Geheimhoudingsplicht

De geheimhoudingsbepaling van de Awb vormt een aanvulling op de geheimhoudingsbepalingen in de diverse fiscale wetten. De fiscale geheimhoudingsbepalingen zijn strakker en blijven onverkort van kracht zodat geen sprake is van een wijziging van de bestaande praktijk. Nadere voorschriften rond de geheimhoudingsplicht zijn gegeven in het VIV 1993.

Hoofdstuk

4

Algemene bepalingen over besluiten

4.1

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

De Belastingdienst is bij zijn handelen niet alleen gebonden aan in wetgeving neergelegde rechtsregels, maar ook aan ongeschreven recht. Bij het ongeschreven recht moet vooral worden gedacht aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de Awb is een aantal van deze beginselen in wetteksten vastgelegd (gecodificeerd).

In afdeling 3.2 Awb (zorgvuldigheid en belangenafweging) zijn de volgende beginselen opgenomen:

  • -

    bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Hierbij mag de Belastingdienst in het algemeen afgaan op de door belastingplichtige verstrekte gegevens. De Belastingdienst behoeft niet zelf ter plekke de feiten te gaan vaststellen ingeval belanghebbende onvoldoende gegevens heeft verstrekt;

  • -

    het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend;

  • -

    het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit;

  • -

    de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Het opnemen van deze beginselen in hoofdstuk 3 Awb betekent dat zij een algemeen toepassingsbereik hebben en op alle handelingen van bestuursorganen van toepassing zijn. De bepalingen zijn dan ook van toepassing op alle beschikkingen die door de Belastingdienst worden gegeven. Hoofdstuk 3 Awb is met uitzondering van artikel 3:40 (een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt) volledig van toepassing op de Invorderingswet 1990.

4.2

Motivering

4.3

Vermelding mogelijkheid bezwaar en beroep

Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

4.4

Bekendmaking van besluiten

Een besluit treedt in werking nadat het is bekendgemaakt (art. 3:40 Awb). Voor de Invorderingswet 1990 geldt dat een besluit in werking kan treden voordat het is bekendgemaakt aangezien art. 3:40 Awb voor deze wet toepassing mist.

De bekendmaking van beschikkingen geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende. Fiscaal beleid wordt gepubliceerd in het Infobulletin van de FIOD.

Hoofdstuk

5

Beschikkingen

5.1

Algemeen

5.2

Soorten beschikkingen

5.3

De aanvraag van een beschikking

5.4

Beslistermijn

5.5

Zienswijze naar voren brengen (horen)

Hoofdstuk

6

Bezwaar

6.1

Het bezwaarschrift

6.2

De behandeling van het bezwaarschrift

Hoofdstuk

7

Slotbepalingen

7.1

Inwerkingtredingsbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Het Voorschrift Algene wet bestuursrecht, regeling van 14 oktober 1993, nr. AFZ93/8554 (Stcrt. 993, 2090, zoals gewijzigd op 24 december 1993, nr. AFZ93/10954) komt hiermee te vervallen.

7.2

Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997.

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, De Directeur-Generaal der Belastingen, J.N. van Lunteren.

Bijlage

I

Douanerecht

8.1

Verhouding douanewetgeving en Awb

De douanewetgeving is grotendeels supranationaal van aard en heeft een rechtstreekse werking. De basis van de wetgeving wordt gevormd door de EG-verordeningen. De belangrijkste zijn de Verordening (EEG) nr 2913/92 van de Raad, waarin het CDW is opgenomen, en de zgn Toepassingsverordening (EEG) nr 2454/93 daarbij.

Daarnaast is er de nationale wetgeving op het terrein van de douane, zoals bijvoorbeeld de Douanewet, het Douanebesluit, de AWR en de Invorderingswet 1990. Hierin zijn ondermeer de aanvullingen op de communautaire regelgeving opgenomen, wanneer de communautaire wetgeving de Lid-Staat daartoe de opdracht geeft of de ruimte laat.

Wanneer de communautaire wetgeving de uitwerking van de regelgeving aan de nationale wetgever opdraagt of overlaat, dan moet deze uitwerking met in achtneming van de eisen van de Awb plaatsvinden. Immers, de Awb geldt voor alle Nederlandse fiscale wetgeving.

Evenals het nationale recht bevat het communautaire recht bepalingen betreffende de rechten van de belanghebbende. Een nationale wet zoals de Awb kan deze communautaire rechten niet beperken. Bij een tegenstrijdigheid in de regelgevingen gaat de communautaire regelgeving voor.

8.2

Beroep tegen beschikkingen inzake de douanewetgeving

8.2.1

Recht op beroep

Art. 243 CDW kent aan iedere persoon het recht toe beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten, die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.

Het begrip beschikking in het CDW is zeer ruim. Art. 4 punt 5 CDW definieert het begrip als elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld rechtsgevolgen heeft. Het omvat zowel alle fiscaal-juridische beslissingen in de vorm van beschikkingen als alle materiële, feitelijke handelingen van de douaneautoriteiten, die rechtsgevolgen hebben. Het is daarbij niet van belang of deze beslissingen schriftelijk, mondeling of in een andere vorm zijn genomen.

Art. 243, derde lid, CDW onderscheidt het beroep in twee vormen:

  • -

    het bezwaar bij de douaneautoriteit;

  • -

    het beroep bij een onafhankelijke instantie.

Het CDW bevat geen bepalingen over de wijze waarop deze rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. De uitwerking is ingevolge art 245 CDW aan de Lid-Staten overgelaten. De uitwerking heeft in de AWR plaatsgevonden, waarbij de eisen, die uit de Awb voortvloeien, zijn verwerkt.

8.2.2

Nationale procedure voor bezwaar en beroep

Bij de uitwerking van de procedures voor bezwaar en beroep voor de heffingssfeer in Hoofdstuk V van de AWR is een onderscheid naar de vorm van de beslissing gemaakt. Uitgangspunt is dat slechts tegen schriftelijk genomen beslissingen in de vorm van voor bezwaar en beroep vatbare beschikkingen rechtsmiddelen openstaan. Beslissingen in een andere vorm moeten dan ook eerst in een schriftelijke vorm -een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in art. 30a, tweede lid, AWR- worden vastgelegd.

Voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften op het terrein van de douane wordt verwezen naar het onderdeel Bezwaar en beroep van het Handboek Douane. Hierin zijn ook de eisen, die de Awb stelt, verwerkt.

De rechtsmiddelen in de inningssfeer zijn opgenomen in de Invorderingswet 1990. De rechtsgang wijkt af van die in de heffingssfeer. Zo kent de Invorderingswet 1990 geen bezwaarprocedure.

8.2.3

Bezwaar en beroep tegen beschikkingen

Voor beschikkingen is de procedure voor het bezwaar en beroep inzake de douane via art. 30a, eerste lid, AWR direct opgenomen in art. 23 e.v. respectievelijk 26 AWR. Er is sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking, wanneer de douanewetgeving voor de vorm van de beslissing een beschikking voorschrijft. Een voorbeeld hiervan is art. 3 Douanebesluit.

8.2.4

Bezwaar en beroep tegen andere beslissingen

Voor het recht om tegen alle andere beslissingen van de doauneautoriteiten bezwaar en beroep in te stellen is in art. 30a, tweede lid, AWR een regeling getroffen. Deze procedure houdt in dat aan de inspecteur eerst een schriftelijke bevestiging van de beslissing moet worden gevraagd. De schriftelijke bevestiging vormt vervolgens de beschikking waartegen op de voet van art. 23 e.v. respectievelijk 26 AWR bezwaar en beroep kan worden ingesteld.

Enkele voorbeelden van deze beslissingen zijn:

  • -

    art. 42 CDW: het weigeren van een onderzoek van aangebrachte goederen;

  • -

    art. 47 CDW: het weigeren van een toestemming tot wegvoering;

  • -

    art. 70 CDW: het weigeren van een aanvullend onderzoek van goederen.

8.3

Voorbeelden beschikkingen in de zin van de Awb

8.3.1

Algemeen

Indien van geval tot geval zou moeten worden aangegeven wanneer een beschikking op het terrein van de douanewetgeving voor bezwaar en beroep vatbaar is, dan zou dit leiden tot een lange en onoverzichtelijke opsomming van wetsartikelen. Voor de douanewetgeving geldt dat elke beschikking via art. 30a AWR een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is of kan worden.

Naar de onderscheiding van par 5.2. van het Voorschrift Awb wordt hier volstaan met enkele voorbeelden. Het is niet uitgesloten dat een beschikking onder meerdere categorieën valt.

8.3.2

Voor bezwaar vatbare beschikking

Voor de actieve veredeling van goederen is ingevolge art 116 CDW een vergunning vereist.

In art. 3 van het Douanebesluit is bepaald dat vergunningen bij beschikking worden verleend, geweigerd of ingetrokken.

Als belanghebbende het met de inhoud van de beschikking niet eens is, dan kan hij op grond van art. 30a, eerste lid, jo 23 AWR tegen deze beschikking bezwaar maken.

8.3.3

Beschikking op aanvraag (par. 5.2.2. Voorschrift)

In art. 6, tweede lid, CDW is bepaald dat op een schriftelijk verzoek een schriftelijke beschikking moet worden genomen. Indien op grond van art. 100, tweede lid, CDW een schriftelijk verzoek om een douane-entrepot te mogen vestigen wordt ingediend, dan moet daarop schriftelijk worden beslist.

Als belanghebbende het met de inhoud van de beschikking niet eens is, dan kan hij op grond van art. 30a, eerste lid, jo 23 AWR tegen deze beschikking bezwaar maken.

8.4

Ambtshalve beschikking (par. 5.2.3. Voorschrift)

Wanneer de douaneautoriteiten op grond van art. 220 CDW tot een boeking achteraf besluiten, dan moet op grond van art. 221, eerste lid, CDW het bedrag aan belanghebbende worden medegedeeld. Art. 22a AWR schrijft voor dat dit geschiedt door een uitnodiging tot betaling. Als belanghebbende het met de inhoud van de uitnodiging tot betaling niet eens is, dan kan hij op grond van art. 23 AWR hiertegen bezwaar maken.

8.4.1

Financiële beschikking (par. 5.2.4. Voorschrift)

Het doen van een aangifte voor het brengen in het vrije verkeer heeft tot gevolg dat er een douaneschuld ontstaat. Van het ontstaan van deze schuld wordt ingevolge art. 221, eerste lid, CDW mededeling gedaan aan de schuldenaar. Art. 22a AWR schrijft voor dat dit geschiedt door een uitnodiging tot betaling.

Als belanghebbende het met de inhoud van de uitnodiging tot betaling niet eens is, dan kan hij op grond van art. 23 AWR hiertegen bezwaar maken.

8.4.2

Niet zelfstandige beslissingen (par.5.2.5. Voorschrift)

Bij de behandeling van een aangifte voor het brengen in het vrije verkeer kan aan belanghebbende op grond van art. 14 CDW worden verzocht nadere bescheiden te overleggen.

Aan dit verzoek behoeven direct nog geen fiscale gevolgen verbonden te zijn. Uiteraard is het overleggen van de bescheiden wel van belang voor de verdere afhandeling van de aangifte. Het niet-overleggen van de bescheiden kan bijvoorbeeld leiden tot het afwijken van de aangifte en de vaststelling van een hogere douaneschuld.

Als belanghebbende het met het doen van het verzoek of de inhoud van het verzoek niet eens is, dan kan hij de inspecteur met toepassing van art. 30a, tweede lid, AWR om afgifte van een voor bezwaar vatbare beschikking vragen.

Daarnaast kan belanghebbende later tegen de uitnodiging tot betaling, die het gevolg is van zijn aangifte, op de voet van art. 23 AWR bezwaar maken, als er een hogere douaneschuld is vastgesteld.