Regeling eisen individuele goedkeuring

Artikel

1

In deze regeling wordt voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    datum eerste toelating: datum als bedoeld in de Regeling houdende vaststelling van regels omtrent de wijze waarop de datum van eerste toelating tot de openbare weg op het kentekenbewijs, dan wel het registratiebewijs van een voertuig wordt bepaald;

  • b.

    deskundigenonderzoek: keuze van testen of delen daarvan, zodanig dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan alle van toepassing zijnde eisen is voldaan;

  • c.

    verhuisboedel: een gebruikt voertuig dat in Nederland wordt ingevoerd als gevolg van de verhuizing van de eigenaar, die gedurende een periode van ten minste twaalf maanden direct voorafgaande aan het moment van verhuizing in een ander land woonachtig is geweest. Tevens moet het voertuig ten minste zes maanden direct voorafgaande aan het moment van verhuizing in dat andere land op naam van de eigenaar geregistreerd hebben gestaan;

  • d.

    de Wet: de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    zelfbalancerende bromfiets: een elektrisch aangedreven, zelfbalancerende, tweewielige, eenassige bromfiets met een wielbasis van 0 cm en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h;

  • f.

    zelfbouw: een voertuig dat is samengesteld uit onderdelen, waarvan minimaal de dragende constructie niet-bedrijfsmatig is vervaardigd.

Artikel

2

Een goedkeuring voor een individuele personenauto wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage I is voldaan.

Artikel

3

Een goedkeuring voor een individuele bedrijfsauto wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage II is voldaan.

Artikel

4

Een goedkeuring voor een individuele motorfiets wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage III is voldaan.

Artikel

5

Een goedkeuring voor een individueel driewielig motorrijtuig wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage IV is voldaan.

Artikel

6

Een goedkeuring voor een individuele bromfiets, niet zijnde een zelfbalancerende bromfiets, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage V is voldaan.

Artikel

6a

Een goedkeuring voor een zelfbalancerende bromfiets wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage Va is voldaan.

Artikel

7

Een goedkeuring voor een individuele aanhangwagen wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 26 van de Wet, verleend indien aan de eisen in bijlage VI is voldaan.

Artikel

8

Bij alle voertuigen met uitzondering van die in bijlage V, vindt tot 1 januari 1996 de toetsing aan de eisen plaats door middel van een deskundigenonderzoek, voor zover deze eisen van toepassing zijn verklaard ten aanzien van de categorieën ’overig’ en ’geïmporteerd uit overige landen, geen verhuisboedel’.

Artikel

9

Artikel

10

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1994, nr. RV 188317, houdende eisen voor individuele goedkeuring (Stcrt. 248), wordt ingetrokken.

Artikel

11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eisen individuele goedkeuring.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen I tot en met VI, die ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Plesmanweg 1, Den Haag en bij de Dienst Wegverkeer, Europaweg 205, Zoetermeer.

Den Haag
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A.Jorritsma-Lebbink

Bijlage

I

behorende bij artikel 2

Bijlage

II

behorende bij artikel 3

Bijlage

III

behorende bij artikel 4

Bijlage

IV

behorende bij artikel 5

Bijlage

V

behorende bij artikel 6

I. niet eerder geregistreerd of nieuw en ongebruikt

a. zelfbouw

I. De in de artikelen 3.6.2, 3.6.3, 3.6.6, 3.6.23, 3.6.39, 3.6.40, 3.6.41 en 3.6.54 van het Voertuigreglement gestelde eisen zijn van toepassing.

IIa. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:

a. artikel 5.6.1, eerste lid, onderdelen a, c en d;

b. artikel 5.6.8, eerste lid;

c. artikel 5.6.11, derde lid;

d. artikel 5.6.11, vierde lid, en

e. artikel 5.6.11. vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.

IIb. De constructie van bromfietsen dan wel van de motor van bromfietsen moet zodanig zijn dat niet op eenvoudige wijze veranderingen kunnen worden aangebracht als gevolg waarvan de vastgestelde maximum constructiesnelheid van het voertuig wordt overschreden.

IIc.

1. De krachtoverbrenging tussen de motor en de wielen van bromfietsen met een verbrandingsmotor moet voldoen aan de volgende eisen:

a. zij moet op eenvoudige wijze kunnen worden onderbroken, en

b. indien de motor het voorwiel aandrijft, mag bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet worden geblokkeerd.

2. De trekkracht van de motor van bromfietsen moet op eenvoudige wijze traploos door de bestuurder kunnen worden geregeld zonder dat de bestuurder hiervoor het stuur moet loslaten.

IId. Indien op de vooras een radiaalband is aangebracht zijn bromfietsen op de achteras niet voorzien van een diagonaalband.

IIe.

1. Bromfietsen op twee wielen, al dan niet voorzien van een zijspanwagen moeten zijn voorzien van een goedwerkende bedrijfsrem.

2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit twee remmen.

3. Op elk wiel, met uitzondering van het wiel van de zijspanwagen, moet ten minste één rem werken.

4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden rem-schijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.

5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.

IIf.

1. Bromfietsen op meer dan twee wielen moeten zijn voorzien een goedwerkende bedrijfsrem.

2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit één dan wel twee remmen.

3. Op elk wiel moet ten minste één rem werken.

4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.

5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.

IIg. De remvertraging van de bedrijfsrem van bromfietsen moet, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij een uitgeoefende kracht van niet meer dan 200 N bij gebruik van een remhandel en niet meer dan 500 N bij gebruik van een rempedaal:

a. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,0 m/s² bedragen;

b. bij gebruik van één rem tenminste 2,5 m/s² bedragen.

IIh. Bromfietsen op twee wielen moeten, indien een passagier kan worden vervoerd, zijn voorzien van een deugdelijke riem dan wel een of meer handgrepen voor deze passagier.

IIi. De wielen onderscheidenlijk banden van bromfietsen mogen niet kunnen aanlopen.

IIj.

1. De doorzichtigheid van de voorruit en de ruiten van de voorste portieren mag niet minder zijn dan die van gewoon glas en er mag geen beeldvertekening optreden.

2. Het materiaal van de ruiten moet bestaan uit gehard of gelaagd glas, of kunststof, dat bij breuk minder kans geeft op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.

IIk. Bromfietsen moeten plaats bieden voor de montage van een kentekenplaat aan de achterzijde.

IIl.

1. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van:

a. één of twee dimlichten;

b. één achterlicht;

c. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 9.30 onderdeel b of f van de Regeling Toelatingseisen, en

d. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van trappers.

2. Bromfietsen op drie of vier wielen moeten zijn voorzien van:

a. een of twee dimlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee dimlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

b. een of twee stadslichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee stadslichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde indien het voertuig is voorzien van een geheel gesloten carrosserie;

d. een of twee achterlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee achterlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

e. een of twee remlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee remlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

f. een of twee niet‑driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt, en

g. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van niet-inklapbare trappers.

Ilm.

1. Het grote licht en dimlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen.

2. Het achterlicht mag niet anders dan rood stralen.

IIn.

1. Het dimlicht moet aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,25 m boven het wegdek.

2. Het achterlicht aan de achterzijde moet zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.

3. De niet-driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.

IIo.

1. De in punt IIl bedoelde lichten moeten goed werken.

2. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig en op gelijke hoogte zijn bevestigd.

3. De in artikel IIl bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd of kunnen worden afgeschermd door enig voertuigdeel.

IIp.

1. Het dimlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m voor het voertuig bevindt.

2. Het achterlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m achter het voertuig bevindt.

IIq. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van een deugdelijke standaard.

IIr. Bromfietsen mogen geen hogere door de constructie bepaalde snelheid hebben dan 45 km/h.

b. overig

III. De in hoofdstuk 3, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen zijn toepassing, met uitzondering van artikel 3.6.1.

II. eerder geregistreerd of gebruikt

a. geïmporteerd uit lidstaten van de Europese Unie of de Europese Vrijhandels-associatie (EVA), verhuisboedel inbegrepen

IV. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:

a. artikel 5.6.1, eerste lid a, c en d;

b. artikel 5.6.8, eerste lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’;

c. artikel 5.6.11, derde lid;

d. artikel 5.6.11, vierde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’, en

e. artikel 5.6.11, vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.

V. De in artikel 3.6.2 van het Voertuigreglement gestelde eis is van toepassing.

VI. De in de Regeling permanente eisen ten aanzien van bromfietsen gestelde eisen zijn van toepassing.

VII. De Regeling wijze van keuren niet-periodiek-keuringsplichtige voertuigen is van toepassing.

b. geïmporteerd uit overige landen

1. verhuisboedel

VIII. De eisen volgens de punten IV tot en met VII zijn van toepassing

2. geen verhuisboedel

2.1. in gebruik genomen na 31 december 2003

IX. De in hoofdstuk 3, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen ten aanzien van bromfietsen zijn van toepassing, met uitzondering van artikel 3.6.1, tweede lid.

2.2. in gebruik genomen voor 1 januari 2004 doch na 31 december 1973

Xa.

1. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:

a. artikel 5.6.1, eerste lid a, c en d;

b. artikel 5.6.8, eerste lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’;

c. artikel 5.6.11, derde lid;

d. artikel 5.6.11, vierde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’, en

e. artikel 5.6.11, vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.

2. Bromfietsen moeten voorzien zijn van een identificatienummer dat:

a. voor elke bromfiets van hetzelfde merk verschillend is;

b. uit ten minste 3 letters of cijfers bestaat, welke minimaal 5 mm hoog zijn, en

c. goed leesbaar op een vast voertuigdeel is ingeslagen.

Xb. De constructie van bromfietsen dan wel van de motor van bromfietsen moet zodanig zijn dat niet op eenvoudige wijze veranderingen kunnen worden aangebracht als gevolg waarvan de vastgestelde maximum constructiesnelheid van het voertuig wordt overschreden.

Xc.

1. Bij een testrit op de weg over 1.000 m in twee tegenovergestelde richtingen, mag bij vol gas geen hogere gemiddelde snelheid kunnen worden bereikt dan 45 km/h, onder de navolgende omstandigheden of volgens een naar het oordeel van de Directeur van de RDW gelijkwaardige norm:

a. de motor moet over een afstand van tenminste 250 km zijn ingereden en op een gunstige wijze zijn afgesteld;

b. de windsnelheid mag niet meer bedragen dan 2 m/sec²;

c. het wegdek moet horizontaal zijn en zijn voorzien van beton of betontegels;

d. de berijder moet rechtop zitten, van normale lengte zijn en ongeveer 75 kg wegen, en

e. er is geen duo-passagier en bagage aanwezig.

2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid moet voor een bromfiets die is ontworpen voor een maximum snelheid van 25 km/h, in plaats van 45 km/h worden gelezen: 25 km/h.

Xd.

1. Bij bromfietsen met een maximumsnelheid van meer dan 25 km/h doch niet meer dan 45 km/h mag het door de verbrandingsmotor ontwikkelde vermogen aan de krukas, dan wel het door de elektromotor ontwikkelde vermogen aan de motoras, niet meer bedragen dan:

a. 1,5 kW, indien het een bromfiets op twee wielen betreft, en

b. 3,0 kW, indien het een bromfiets op drie wielen betreft.

2. Bij bromfietsen met een maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h mag het door de verbrandingsmotor ontwikkelde vermogen aan de krukas, dan wel het door de elektromotor ontwikkelde vermogen aan de motoras, niet meer bedragen dan:

a. 1,1 kW, indien het een bromfiets op twee wielen betreft;

b. 2,2 kW, indien het een bromfiets op drie wielen betreft.

3. De in het eerste en tweede lid voor verbrandingsmotoren genoemde waarden moeten worden gemeten volgens ISO-norm 4164-1978 of volgens een naar het oordeel van de Directeur van RDW gelijkwaardige norm.

Xe.

1. De volgende onderdelen moeten door de fabrikant van de bromfietsmotor, ingeval het een verbrandingsmotor betreft, worden voorzien van de merkaanduiding en identificatiekenmerken, aangebracht in duidelijk leesbare en onuitwisbare tekens:

a. luchtfilterhuis;

b. carburateur of gelijkwaardige inrichting;

c. cilinder;

d. cilinderkop;

e. uitlaatpijp;

f. uitlaatdemper, en

g. voorste en achterste tandwiel of in geval van een snaaroverbrenging, de achterste poelie van de eindoverbrenging.

2. Het voertuig moet zijn voorzien van een identificatieplaatje waarop in duidelijk leesbare en onuitwisbare tekens de merk- en typeaanduiding van het voertuig en de hierboven bedoelde identificatiekenmerken zijn vermeld.

Xf. Elk voertuig moet zodanig worden ontworpen en geconstrueerd zijn dat het geheel voldoet aan de navolgende eisen:

a. de cilinderkoppakking mag niet dikker zijn dan 1,3 mm;

b. de maximumdikte van de pakking tussen de cilindervoet en het bovencarter mag niet meer bedragen dan 0,5 mm;

c. indien de zuiger zich bevindt in het bovenste dode punt mag de zuiger de inlaatpoort niet afschermen. Hieraan hoeft niet te worden voldaan indien het inlaatsysteem membraam-gestuurd is;

d. het verdraaien van de zuiger over 180 graden mag de maximumsnelheid niet verhogen;

e. wanneer het luchtfilter wordt verwijderd, mag de maximumsnelheid van het voertuig niet meer dan 10% of 5 km/h toenemen; de laagste waarde is van toepassing;

f. er mogen geen plotselinge belemmeringen in het inlaatkanaal zijn aangebracht die eenvoudig kunnen worden verwijderd of gewijzigd. Deze eis is ook van toepassing bij motoren met membraam- of krukwanggestuurd inlaatsysteem, indien een dergelijke verwijdering of wijziging een vergroting van de snelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolgde heeft; de laagste waarde is van toepassing. Klepgeleidingen bij 4 takt-motoren worden niet beschouwd als plotselinge belemmeringen;

g. de delen van het uitlaatsysteem, die de effectieve lengte van de uitlaatpijp(en) bepalen in de demper, dienen zodanig te worden bevestigd aan de uitlaatdemper, dat zij niet kunnen worden verwijderd;

h. wijziging van het ontstekingstijdstip of verandering van de carburator-sproeier(s) mag geen vergroting van de maximumsnelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolge hebben; de laagste waarde is van toepassing, en

i. bij 4-takt-motoren mag een variatie van de nokkenas-timing geen vergroting van de snelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolgde hebben; de laagste waarde is van toepassing.

Xg. Bromfietsen moeten voor wat betreft geluidproduktie voldoen aan het bepaalde in het Besluit geluidproduktie bromfietsen.

Xh. Bromfietsen met een verbrandingsmotor moeten voor wat betreft luchtverontreiniging voldoen aan het bepaalde in het Besluit typekeuring bromfietsen luchtverontreiniging.

Xi.

1. De krachtoverbrenging tussen de motor en de wielen van bromfietsen met een verbrandingsmotor moet voldoen aan de volgende eisen:

a. zij moet op eenvoudige wijze kunnen worden onderbroken; en

b. indien de motor het voorwiel aandrijft, mag bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet worden geblokkeerd.

2. De trekkracht van de motor van bromfietsen moet op eenvoudige wijze traploos door de bestuurder kunnen worden geregeld zonder dat de bestuurder hiervoor het stuur moet loslaten.

Xj. Bromfietsen mogen indien op de vooras een radiaalband is aangebracht, op de achteras niet zijn voorzien van een diagonaalband.

Xk.

1. Bromfietsen op twee wielen, al dan niet voorzien van een zijspanwagen moeten zijn voorzien van een goedwerkende bedrijfsrem.

2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit twee remmen.

3. Op elk wiel, met uitzondering van het wiel van de zijspanwagen, moet ten minste één rem werken.

4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.

5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.

Xl.

1. Bromfietsen op meer dan twee wielen moeten zijn voorzien een goedwerkende bedrijfsrem.

2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit één dan wel twee remmen.

3. Op elk wiel, moet ten minste één rem werken.

4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.

5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.

Xm. De remvertraging van de bedrijfsrem van bromfietsen moet, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij een uitgeoefende kracht van niet meer dan 200 N bij gebruik van een remhandel en niet meer dan 500 N bij gebruik van een rempedaal:

1. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 5,0 m/s² bedragen;

2. bij gebruik van één rem tenminste 2,5 m/s² bedragen.

Xn. Bromfietsen op twee wielen moeten, indien een passagier kan worden vervoerd, zijn voorzien van een deugdelijke riem dan wel een of meer handgrepen voor deze passagier.

Xo. De wielen onderscheidenlijk banden van bromfietsen mogen niet kunnen aanlopen.

Xp.

1. De doorzichtigheid van de voorruit en de ruiten van de voorste portieren mag niet minder zijn dan die van gewoon glas en er mag geen beeldvertekening optreden.

2. Het materiaal van de ruiten moet bestaan uit gehard of gelaagd glas, of kunststof, dat bij breuk minder kans geeft op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.

Xq.

1. Bromfietsen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel.

2. De spiegels van bromfietsen moeten voor wat betreft constructie, plaatsing, verstelbaarheid, afmetingen en gezichtsveld op de weg voldoen aan het bepaalde in richtlijn 80/780/EEG.

Xr. Bromfietsen moeten voor wat betreft de plaats voor de montage van de achterste kentekenplaat voldoen aan het bepaalde in richtlijn 93/94/EEG.

Xs.

1. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van:

a. één of twee dimlichten;

b. één achterlicht;

c. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 9.30 onderdeel b of f van de Regeling Toelatingseisen, en

d. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers, die voldoen aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde eisen, voor zover de bromfiets is voorzien van trappers.

2. Bromfietsen op drie of vier wielen moeten zijn voorzien van:

a. een of twee dimlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee dimlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

b. een of twee stadslichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee stadslichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde indien het voertuig is voorzien van een geheel gesloten carrosserie;

d. een of twee achterlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee achterlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

e. een of twee remlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee remlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;

f. een of twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt, en

g. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van niet-inklapbare trappers.

Xt.

1. Het grote licht en dimlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen.

2. Het achterlicht mag niet anders dan rood stralen.

Xu.

1. Het dimlicht moet aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,25 m boven het wegdek.

2. Het achterlicht aan de achterzijde moet zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.

3. De niet-driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.

Xv.

1. De in artikel Xs bedoelde lichten moeten goed werken.

2. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig en op gelijke hoogte zijn bevestigd.

3. De in artikel Xs bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd of kunnen worden afgeschermd door enig voertuigdeel.

Xw.

1. Het dimlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m voor het voertuig bevindt.

2. Het achterlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m achter het voertuig bevindt.

Xx. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van een deugdelijke standaard.

2.3. in gebruik genomen voor 1 januari 1974

XI. De eisen volgens punt IIa tot en met punt IIr zijn van toepassing

Bijlage

Va

behorende bij artikel 6a

I

Zelfbalancerende bromfietsen moeten van deugdelijke bouw en inrichting zijn.

II

  • 1.

    Zelfbalancerende bromfietsen moeten zijn voorzien van een identificatienummer dat:

    • a.

      uit ten minste 3 letters of cijfers bestaat, welke minimaal 3 mm hoog zijn; en

    • b.

      goed leesbaar op een vast voertuigdeel is ingeslagen.

  • 2.

    De naam van de fabrikant en de handelsbenaming fabrikant (type) moeten zijn vermeld op het voertuig.

III

  • 1.

    Zelfbalancerende bromfietsen mogen:

    • a.

      niet langer zijn dan 1,00 m;

    • b.

      niet breder zijn dan 1,00 m;

    • c.

      niet hoger zijn dan 2,00 m.

  • 2.

    De toegestane maximummassa van zelfbalancerende bromfietsen is de door de fabrikant opgegeven technisch toegestane maximummassa.

IV

Fabrieksmatig geproduceerde zelfbalancerende bromfietsen worden geacht aan artikel 3.6.14, eerste lid, van het Voertuigreglement te voldoen, tenzij volgens de inspecteur van de RDW hierover twijfel bestaat. Niet-fabrieksmatig geproduceerde zelfbalancerende bromfietsen moeten ter zake van alle onderdelen voldoen aan richtlijn 97/24/EG.

V

  • 1.

    Het door de elektromotor ontwikkelde vermogen aan de motoras van zelfbalancerende bromfietsen mag niet meer bedragen dan 4kW.

  • 2.

    Zelfbalancerende bromfietsen mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de maximumconstructiesnelheid te bemoeilijken of te beïnvloeden.

VI

  • 1.

    Zelfbalancerende bromfietsen moeten zijn voorzien van luchtbanden.

  • 2.

    Het draagvermogen van de banden moet voldoende zijn voor de door de fabrikant opgegeven technisch toegestane maximummassa, genoemd in onderdeel III, tweede lid.

VII

De remvertraging van zelfbalancerende bromfietsen moet tenminste 4,0 m/s2 bedragen.

VIII

Zelfbalancerende bromfietsen moeten zijn voorzien van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters voor:

  • a.

    het aan- en uitschakelen van de elektromotor;

  • b.

    het regelen van de snelheid van het voertuig naar 6 km/h en naar een snelheid kleiner of gelijk aan 25 km/h;

  • c.

    de aanduiding omtrent de ladingsconditie van de tractiebatterijen;

  • d.

    de aan- en uitindicator van de elektrische installatie.

IX

  • 1.

    Op zelfbalancerende bromfietsen mag aan de buitenzijde geen enkel puntig, scherp of uitstekend deel aanwezig zijn met een zodanige vorm, afmeting, richting of hardheid dat de kans op lichamelijk letsel wordt vergroot voor een persoon die bij een ongeval tegen het voertuig stoot of daardoor wordt geraakt.

  • 2.

    De banden mogen niet kunnen aanlopen.

X

Zelfbalancerende bromfietsen moeten plaats bieden voor de montage van een kentekenplaat aan de achterzijde en binnen de contouren van het voertuig.

XI

Zelfbalancerende bromfietsen moeten zijn voorzien van:

  • a.

    rode opvallende reflecterende lijnmarkering of één rode reflector, aangebracht aan de achterzijde op een hoogte van minimaal 15 cm en maximaal 90 cm;

  • b.

    witte of gele opvallende reflecterende markering of één of twee ambergele zijreflectoren, aangebracht aan de buitenzijde van de wielen.

XII

Zelfbalancerende bromfietsen moeten zijn voorzien van een deugdelijk bevestigde en goed werkende geluidssignaalinrichting.

XIII

De wijze van keuren vindt plaats op door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze.

Bijlage

VI

behorende bij artikel 7

Aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, met uitzondering van aanhangwagens achter landbouw- en bosbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid.

Categorie

Eisen

I. niet eerder geregistreerd

a. zelfbouw

I. De in hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Voertuigreglement en de Regeling toelatingseisen gestelde eisen ten aanzien van aanhangwagens, zijn van overeenkomstige toepassing.

b. overig

II. De eisen volgens punt I zijn van overeenkomstige toepassing.

II. eerder geregistreerd

a. geïmporteerd uit lidstaten van de Europese Unie of de Europese van het Voertuigreglement en de Vrijhandelsassociatie (EVA), verhuisboedel inbegrepen

III. De in hoofdstuk 5, afdeling 12 van het Voertuigreglement en de Regeling permanente eisen gestelde eisen ten aanzien van aanhangwagens zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de volgende artikelen:

a. 5.12.1 onder a, d en e;

b. 5.12.1 onder c, voor wat betreft de zinsnede: "en waarvan ... kentekenregister";

c. 5.12.7;

d. 5.12.21;

e. 5.12.27, zevende lid, voor wat betreft de zinsnede "van de in het kentekenregister vermelde aslast".

IV. De in de artikelen 3.7.2, aanhef en onder a, 3.7.9 en 3.7.21 van het Voertuigreglement gestelde eisen zijn van overeenkomstige toepassing.

V. De koppelingsinrichting bedoeld in artikel 5.12.66 van het Voertuigreglement moet zijn typegoedgekeurd.

VI. De Regeling wijze van keuren APK en de Regeling wijze van keuren niet- periodiek keuringsplichtige voertuigen zijn van overeenkomstige toepassing.

b. geïmporteerd uit overige landen

1. verhuisboedel

VII. De eisen volgens de punten III tot en met VI zijn van overeenkomstige toepassing.

2. geen verhuisboedel

2.1 datum eerste toelating ligt voor 1 januari 1995

VIII. De in hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Voertuigreglement en de Regeling toelatingseisen gestelde eisen ten aanzien van aanhangwagens die voor 1 januari 1995 in gebruik zijn genomen, zijn van overeenkomstige toepassing.

2.2 datum eerste toelating ligt na 31 december 1994

IX. De in hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Voertuigreglement en de Regeling toelatingseisen gestelde eisen ten aanzien van aanhangwagens die na 31 december 1994 in gebruik zijn genomen, zijn van overeenkomstige toepassing.