Besluit van 17 december 1997, houdende regels inzake de uitvoering en financiering van de Wet inschakeling werkzoekenden (Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden)
Besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 1997 (Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/97/2033), gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;
overheidsbijdragen: vergoedingen en bijdragen ten laste van ’s Rijks kas, financiering uit gemeentelijke middelen, subsidies, dan wel financiering door toepassing van de sociale verzekeringswetten.
Hoofdstuk
2
Terbeschikkingstelling werknemers
Artikel
2
Percentage werknemers bij inlener
1
Het aantal werknemers, dat aan een onderneming ter beschikking kan worden gesteld voor het verrichten van werkzaamheden in die onderneming, bedraagt maximaal 10% van het aantal in die onderneming werkzame personen, met dien verstande dat aan die onderneming in ieder geval één werknemer ter beschikking kan worden gesteld.
2
In afwijking van het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het aantal werknemers, dat ter beschikking kan worden gesteld aan een onderneming in een sector, waarin de behartiging van een algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en het streven naar winst, hetzij geheel ontbreekt, hetzij van bijkomende betekenis is, dan wel de arbeidskosten nagenoeg geheel bekostigd worden met overheidsbijdragen, maximaal 20% van het aantal in die onderneming werkzame personen, met dien verstande dat dit percentage kan worden overschreden, indien de terbeschikkingstelling aan die onderneming in het belang van vermindering van de afstand tot de arbeidsmarkt van de werknemer naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen aangewezen is.
3
In een collectieve arbeidsovereenkomst, geldend voor andere sectoren dan bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat het percentage, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan 10%.
4
In afwijking van het eerste en tweede lid kan het aantal werknemers, dat ter beschikking is gesteld om arbeid te verrichten, die bijdraagt aan bestrijding van de achterstand op de arbeidsmarkt, de bevordering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en aan opvang, hulpverlening en onderwijs en met gemeentelijke middelen wordt gefinancierd uit de bijdrage uit ’s Rijks kas op grond van de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, zoals die wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet, maximaal het aantal werknemers bedragen, dat op de datum van inwerkingtreding van de wet als zodanig werkzaam was.
Hoofdstuk
3
Artikel
3
Verstrekken WIW-verklaring
Vervallen
Artikel
4
WIW-verklaring bij voortzetting dienstbetrekking
Vervallen
Artikel
5
Bezwaar tegen WIW-verklaring
Vervallen
Hoofdstuk
4
Subsidievoorwaarden
Artikel
6
Loon in dienstbetrekking
1
Het loon, dat op grond van artikel 15, derde lid, van de wet aan de werknemer wordt betaald om de dienstbetrekking voor subsidie in aanmerking te laten komen, is het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
De gemeente verstrekt slechts subsidie aan een werkgever voor een werkervaringsplaats, indien de arbeidsovereenkomst van de werkgever met de langdurig werkloze of met de jongere wordt aangegaan voor ten minste zes maanden.
Artikel
7a
Subsidie in vorm van plaatsingsbudget voor indienstneming van arbeidsgehandicapten
Vervallen
Artikel
7b
Subsidie in vorm van een pakket op maat voor indienstneming van arbeidsgehandicapten
Vervallen
Artikel
8
Besteding scholings- en activeringsbudget
Het scholings- en activeringsbudget wordt mede verleend voor activiteiten die bijdragen tot sociale activering. Deze activiteiten betreffen voorzover zij betrekking hebben op het verstrekken van subsidies, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet, aan en ten behoeve van de in dat artikel genoemde personen, hetzij onbeloonde dienstverlenende activiteiten die kwaliteiten die noodzakelijk zijn om te kunnen deelnemen aan het arbeidsproces in stand houden of verhogen, hetzij onbeloonde activiteiten die anderszins dienstverlenend en maatschappelijk zinvol zijn.
Artikel
8a
Voorzieningen voor verrichten van arbeid in WIW-dienstbetrekking en op een proefplaats
Vervallen
Artikel
8b
Werknemersvoorzieningen voor arbeidsgehandicapten
Vervallen
Artikel
8c
Persoonlijke ondersteuning
Vervallen
Artikel
8d
Communicatievoorzieningen voor doven
Vervallen
Artikel
8e
Persoonsgebonden reïntegratiebudget
Vervallen
Hoofdstuk
5
Verlening subsidie
Artikel
9
Verlening basisbedrag dienstbetrekkingen
1
Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van het basisbedrag voor een dienstbetrekking per jaar vastgesteld.
2
Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor iedere door de gemeente aangegane dienstbetrekking. Het basisbedrag wordt verminderd naar rato van de overeengekomen arbeidsduur voorzover deze minder bedraagt dan 32 uur per week en afwijking van de arbeidsduur van 32 uur per week gerechtvaardigd is op grond van bij de werknemer gelegen factoren.
3
Afwijking van de arbeidsduur van een dienstbetrekking beneden 32 uur per week is in ieder geval gerechtvaardigd, indien voor de werknemer een kortere arbeidsduur aangewezen is, omdat de werknemer:
a.
alleenstaande ouder is en de zorg heeft over één of meer ten zijne laste komende kinderen, dan wel pleegkinderen, in de leeftijd van 0 tot met de leeftijd van het einde van de basisschool;
buiten het kader van de dienstbetrekking deelneemt aan scholing die bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeid anders dan op grond van de wet, of
d.
anders dan in de dienstbetrekking arbeid verricht voor meer dan 4 uur per week.
4
Afwijking van de arbeidsduur van een dienstbetrekking is verder in ieder geval gerechtvaardigd indien de werknemer alleen met een andere arbeidsduur dan 32 uur een zodanig loon verdient dat hij niet meer is aangewezen op een algemene uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Artikel
10
Verlening basisbedrag werkervaringsplaatsen
1
Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van het basisbedrag voor een werkervaringsplaats vastgesteld.
2
Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor een werkervaringsplaats met een langdurig werkloze of jongerevoor maximaal 12 maanden en naar rato van het aantal maanden dat de arbeidsovereenkomst duurt, indien de arbeidsovereenkomst minder dan 12 maanden duurt.
3
Onze Minister verleent het basisbedrag aan de gemeente voor een werkervaringsplaats slechts:
a.
indien voor de arbeidskosten door de werkgever, met uitzondering van subsidie op grond van het Besluit in- en doorstroombanen, geen andere subsidie wordt ontvangen;
b.
indien de langdurig werkloze of jongere op de werkervaringsplaats geen algemene uitkering ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, tenzij met inachtneming van het vierde lid een aanvullende uitkering op grond van voornoemde wetten gerechtvaardigd is, en
c.
de arbeidsduur ten minste 19 uur bedraagt.
4
Een aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is voor een werkervaringsplaats in ieder geval gerechtvaardigd, indien voor de werknemer een kortere arbeidsduur aangewezen is, omdat de werknemer:
a.
alleenstaande ouder is en de zorg heeft over één of meer ten zijne laste komende kinderen, dan wel pleegkinderen, in de leeftijd van 0 tot met de leeftijd van het einde van de basisschool, of
Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, voor het verstrekken van het basisbedrag voor een werkervaringsplaats een subsidieplafond vaststellen en voor de wijze van verlening van het basisbedrag bij vaststelling van een subsidieplafond nadere regels stellen.
Artikel
11a
Verlening basisbedrag aan gemeenten voor plaatsingsbudget en pakket op maat
Vervallen
Artikel
12
Vast budget op basis van normbedragen
1
Voor de door de gemeente te realiseren dienstbetrekkingen gelden normbedragen. De normbedragen verschillen naar categorieën jongeren en langdurig werklozen met wie een dienstbetrekking is aangegaan, naar een werkweek van 32 en 36 uur, en naar de duur van de werkloosheid.
2
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de toepassing van het eerste lid en worden de normbedragen vastgesteld.
Hoofdstuk
6
Verdeling subsidie
Artikel
13
Verdeling vast budget
1
Het beschikbare vast budget wordt voor 1998 over de gemeenten verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel:
a.
1% van het beschikbare vast budget wordt gelijkelijk over de gemeenten verdeeld;
b.
99% van het beschikbare vast budget, verminderd met de bedragen, die beschikbaar zijn voor de aanvullende budgetten, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt over de gemeenten verdeeld op basis van de door de gemeente aan Onze Minister verstrekte jaaropgaven Algemene bijstandswet, Jeugdwerkgarantiewet en banenpools 1996, die zijn voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet, waarbij:
1°.
15% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen op grond van de Jeugdwerkgarantiewet, zoals deze wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet;
2°.
50% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal arbeidsovereenkomsten met de banenpool op grond van de Rijksbijdrageregeling banenpools, zoals deze regeling luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet;
3°.
35% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend, volgens code 101 en 102 van de onder de jaaropgave Algemene bijstandswet ressorterende declaratie sociale zekerheid, ultimo 1996.
2
Het vast budget, dat aan de gemeente wordt verleend voor ieder subsidiejaar (t), volgend op 1998, is het percentage van het beschikbare vast budget over het subsidiejaar (t), dat gelijk is aan het aandeel van de gemeente in het beschikbare vast budget van het voorafgaande subsidiejaar (t-1).
3
In afwijking van het eerste en tweede lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald:
a.
dat een deel van het beschikbare vast budget wordt verdeeld op basis van de aandelen van de gemeenten in het beschikbare vast budget over het voorafgaande jaar en dat het overige deel van het beschikbare vast budget over de gemeenten kan worden verdeeld op basis van de aantallen dienstbetrekkingen voor jongeren en personen van 23 jaar en ouder en personen jonger dan 65 jaar aan wie bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend;
b.
de wijze waarop de voor de verdeling van belang zijnde aantallen dienstbetrekkingen en verleende uitkeringen worden vastgesteld.
Artikel
14
Verdeling scholings- en activeringsbudget
1
Het scholings- en activeringsbudget wordt voor ieder subsidiejaar (t) over de gemeenten verdeeld volgens de volgende verdeelsleutel:
a.
2% van dit beschikbare scholings- en activeringsbudget wordt gelijkelijk over de gemeenten verdeeld;
b.
98% van dit beschikbare scholings- en activeringsbudget wordt over de gemeenten verdeeld op grond van door de gemeente verstrekte jaaropgaven, die zijn voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet over het jaar dat ligt drie jaar voorafgaande aan het subsidiejaar (t-3), waarbij:
1°.
10% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen met jongeren;
2°.
15% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal dienstbetrekkingen met personen van 23 jaar en ouder;
3°.
10% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen, jonger dan 21 jaar aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend;
4°.
65% wordt verdeeld naar rato van het opgegeven aantal personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, aan wie algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet is verleend.
2
In aanvulling op het bedrag van het scholings- en activeringsbudget bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister aan bij ministeriële regeling te bepalen gemeenten met een groot aantal bijstandsgerechtigden een bij die regeling te bepalen extra subsidiebedrag verlenen.
3
In aanvulling op het bedrag van het scholings- en activeringsbudget, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister aan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht een bij ministeriële regeling te bepalen subsidiebedrag verlenen.
4
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aantallen bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld.
Artikel
14a
Besteding scholings- en activeringsbudget voor persoonsgebonden reïntegratiebudgetten
1
Bij ministeriële regeling kunnen tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 81, onderdeel Bb, van de Invoeringswet wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen gemeenten worden aangewezen die uit het scholings- en activeringsbudget, bedoeld in artikel 14, in plaats van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3 van de wet, een subsidie kunnen verstrekken aan een arbeidsgehandicapte als bedoeld in artikel 12 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten in de vorm van een op de arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget. In deze regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en omvang van de activiteiten, het maximale bedrag dat uit het scholings- en activeringsbudget voor dit doel kan worden besteed en de aan het persoonsgebonden reïntegratiebudget te verbinden verplichtingen.
Het basisbedrag voor de dienstbetrekkingen en de werkervaringsplaatsen wordt aan de hand van een opgave van het gemeentebestuur op of omstreeks de 15e dag van de eerste maand van het daaropvolgende kwartaal betaalbaar gesteld.
2
Het gemeentebestuur draagt er zorg voor dat de opgave, bedoeld in het eerste lid, door Onze Minister is ontvangen telkens uiterlijk op de 20e dag van de tweede maand volgend op het kwartaal waarop die opgave betrekking heeft.
3
Voor het in het eerste lid bedoelde basisbedrag wordt op of omstreeks de 15e dag van iedere maand van dat kwartaal een voorschot betaalbaar gesteld.
4
Het vast budget en het scholings- en activeringsbudget worden per maand bij wijze van voorschot op of omstreeks de 15e dag van iedere maand betaalbaar gesteld.
5
Bij ministeriële regeling wordt het model van de opgave, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verlening, de berekening, de betaling en de verrekening van de in het derde en vierde lid bedoelde voorschotten.
Artikel
15a
Betaalbaarstelling basisbedrag ten behoeve van arbeidsgehandicapten
Vervallen
Artikel
16
Opschorting betaalbaarstelling
1
Indien de opgave, bedoeld in artikel 15, eerste lid, artikel 17, eerste lid, dan wel andere bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden, niet of niet volledig binnen de daarvoor gestelde termijnen zijn ontvangen, kan de betaling van de subsidie door Onze Minister worden opgeschort.
2
Hervatting van de betaling vindt zo spoedig mogelijk plaats na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde opgave of andere bescheiden, doch uiterlijk op of omstreeks de vijftiende dag van de maand volgend op de maand waarin die opgave of die andere bescheiden zijn ontvangen.
3
Indien op de twintigste dag van de zesde maand volgende op een kwartaal geen opgave als bedoeld in artikel 15, eerste lid, over een kwartaal is ontvangen, dan worden omstreeks de vijftiende van de daaropvolgende maand de nog niet verrekende maandvoorschotten met betrekking tot het desbetreffende kalenderkwartaal teruggevorderd.
Hoofdstuk
8
Vaststelling subsidie
Artikel
17
Vaststelling van de subsidie
1
Onze Minister stelt de subsidie aan de gemeente vast binnen een jaar na ontvangst van het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet.
2
Onze Minister hanteert bij de vaststelling van het vast budget de normbedragen, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
3
Indien op grond van de wet of dit besluit een arbeidsduur van minder dan 32 uur gerechtvaardigd is, wordt het normbedrag verminderd naar rato van de overeengekomen arbeidsduur.
4
Indien op grond van de wet of dit besluit een arbeidsduur van meer dan 32 uur gerechtvaardigd is, stelt Onze Minister de subsidie vast op basis van het normbedrag dat geldt voor 32 uur en het verschil tussen het normbedrag dat geldt voor 32 uur en het normbedrag dat geldt voor 36 uur, voor iedere door de gemeente aangegane dienstbetrekking naar rato van het aantal uren dat meer dan 32 uur per week wordt gewerkt.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat Onze Minister het verslag en de verklaring, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 20 september van het jaar volgend op het jaar waarop zij betrekking hebben, heeft ontvangen.
7
Indien het verslag niet is ontvangen binnen 18 maanden na het kalenderjaar waarop het betrekking heeft of niet is voorzien van een daarop betrekking hebbende verklaring, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.
Artikel
18
Subsidievaststelling afwijkend van subsidieverlening
1
Indien de subsidie aan de gemeente met toepassing van artikel 18 van de wet lager wordt vastgesteld dan de over enig subsidiejaar verleende subsidie, wordt het verschil teruggevorderd dan wel verrekend met de beschikbare subsidie over het lopende subsidiejaar.
2
Indien het bedrag van het vast budget waarop de gemeente gelet op de daarvoor geldende normbedragen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, aanspraak kan maken voor de gerealiseerde dienstbetrekkingen het bedrag dat de gemeente feitelijk van dat vast budget daarvoor heeft besteed, overstijgt, wordt het meerdere door het gemeentebestuur in het daarop volgende subsidiejaar bestemd in het kader van de wet of de Wet sociale werkvoorziening.
3
Door de gemeente wordt het deel van het verleende vast budget waarop in enige subsidiejaar geen aanspraak wordt gemaakt, omdat minder dienstbetrekkingen zijn gerealiseerd dan op grond van het verleende vast budget was toegestaan, toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget van het daarop volgende subsidiejaar.
4
Voorzover de gemeente de op grond van artikel 14, vierde lid, verleende aanvullende subsidie in een subsidiejaar niet heeft besteed, wordt het niet bestede subsidiebedrag teruggevorderd. Bij ministeriële regeling kan, onder bij die regeling vast te stellen voorwaarden, worden bepaald dat de niet of niet overeenkomstig artikel 14, vierde lid, bestede subsidie geheel of gedeeltelijk wordt toegevoegd aan de op grond van genoemd artikellid verleende aanvullende subsidie van het daarop volgende subsidiejaar.
5
Door de gemeente wordt het deel van het beschikbare scholings- en activeringsbudget dat niet of niet overeenkomstig de artikelen 3 of 3a van de wet is besteed toegevoegd aan het scholings- en activeringsbudget van het daarop volgende subsidiejaar.
6
Voor zover de gemeente in een subsidiejaar meer scholings- en activeringsbudget heeft besteed dan het voor dat jaar beschikbare scholings- en activeringsbudget, wordt dat meerdere ten laste gebracht van het scholings- en activeringsbudget van het daarop volgende subsidiejaar.
7
Bij ministeriële regeling kan de in het derde of vijfde lid,“lid,” moet zijn “lid” bedoelde toevoeging, of hetgeen overeenkomstig het zesde lid ten laste wordt gebracht van het scholings- en activeringsbudget van het daarop volgende subsidiejaar, worden beperkt tot een bepaald percentage van het toegekende vast budget of scholings- en activeringsbudget, een bepaald bedrag of bepaalde gemeenten. Terugvordering dan wel verrekening van subsidie die op grond van de eerste volzin niet aan het scholings- en activeringsbudget van het volgende subsidiejaar wordt toegevoegd, vindt voorlopig plaats bij de ontvangst van het verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 17, zesde lid
Hoofdstuk
9
Slotbepalingen
Artikel
18a
Informatievoorziening inkoop dienstverlening ten behoeve van arbeidsgehandicapten