I. niet eerder geregistreerd of nieuw en ongebruikt
|
|
|
a. zelfbouw
|
I. De in de artikelen 3.6.2, 3.6.3, 3.6.6, 3.6.23, 3.6.39, 3.6.40, 3.6.41 en 3.6.54 van het Voertuigreglement gestelde eisen zijn van toepassing.
|
|
|
|
IIa. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:
|
|
a. artikel 5.6.1, eerste lid, onderdelen a, c en d;
|
|
b. artikel 5.6.8, eerste lid;
|
|
c. artikel 5.6.11, derde lid;
|
|
d. artikel 5.6.11, vierde lid, en
|
|
e. artikel 5.6.11. vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.
|
|
|
|
IIb. De constructie van bromfietsen dan wel van de motor van bromfietsen moet zodanig zijn dat niet op eenvoudige wijze veranderingen kunnen worden aangebracht als gevolg waarvan de vastgestelde maximum constructiesnelheid van het voertuig wordt overschreden.
|
|
|
|
IIc.
|
|
1. De krachtoverbrenging tussen de motor en de wielen van bromfietsen met een verbrandingsmotor moet voldoen aan de volgende eisen:
|
|
a. zij moet op eenvoudige wijze kunnen worden onderbroken, en
|
|
b. indien de motor het voorwiel aandrijft, mag bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet worden geblokkeerd.
|
|
2. De trekkracht van de motor van bromfietsen moet op eenvoudige wijze traploos door de bestuurder kunnen worden geregeld zonder dat de bestuurder hiervoor het stuur moet loslaten.
|
|
|
|
IId. Indien op de vooras een radiaalband is aangebracht zijn bromfietsen op de achteras niet voorzien van een diagonaalband.
|
|
|
|
IIe.
|
|
1. Bromfietsen op twee wielen, al dan niet voorzien van een zijspanwagen moeten zijn voorzien van een goedwerkende bedrijfsrem.
|
|
2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit twee remmen.
|
|
3. Op elk wiel, met uitzondering van het wiel van de zijspanwagen, moet ten minste één rem werken.
|
|
4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden rem-schijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.
|
|
5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.
|
|
|
|
IIf.
|
|
1. Bromfietsen op meer dan twee wielen moeten zijn voorzien een goedwerkende bedrijfsrem.
|
|
2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit één dan wel twee remmen.
|
|
3. Op elk wiel moet ten minste één rem werken.
|
|
4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.
|
|
5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.
|
|
|
|
IIg. De remvertraging van de bedrijfsrem van bromfietsen moet, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij een uitgeoefende kracht van niet meer dan 200 N bij gebruik van een remhandel en niet meer dan 500 N bij gebruik van een rempedaal:
|
|
a. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,0 m/s² bedragen;
|
|
b. bij gebruik van één rem tenminste 2,5 m/s² bedragen.
|
|
|
|
IIh. Bromfietsen op twee wielen moeten, indien een passagier kan worden vervoerd, zijn voorzien van een deugdelijke riem dan wel een of meer handgrepen voor deze passagier.
|
|
|
|
IIi. De wielen onderscheidenlijk banden van bromfietsen mogen niet kunnen aanlopen.
|
|
|
|
IIj.
|
|
1. De doorzichtigheid van de voorruit en de ruiten van de voorste portieren mag niet minder zijn dan die van gewoon glas en er mag geen beeldvertekening optreden.
|
|
2. Het materiaal van de ruiten moet bestaan uit gehard of gelaagd glas, of kunststof, dat bij breuk minder kans geeft op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.
|
|
|
|
IIk. Bromfietsen moeten plaats bieden voor de montage van een kentekenplaat aan de achterzijde.
|
|
|
|
IIl.
|
|
1. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van:
|
|
a. één of twee dimlichten;
|
|
b. één achterlicht;
|
|
c. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 9.30 onderdeel b of f van de Regeling Toelatingseisen, en
|
|
d. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van trappers.
|
|
2. Bromfietsen op drie of vier wielen moeten zijn voorzien van:
|
|
a. een of twee dimlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee dimlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
b. een of twee stadslichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee stadslichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde indien het voertuig is voorzien van een geheel gesloten carrosserie;
|
|
d. een of twee achterlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee achterlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
e. een of twee remlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee remlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
f. een of twee niet‑driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt, en
|
|
g. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van niet-inklapbare trappers.
|
|
|
|
Ilm.
|
|
1. Het grote licht en dimlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen.
|
|
2. Het achterlicht mag niet anders dan rood stralen.
|
|
|
|
IIn.
|
|
1. Het dimlicht moet aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,25 m boven het wegdek.
|
|
2. Het achterlicht aan de achterzijde moet zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.
|
|
3. De niet-driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.
|
|
|
|
IIo.
|
|
1. De in punt IIl bedoelde lichten moeten goed werken.
|
|
2. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig en op gelijke hoogte zijn bevestigd.
|
|
3. De in artikel IIl bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd of kunnen worden afgeschermd door enig voertuigdeel.
|
|
|
|
IIp.
|
|
1. Het dimlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m voor het voertuig bevindt.
|
|
2. Het achterlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m achter het voertuig bevindt.
|
|
|
|
IIq. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van een deugdelijke standaard.
|
|
|
|
IIr. Bromfietsen mogen geen hogere door de constructie bepaalde snelheid hebben dan 45 km/h.
|
|
|
b. overig
|
III. De in hoofdstuk 3, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen zijn toepassing, met uitzondering van artikel 3.6.1.
|
|
II. eerder geregistreerd of gebruikt
|
|
|
a. geïmporteerd uit lidstaten van de Europese Unie of de Europese Vrijhandels-associatie (EVA), verhuisboedel inbegrepen
|
IV. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:
|
a. artikel 5.6.1, eerste lid a, c en d;
|
b. artikel 5.6.8, eerste lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’;
|
c. artikel 5.6.11, derde lid;
|
d. artikel 5.6.11, vierde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’, en
|
e. artikel 5.6.11, vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.
|
|
|
|
V. De in artikel 3.6.2 van het Voertuigreglement gestelde eis is van toepassing.
|
|
|
|
VI. De in de Regeling permanente eisen ten aanzien van bromfietsen gestelde eisen zijn van toepassing.
|
|
|
|
VII. De Regeling wijze van keuren niet-periodiek-keuringsplichtige voertuigen is van toepassing.
|
|
|
b. geïmporteerd uit overige landen
|
1. verhuisboedel
|
VIII. De eisen volgens de punten IV tot en met VII zijn van toepassing
|
|
2. geen verhuisboedel
|
|
2.1. in gebruik genomen na 31 december 2003
|
IX. De in hoofdstuk 3, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen ten aanzien van bromfietsen zijn van toepassing, met uitzondering van artikel 3.6.1, tweede lid.
|
|
|
2.2. in gebruik genomen voor 1 januari 2004 doch na 31 december 1973
|
Xa.
|
1. Bromfietsen moeten voldoen aan de in hoofdstuk 5, afdeling 6, van het Voertuigreglement gestelde eisen, met uitzondering van:
|
a. artikel 5.6.1, eerste lid a, c en d;
|
b. artikel 5.6.8, eerste lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’;
|
c. artikel 5.6.11, derde lid;
|
d. artikel 5.6.11, vierde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘of in het kentekenregister’, en
|
e. artikel 5.6.11, vijfde lid, voor wat betreft de zinsnede ‘blijkens de gegevens in het kentekenregister of op voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs’.
|
2. Bromfietsen moeten voorzien zijn van een identificatienummer dat:
|
a. voor elke bromfiets van hetzelfde merk verschillend is;
|
b. uit ten minste 3 letters of cijfers bestaat, welke minimaal 5 mm hoog zijn, en
|
c. goed leesbaar op een vast voertuigdeel is ingeslagen.
|
|
|
|
Xb. De constructie van bromfietsen dan wel van de motor van bromfietsen moet zodanig zijn dat niet op eenvoudige wijze veranderingen kunnen worden aangebracht als gevolg waarvan de vastgestelde maximum constructiesnelheid van het voertuig wordt overschreden.
|
|
|
|
Xc.
|
|
1. Bij een testrit op de weg over 1.000 m in twee tegenovergestelde richtingen, mag bij vol gas geen hogere gemiddelde snelheid kunnen worden bereikt dan 45 km/h, onder de navolgende omstandigheden of volgens een naar het oordeel van de Directeur van de RDW gelijkwaardige norm:
|
|
a. de motor moet over een afstand van tenminste 250 km zijn ingereden en op een gunstige wijze zijn afgesteld;
|
|
b. de windsnelheid mag niet meer bedragen dan 2 m/sec²;
|
|
c. het wegdek moet horizontaal zijn en zijn voorzien van beton of betontegels;
|
|
d. de berijder moet rechtop zitten, van normale lengte zijn en ongeveer 75 kg wegen, en
|
|
e. er is geen duo-passagier en bagage aanwezig.
|
|
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid moet voor een bromfiets die is ontworpen voor een maximum snelheid van 25 km/h, in plaats van 45 km/h worden gelezen: 25 km/h.
|
|
|
|
Xd.
|
|
1. Bij bromfietsen met een maximumsnelheid van meer dan 25 km/h doch niet meer dan 45 km/h mag het door de verbrandingsmotor ontwikkelde vermogen aan de krukas, dan wel het door de elektromotor ontwikkelde vermogen aan de motoras, niet meer bedragen dan:
|
|
a. 1,5 kW, indien het een bromfiets op twee wielen betreft, en
|
|
b. 3,0 kW, indien het een bromfiets op drie wielen betreft.
|
|
2. Bij bromfietsen met een maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h mag het door de verbrandingsmotor ontwikkelde vermogen aan de krukas, dan wel het door de elektromotor ontwikkelde vermogen aan de motoras, niet meer bedragen dan:
|
|
a. 1,1 kW, indien het een bromfiets op twee wielen betreft;
|
|
b. 2,2 kW, indien het een bromfiets op drie wielen betreft.
|
|
3. De in het eerste en tweede lid voor verbrandingsmotoren genoemde waarden moeten worden gemeten volgens ISO-norm 4164-1978 of volgens een naar het oordeel van de Directeur van RDW gelijkwaardige norm.
|
|
|
|
Xe.
|
|
1. De volgende onderdelen moeten door de fabrikant van de bromfietsmotor, ingeval het een verbrandingsmotor betreft, worden voorzien van de merkaanduiding en identificatiekenmerken, aangebracht in duidelijk leesbare en onuitwisbare tekens:
|
|
a. luchtfilterhuis;
|
|
b. carburateur of gelijkwaardige inrichting;
|
|
c. cilinder;
|
|
d. cilinderkop;
|
|
e. uitlaatpijp;
|
|
f. uitlaatdemper, en
|
|
g. voorste en achterste tandwiel of in geval van een snaaroverbrenging, de achterste poelie van de eindoverbrenging.
|
|
2. Het voertuig moet zijn voorzien van een identificatieplaatje waarop in duidelijk leesbare en onuitwisbare tekens de merk- en typeaanduiding van het voertuig en de hierboven bedoelde identificatiekenmerken zijn vermeld.
|
|
|
|
Xf. Elk voertuig moet zodanig worden ontworpen en geconstrueerd zijn dat het geheel voldoet aan de navolgende eisen:
|
|
a. de cilinderkoppakking mag niet dikker zijn dan 1,3 mm;
|
|
b. de maximumdikte van de pakking tussen de cilindervoet en het bovencarter mag niet meer bedragen dan 0,5 mm;
|
|
c. indien de zuiger zich bevindt in het bovenste dode punt mag de zuiger de inlaatpoort niet afschermen. Hieraan hoeft niet te worden voldaan indien het inlaatsysteem membraam-gestuurd is;
|
|
d. het verdraaien van de zuiger over 180 graden mag de maximumsnelheid niet verhogen;
|
|
e. wanneer het luchtfilter wordt verwijderd, mag de maximumsnelheid van het voertuig niet meer dan 10% of 5 km/h toenemen; de laagste waarde is van toepassing;
|
|
f. er mogen geen plotselinge belemmeringen in het inlaatkanaal zijn aangebracht die eenvoudig kunnen worden verwijderd of gewijzigd. Deze eis is ook van toepassing bij motoren met membraam- of krukwanggestuurd inlaatsysteem, indien een dergelijke verwijdering of wijziging een vergroting van de snelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolgde heeft; de laagste waarde is van toepassing. Klepgeleidingen bij 4 takt-motoren worden niet beschouwd als plotselinge belemmeringen;
|
|
g. de delen van het uitlaatsysteem, die de effectieve lengte van de uitlaatpijp(en) bepalen in de demper, dienen zodanig te worden bevestigd aan de uitlaatdemper, dat zij niet kunnen worden verwijderd;
|
|
h. wijziging van het ontstekingstijdstip of verandering van de carburator-sproeier(s) mag geen vergroting van de maximumsnelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolge hebben; de laagste waarde is van toepassing, en
|
|
i. bij 4-takt-motoren mag een variatie van de nokkenas-timing geen vergroting van de snelheid van het voertuig met meer dan 10% of 5 km/h ten gevolgde hebben; de laagste waarde is van toepassing.
|
|
|
|
Xg. Bromfietsen moeten voor wat betreft geluidproduktie voldoen aan het bepaalde in het Besluit geluidproduktie bromfietsen.
|
|
|
|
Xh. Bromfietsen met een verbrandingsmotor moeten voor wat betreft luchtverontreiniging voldoen aan het bepaalde in het Besluit typekeuring bromfietsen luchtverontreiniging.
|
|
|
|
Xi.
|
|
1. De krachtoverbrenging tussen de motor en de wielen van bromfietsen met een verbrandingsmotor moet voldoen aan de volgende eisen:
|
|
a. zij moet op eenvoudige wijze kunnen worden onderbroken; en
|
|
b. indien de motor het voorwiel aandrijft, mag bij plotselinge stilstand van de motor het voorwiel niet worden geblokkeerd.
|
|
2. De trekkracht van de motor van bromfietsen moet op eenvoudige wijze traploos door de bestuurder kunnen worden geregeld zonder dat de bestuurder hiervoor het stuur moet loslaten.
|
|
|
|
Xj. Bromfietsen mogen indien op de vooras een radiaalband is aangebracht, op de achteras niet zijn voorzien van een diagonaalband.
|
|
|
|
Xk.
|
|
1. Bromfietsen op twee wielen, al dan niet voorzien van een zijspanwagen moeten zijn voorzien van een goedwerkende bedrijfsrem.
|
|
2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit twee remmen.
|
|
3. Op elk wiel, met uitzondering van het wiel van de zijspanwagen, moet ten minste één rem werken.
|
|
4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.
|
|
5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.
|
|
|
|
Xl.
|
|
1. Bromfietsen op meer dan twee wielen moeten zijn voorzien een goedwerkende bedrijfsrem.
|
|
2. Het remsysteem van bromfietsen moet bestaan uit één dan wel twee remmen.
|
|
3. Op elk wiel, moet ten minste één rem werken.
|
|
4. De remmen moeten rechtstreeks werken op met de wielen verbonden remschijven of remtrommels zonder tussenkomst van tandwielen.
|
|
5. Het remvloeistofreservoir van het hydraulische remsysteem moet op een behoorlijk toegankelijke plaats zijn aangebracht en de vloeistofvoorraad moet op eenvoudige wijze kunnen worden gecontroleerd.
|
|
|
|
Xm. De remvertraging van de bedrijfsrem van bromfietsen moet, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg, bij een uitgeoefende kracht van niet meer dan 200 N bij gebruik van een remhandel en niet meer dan 500 N bij gebruik van een rempedaal:
|
|
1. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 5,0 m/s² bedragen;
|
|
2. bij gebruik van één rem tenminste 2,5 m/s² bedragen.
|
|
|
|
Xn. Bromfietsen op twee wielen moeten, indien een passagier kan worden vervoerd, zijn voorzien van een deugdelijke riem dan wel een of meer handgrepen voor deze passagier.
|
|
|
|
Xo. De wielen onderscheidenlijk banden van bromfietsen mogen niet kunnen aanlopen.
|
|
|
|
Xp.
|
|
1. De doorzichtigheid van de voorruit en de ruiten van de voorste portieren mag niet minder zijn dan die van gewoon glas en er mag geen beeldvertekening optreden.
|
|
2. Het materiaal van de ruiten moet bestaan uit gehard of gelaagd glas, of kunststof, dat bij breuk minder kans geeft op ernstige verwondingen dan bij breuk van gewoon glas.
|
|
|
|
Xq.
|
|
1. Bromfietsen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel.
|
|
2. De spiegels van bromfietsen moeten voor wat betreft constructie, plaatsing, verstelbaarheid, afmetingen en gezichtsveld op de weg voldoen aan het bepaalde in richtlijn 80/780/EEG.
|
|
|
|
Xr. Bromfietsen moeten voor wat betreft de plaats voor de montage van de achterste kentekenplaat voldoen aan het bepaalde in richtlijn 93/94/EEG.
|
|
|
|
Xs.
|
|
1. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van:
|
|
a. één of twee dimlichten;
|
|
b. één achterlicht;
|
|
c. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 9.30 onderdeel b of f van de Regeling Toelatingseisen, en
|
|
d. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers, die voldoen aan de door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde eisen, voor zover de bromfiets is voorzien van trappers.
|
|
2. Bromfietsen op drie of vier wielen moeten zijn voorzien van:
|
|
a. een of twee dimlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee dimlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
b. een of twee stadslichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee stadslichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
c. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde indien het voertuig is voorzien van een geheel gesloten carrosserie;
|
|
d. een of twee achterlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 m of minder bedraagt en twee achterlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
e. een of twee remlichten indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee remlichten indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt;
|
|
f. een of twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig 1,30 of minder bedraagt en twee niet-driehoekige rode achterretroreflectoren indien de breedte van het voertuig meer dan 1,30 m bedraagt, en
|
|
g. vier ambergele retroreflectoren aan de trappers voor zover de bromfiets is voorzien van niet-inklapbare trappers.
|
|
|
|
Xt.
|
|
1. Het grote licht en dimlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen.
|
|
2. Het achterlicht mag niet anders dan rood stralen.
|
|
|
|
Xu.
|
|
1. Het dimlicht moet aan de voorzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,25 m boven het wegdek.
|
|
2. Het achterlicht aan de achterzijde moet zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.
|
|
3. De niet-driehoekige rode retroreflectoren moeten aan de achterzijde zijn aangebracht op een hoogte van niet meer dan 1,00 m boven het wegdek.
|
|
|
|
Xv.
|
|
1. De in artikel Xs bedoelde lichten moeten goed werken.
|
|
2. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig en op gelijke hoogte zijn bevestigd.
|
|
3. De in artikel Xs bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd of kunnen worden afgeschermd door enig voertuigdeel.
|
|
|
|
Xw.
|
|
1. Het dimlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m voor het voertuig bevindt.
|
|
2. Het achterlicht moet, bij helder weer, zichtbaar zijn voor een waarnemer die zich op een afstand van 300 m achter het voertuig bevindt.
|
|
|
|
Xx. Bromfietsen op twee wielen moeten zijn voorzien van een deugdelijke standaard.
|
|
|
2.3. in gebruik genomen voor 1 januari 1974
|
XI. De eisen volgens punt IIa tot en met punt IIr zijn van toepassing
|