Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

De Staatssecretaris van Justitie,
Overwegende:
  • dat er ingevolge de inwerkingtreding van de Koppelingswet een noodzaak is ontstaan te voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een drietal categorieën vreemdelingen;

Besluit:

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

b.
de Koppelingswet:

de Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland.

c.
het orgaan:

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

d.
de Minister:

de Minister van Justitie;

e.
kind:

ten laste komend kind als bedoeld in de Algemene bijstandswet;

f.
echtgenoot:

echtgenoot als bedoeld in de Algemene bijstandswet.

Artikel

2

Artikel

2a

De regeling is uitsluitend van toepassing op de in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, bedoelde vreemdeling:

  • a.

    die voldoet aan de vereisten voor het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en

  • b.

    die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij een persoon die voldoet aan de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing zijnde eisen betreffende het beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Artikel

3

Artikel

4

In het kader van deze regeling worden de volgende categorieën vreemdelingen onderscheiden:

  • a.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a of b;

  • b.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

  • c.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

  • d.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die voor zichzelf en één of meer kinderen een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

  • e.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, die voor zichzelf en één of meer kinderen een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging of -vorming met een in Nederland verblijvende echtgenoot tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

  • f.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, jonger dan 18 jaar, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging met een in Nederland verblijvende ouder of bloedverwant tot wiens huishouden geen kinderen behoren;

  • g.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, jonger dan 18 jaar, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging met een in Nederland verblijvende ouder of bloedverwant tot wiens huishouden reeds één of meer kinderen behoren;

  • h.

    de vreemdelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging met een bloedverwant in de eerste graad;

  • i.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, in de leeftijd van 21 of 22 jaar, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging met een bloedverwant in de eerste graad;

  • j.

    de vreemdeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, in de leeftijd van 23 jaar of ouder die aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend met het oog op gezinshereniging met een bloedverwant in de eerste graad.

Artikel

5

Geen recht op de financiële toelage bestaat indien:

  • a.

    er een in aanmerking te nemen vermogen is, of;

  • b.

    de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel

6

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Koppelingswet in werking treedt.

Artikel

12

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel

13

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen, afgekort als Rvb.

De Staatssecretaris van Justitie, E.M.A.Schmitz