de Wet van 25 mei 1998 (Stb 337 ), houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs);
een afdeling voor praktijkonderwijs voortkomend uit het per 1 augustus 1998 in leerwegondersteunend onderwijs omgezet individueel voorbereidend beroepsonderwijs;
•
mavo:
een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
een svo-school of -afdeling die is omgezet in leerwegondersteunend of praktijkonderwijs
•
svo-leraren:
de leraren van een svo-school of -afdeling
•
svo-leerlingen:
de leerlingen van een svo-school of -afdeling.
•
anderstalige leerlingen:
de leerlingen behorende tot culturele minderheidsgroepen en tot anderstalige leerlingen als bedoeld in de Regeling personele vergoeding culturele minderheidsgroepen en anderstalige leerlingen WVO.
•
leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond:
Bekostiging en rechtspositie afdeling leerwegondersteunend onderwijs en afdeling praktijkonderwijs
Artikel
2
Toepassing voorschriften WVO, deel I, op afdeling leerwegondersteunend onderwijs en afdeling praktijkonderwijs
1
Op een afdeling leerwegondersteunend onderwijs zijn ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de WVO, deel I, van toepassing voor zover deze voorschriften betrekking hebben op de school of scholengemeenschap waaraan de afdeling is verbonden, met inachtneming van artikel 3.
2
Op een afdeling praktijkonderwijs zijn ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de WVO, deel I, van toepassing voor zover deze voorschriften betrekking hebben op de school of scholengemeenschap waaraan de afdeling is verbonden, met inachtneming van de artikelen 4 tot en met 9.
Artikel
3
Grondslagen berekening omvang formatie afdeling leerwegondersteunend onderwijs (ex svo)
1
In verband met de afdeling leerwegondersteunend onderwijs wordt het vast aantal formatieplaatsen genoemd in artikel 2 van het Formatiebesluit W.V.O. vermeerderd. De vermeerdering is voor de verschillende schoolsoortgroepen als volgt:
a.
schoolsoortgroep 1 : 2,26 formatieplaatsen,
b.
schoolsoortgroep 3 : 0,31 formatieplaatsen,
c.
schoolsoortgroep 4 : 1,15 formatieplaatsen;
2
De berekening van het leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen van de personeelscategorie leraren, genoemd in artikel 3 van het Formatiebesluit W.V.O., geschiedt voor de afdeling leerwegondersteunend onderwijs met de ratio 1/11,00.
Artikel
4
Grondslagen berekening omvang formatie afdeling praktijkonderwijs (ex svo)
1
Voor de afdeling praktijkonderwijs wordt een vast aantal formatieplaatsen ter beschikking gesteld. Dit aantal formatieplaatsen is voor de verschillende schoolsoortgroepen als volgt:
a.
schoolsoortgroep 1: 1,23 formatieplaatsen,
b.
schoolsoortgroep 4: 0,29 formatieplaatsen;
2
De berekening van het leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen van de personeelscategorie leraren genoemd in artikel 3 van het Formatiebesluit W.V.O., geschiedt voor de afdeling praktijkonderwijs met de ratio 1/1,00.
Besteding van vergoeding afdeling praktijkonderwijs (ex svo en ex leerwegondersteunend onderwijs/ivbo) overeenkomstig doel
1
Onverminderd de artikelen 8 en 9 moet de met toepassing van de artikelen 4 en 5 berekende personele vergoeding ten behoeve van de lerarenformatie voor het praktijkonderwijs, in ieder geval wat betreft de in het tweede lid bedoelde vergoeding worden besteed aan het onderwijs ten behoeve van de leerlingen van het praktijkonderwijs.
2
De vergoeding bedoeld in het eerste lid betreft de uitkomst van de formule A x B, waarbij:
Voor het ex leerwegondersteunend onderwijs/ ivbo: het leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen op grond van artikel 5.
B = de voor de school van toepassing zijnde gemiddelde personeelslast van de lerarenformatie.
Artikel
7
Verantwoording van de besteding van vergoeding afdeling praktijkonderwijs (ex svo en ex leerwegondersteunend onderwijs/ivbo)
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven met betrekking tot de verantwoording van de besteding van de in artikel 6 bedoelde vergoeding ten behoeve van het praktijkonderwijs.
Artikel
8
Verhoging personele vergoeding lerarenformatie bij toename aantal leerlingen afdeling praktijkonderwijs (ex svo en ex leerwegondersteunend onderwijs/ivbo)
1
Het met toepassing van de artikelen 4 en 5 berekende aantal formatieplaatsen voor de leraren wordt opnieuw berekend, indien het verschil tussen:
a.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het onder a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 14.
2
Indien in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in de artikelen 4 en 5 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend, toepassing is gegeven aan artikel 9, wordt in afwijking van het eerste lid het aantal formatieplaatsen, bedoeld in de artikelen 4 en 5 opnieuw berekend, indien het verschil tussen:
a.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de in de artikelen 4 en 5 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar, gelijk is aan of groter dan 14.
3
Aanspraak op vergoeding van het aantal formatieplaatsen berekend met het hogere aantal leerlingen, bedoeld in respectievelijk het eerste lid, onder a, en het tweede lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar waarvoor de in de artikelen 4 en 5 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend.
Artikel
9
Herberekening vergoeding voor personeelscategorie leraren bij aanzienlijke tussentijdse toename aantal leerlingen afdeling praktijkonderwijs (ex svo en ex leerwegondersteunend onderwijs/ivbo)
1
Indien het verschil tussen:
a.
het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar waarvoor de met toepassing van de artikelen 4 en 5 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het onder a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 7, wordt het aantal formatieplaatsen voor de lerarenformatie opnieuw berekend.
2
Aanspraak op vergoeding voor de lerarenformatie, berekend met het hogere aantal leerlingen bedoeld in het eerste lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar volgend op het in het eerste lid bedoelde schooljaar.
Paragraaf
3
Bekostiging en rechtspositie school voor praktijkonderwijs
Artikel
10
Toepassing voorschriften WVO, deel II, op een school voor praktijkonderwijs (ex svo)
Op een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel V, eerste lid, dan wel artikel VIII, eerste en tweede lid, van de wet, zijn ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens de WVO, deel II, wat betreft het voortgezet speciaal onderwijs voor moeilijk lerende kinderen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
Toepassing WVO, deel I, op een school voor praktijkonderwijs met lumpsum (ex svo)
1
Op een school voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 21 zijn ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens de WVO, deel I, van toepassing, met dien verstande dat:
de gemiddelde personeelslast van schoolsoortgroep 1 en de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren, zoals bedoeld in de ministeriële regelingen op grond van artikel 85, vijfde lid, van de WVO, van toepassing zijn,
c.
de berekening van het leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen van de personeelscategorie leraren genoemd in artikel 3 van het Formatiebesluit W.V.O., geschiedt met de ratio 1/11,00, en
Wat betreft de berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren is artikel 17 van overeenkomstige toepassing.
3
Voor het eerste schooljaar waarin de voorschriften van deel I van de WVO van toepassing worden, geschiedt de vergoeding voor de faciliteiten ten behoeve van de anderstalige leerlingen als volgt. Het op grond van artikel 22b van het Formatiebesluit WEC berekende aantal formatierekeneenheden ten behoeve van onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond wordt gedeeld door de factor 195. De uitkomst van deze deling, uitgedrukt in formatieplaatsen, wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal met 1 wordt verhoogd indien de vijfde decimaal 5 of hoger is. Wat betreft de controle van de telling van het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond dat ten grondslag ligt aan de in de tweede volzin bedoelde berekening is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
4
Indien uit een vergelijking blijkt dat de personele lumpsum-vergoeding van een in het eerste lid bedoelde school hoger is dan de vergoeding met declaratiebekostiging, wordt het verschil éénmalig vastgesteld. De personele lumpsum-vergoeding zal met toepassing van de onderdelen 1 tot en met 3 ter beschikking worden gesteld.
1.
in het schooljaar waarin de personele lumpsum-vergoeding van toepassing wordt, wordt op de personele vergoeding 66 % van het berekende verschil in mindering gebracht.
2.
in het eerste schooljaar volgend op het schooljaar waarin de personele lumpsum-vergoeding van toepassing is geworden, wordt de personele vergoeding met 33 % van het berekende verschil verminderd.
3.
in het tweede schooljaar volgend op het schooljaar waarin de personele lumpsum-vergoeding van toepassing is geworden, zal geen vermindering in verband met een vooruitgang in de vergoeding meer plaatsvinden.
5
De in het vierde lid bedoelde vergelijking geschiedt volgens de formule A – B = C, waarbij:
A = de personele vergoeding die de school zou hebben ontvangen, indien de personele lumpsum-vergoeding in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de overgang naar de personele lumpsum-vergoeding daadwerkelijk plaatsvindt, zou zijn toegepast. Bij de personele vergoeding wordt tevens rekening gehouden met het nascholingsbudget en de vergoeding die verstrekt wordt voor het onderwijs aan anderstalige leerlingen. Wat betreft de vergoeding voor het onderwijs aan anderstalige leerlingen wordt uitgegaan van het aantal formatierekeneenheden dat gedurende het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de personele lumpsum-vergoeding van toepassing wordt ten behoeve van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, aan de svo-school ter beschikking is gesteld. Dit aantal formatierekeneenheden wordt gedeeld door de factor 195. De uitkomst van deze deling, uitgedrukt in formatieplaatsen, wordt afgerond op vier decimalen, waarbij devierde decimaal met 1 wordt verhoogd, indien de vijfde decimaal 5 of hoger is. Dit aantal formatieplaatsen wordt vervolgens opgeteld bij het aantal berekende formatie plaatsen van de leraren.
B = de personele declaratiebekostiging die de schoolheeft ontvangen in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de overgang naar de personele lumpsum-vergoeding plaatsvindt. Het budget van de personele declaratiebekostiging bestaat uit:
-
het loonkostenbudget van het desbetreffende schooljaar, het verzilveringsbedrag dat overeenkomt met het in dat schooljaar verzilverde aantal formatierekeneenheden, en het schoolbudget zoals is vastgelegd in paragraaf 4, onder de letters A tot en met D van de regeling van 8 oktober 2001 (Gele katern 2001, 25) en in dat schooljaar aan de school ter beschikking is gesteld.
Indien er bij de overgang naar personele lumpsum-vergoeding sprake is van een gelijktijdige samenvoeging van scholen of afdelingen, wordt de personele declaratie bekostiging van de afzonderlijke scholen of afdelingen in het schooljaar hieraan voorafgaand gesommeerd.
C = het eenmalig berekende verschil tussen de personele lumpsum-vergoeding en de personele declaratiebekostiging.
Artikel
12
Toepassing voorschriften WVO, deel I, op een school voor praktijkonderwijs (ex leerwegondersteunend onderwijs/ivbo)
Op een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel II, vijfde lid, van de wet zijn ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens de WVO, deel I, van toepassing met dien verstande dat:
1.
het vast aantal formatieplaatsen, genoemd in artikel 2 van het Formatiebesluit W.V.O. wordt vastgesteld op grond van het aantal afdelingen dat op 31 juli 1998 aan de desbe treffende school voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs was verbonden;
2.
de berekening van het leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen van de personeelscategorie leraren, genoemd in artikel 3 van het Formatiebesluit W.V.O. geschiedt met de ratio 1/11,00;
Verhoging personele vergoeding lerarenformatie bij toename aantal leerlingen school voor praktijkonderwijs
1
Het met toepassing van de artikelen 11, eerste lid, en 12 berekende aantal formatieplaatsen voor de leraren wordt opnieuw berekend, indien het verschil tussen
a.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het onder a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 14.
2
Indien in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in de artikelen 11, eerste lid, en 12 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend, toepassing is gegeven aan artikel 14, wordt in afwijking van het eerste lid het aantal formatieplaatsen, bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, en 12 opnieuw berekend, indien het verschil tussen:
a.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de in de artikelen 11, eerste lid, en 12 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar, gelijk is aan of groter dan 14.
3
Aanspraak op vergoeding van het aantal formatieplaatsen berekend met het hogere aantal leerlingen, bedoeld in respectievelijk het eerste lid, onder a, en het tweede lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar waarvoor de in de artikelen 11, eerste lid, en 12 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend.
Artikel
14
Herberekening personele vergoeding lerarenformatie bij aanzienlijke tussen tijdse toename aantal leerlingen school praktijkonderwijs
1
Indien het verschil tussen:
a.
het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar waarvoor de met toepassing van de artikelen 11, eerste lid, en 12 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b.
het aantal leerlingen op 1 oktober van het onder a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 7, wordt het aantal formatieplaatsen voor de lerarenformatie opnieuw berekend.
2
Aanspraak op vergoeding voor de lerarenformatie, berekend met het hogere aantal leerlingen bedoeld in het eerste lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar volgend op het in het eerste lid bedoelde schooljaar.
Paragraaf
4
Samenvoeging van svo-scholen/afdelingen en vo-scholen
Berekening aantal leerlingen op teldatum t-1 en t-2 t.b.v. de samengevoegde school
1
Voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. wordt ten behoeve van de vergoeding van het eerste schooljaar van de samenvoeging uitgegaan van de som van het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het eerste schooljaar vooraf gaand aan het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt, als werkelijk schoolgaand was ingeschreven op de scholen die de samenvoeging aangaan.
2
Voor de school voor mavo of vbo, waaraan een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs is verbonden, wordt voor het eerste schooljaar van de samenvoeging voor de toepassing van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. voor de aantallen leerlingen uitgegaan van de som van het aantal leerlingen van de bij de samenvoeging betrokken vo-school en svo-school of -afdeling, dat als werkelijk schoolgaand was ingeschreven op 1 oktober van het eerste schooljaar, onderscheidenlijk tweede schooljaar, voorafgaand aan het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt.
Berekening gewogen gemiddelde leeftijd leraren op 1 oktober ten behoeve van het eerste schooljaar van de samenvoeging
1
In afwijking van artikel 14, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. doet het bevoegd gezag van een svo-school of -afdeling ten behoeve van de vergoeding voor het eerste schooljaar van de samenvoeging vóór 20 januari daaraan voorafgaand, mededeling van de in artikel 85, vierde lid, tweede volzin, van de WVO bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd van de personeelscategorie leraren van die school op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging.
2
De gemiddelde personeelslast van de leraren van de samenvoegde school wordt in het eerste schooljaar van de samenvoeging berekend met toepassing van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 85, vijfde lid, van de WVO.
Artikel
18
Exploitatiekosten vergoeding ten behoeve van de samengevoegde school met een afdeling leerwegondersteunend onderwijs (ex svo)
De vaststelling van de vergoeding voor de exploitatiekosten voor de school met een afdeling leerwegondersteunend onderwijs, voortkomend uit het speciaal voortgezet onderwijs, vindt voor het eerste schooljaar van de samenvoeging in afwijking van artikel 2, plaats op grond van de formule A + B, waarbij:
A = de voor de afzonderlijke school voor voortgezetonderwijs berekende exploitatiekosten vergoeding voor het schooljaar, indien er geen samenvoeging in dat schooljaar zou hebben plaatsgevonden,
B = de voor de svo-school of -afdeling berekende vergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding voor het kalenderjaar waarin de samenvoeging plaatsvindt. Dit bedrag kan in verband met prijsontwikkelingen worden verhoogd met het percentage voor de overige exploitatiekosten, dat voor dat schooljaar is vermeld in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel XV, derde lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb 112 ).
Artikel
19
Berekening van de personele vergoeding voor het eerste jaar van de samenvoeging in verband met anderstalige leerlingen
De vaststelling van de vergoeding voor de personeelskosten van de samengevoegde school in verband met anderstalige leerlingen vindt, in afwijking van artikel 2, voor het eerste schooljaar van de samenvoeging plaats op grond van de formule A x Z, waarbij:
A =(B + C) x D, waarbij:
B= het aantal formatieplaatsen ten behoeve van het onderwijs aan svo-leerlingen met niet-Nederlandse culturele achtergrond dat berekend wordt voor de svo-school of -afdeling, indien deze school of afdeling in dat schooljaar niet zou zijn sameng evoegd. Dit aantal formatieplaatsen wordt berekend door het met toepassing van artikel 22b van het Formatiebesluit WEC berekende aantal formatierekeneenheden dat voor de svo-school of -afdeling wordt vastgesteld ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, indien deze school of afdeling in dat schooljaar niet zou zijn samengevoegd:
1.
voor een scholengemeenschap voor (vwo)/havo/ mavo/vbo te delen door de factor 211.
2.
voor een scholengemeenschap (ath/vwo/lyceum)/ havo/mavo te delen door de factor 221.
3.
voor een school voor vbo of mavo, dan wel een scholengemeenschap voor vbo/mavo te delen door de factor 195.
De uitkomst van de deling wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal met 1 wordt verhoogd, indien de vijfde decimaal 5 of hoger is;
C= het ingevolge de vigerende bepalingen berekendeaantal formatieplaatsen in verband met anderstalige leerlingen van de afzonderlijke school voor voortgezet onderwijs exclusief de vigerende opslagpercentages, indien deze school in dat schooljaar niet zou zijn samengevoegd met een svo-school of -afdeling;
D= de voor het schooljaar van de samenvoeging vigerende opslagpercentages ten behoeve van de formatie anderstalige leerlingen, ingevolge artikel 4 van het Formatiebesluit W.V.O.;
Z= de vigerende gemiddelde personeelslast van de leraren die behoort bij de samengevoegde school.
Artikel
20
Instellingsaccountantscontrole van de cumi-telling en op leerlingenadministratie vereiste documenten
Voor het eerste schooljaar van de samenvoeging geldt bij de controle van de telling van de anderstalige leerlingen, in afwijking van de regeling administratie leerlinggegevens WVO, kenmerk CFI/FR-95/5648N (Uitleg OCenW-Regelingen 29, 29-11-1995), voor de groep leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, op grond waarvan de in artikel 19, onder B genoemde formatie wordt berekend, het volgende. De samengevoegde school moet met betrekking tot de gegevens van die groep leerlingen voldoen aan de bepalingen, zoals deze op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging ingevolge de WVO, deel II, van toepassing waren.
Voor de groep anderstalige leerlingen op grond waarvan de in artikel 19, onder C bedoelde formatie van de afzonderlijke school voor voortgezet onderwijs is berekend, blijven de voor schriften ingevolge de WVO, deel I, van toepassing.
Paragraaf
5
Aanvraag en voorwaarden personele lumpsum-vergoeding scholen voor praktijkonderwijs (ex-svo)
Artikel
21
Aanvraagprocedure personele lumpsum-vergoeding
1
In afwijking van artikel 10 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel V, eerste lid, dan wel artikel VIII, eerste of tweede lid, van de wet, bedoelde school voor praktijkonderwijs ten aanzien van de bekostiging en rechtspositie, de voorschriften van de WVO, deel I, van toepassing verklaren. De aanvraag wordt getoetst aan de in het derde lid genoemde voorwaarde.
2
Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste lid uiterlijk 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt de Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
3
De in het eerste lid bedoelde aanvraag voldoet wat betreft het bevoegd gezag aan de voorwaarde dat dit bevoegd gezag tevens bevoegd gezag is van een school voor voortgezet onderwijs, waarop de voorschriften van de WVO, deel I, van toepassing zijn.
4
Indien onder het bevoegd gezag meer dan één school voor praktijkonderwijs ressorteert, geldt de personele lumpsum-vergoeding voor elke school voor praktijkonderwijs van het desbetreffende bevoegd gezag.
Paragraaf
6
Voorschriften afdelingen en scholen voor leerwegondersteunend onderwijs (ex.ivbo)
Artikel
22
Aanpassing van de formatieformules leerwegondersteunend onderwijs
Voor een school of afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel II van de wet zijn de wijzigingen per 1 augustus 1998 van het Formatiebesluit, deel I, van toepassing.
Paragraaf
7
Aanvullende vergoedingen
Artikel
23
Aanvullende personele vergoeding in verband met een afdeling leerwegondersteunend onderwijs of een afdeling praktijkonderwijs
1
Aan een school voor voortgezet onderwijs, waaraan door samenvoeging met een svo-school of -afdeling, een afdeling leerwegondersteunend onderwijs of een afdeling praktijkonderwijs is verbonden, wordt een aanvullende personele vergoeding toegekend. Deze aanvullende vergoeding wordt toegekend in het eerste en tweede schooljaar na de samenvoeging.
2
In het eerste schooljaar is de aanvullende vergoeding de uitkomst van de vermenigvuldiging van een aantal formatieplaatsen van de svo-school of -afdeling met het bedrag van € 3.932,01. Het aantal formatieplaatsen is de uitkomst van de deling van:
a.
het aantal minuten, berekend met toepassing van artikel 7 voorzover het betreft de factoren B, D en E, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zoals dat luidde op 31 juli 1998, door
b.
het getal 2400.
3
Bij de toepassing van het tweede lid:
a.
wordt de uitkomst van de vermenigvuldiging afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal met 1 wordt verhoogd, indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt,
b.
is B het aantal leerlingen op 1 oktober 1997, dan wel indien toepassing is gegeven aan artikel 8 of artikel 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zoals dat op 31 juli 1998 luidde, het aantal leerlingen op 16 januari 1998, zoals door de instellingsaccountant is vastgesteld bij de Aanvraag Rijksvergoeding (AVR) 1997 ;
c.
wordt de uitkomst van de deling afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal met 1 wordt verhoogd, indien de vijfde decimaal 5 of meer bedraagt.
4
De vergoeding in het tweede schooljaar wordt berekend volgens het tweede lid, met dien verstande dat het bedrag € 1.951,25 bedraagt.
Artikel
24
Aanvullende personele vergoeding school voor praktijkonderwijs
1
Aan een school voor praktijkonderwijs die is ontstaan met toepassing van artikel V of artikel VIII van de wet wordt een aanvullende personele vergoeding toegekend. Deze aanvullende vergoeding wordt toegekend in het eerste schooljaar na de toepassing van artikel V of VIII van de wet.
2
De aanvullende personele vergoeding wordt berekend volgens artikel 23, tweede lid, met dien verstande dat het bedrag € 998,32 bedraagt.
Artikel
25
Aanvullende vergoeding exploitatiekosten school voor praktijkonderwijs
Aan een school voor praktijkonderwijs die is ontstaan met toepassing van artikel V of artikel VIII van de wet wordt een aanvullende vergoeding voor exploitatiekosten toegekend van € 11.344,51. Deze aanvullende vergoeding wordt toegekend in het eerste schooljaar na de toepassing van artikel V of VIII van de wet.
Paragraaf
8
Slotbepalingen
Artikel
26
Bekendmaking
Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
Artikel
27
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na plaatsing in Uitleg OCenW-regelingen en werkt wat betreft artikel 22 terug tot 1 augustus 1998.
Artikel
28
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs.
De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappendrs. K.Y.I.J.Adelmund
Berekening en vaststelling overgangsbudget in het kader van de samenvoeging van svo-scholen/afdelingen en vo-scholen.
I
Inleiding
Deze bijlage bevat de wijze van vaststelling van een overgangsbudget in verband met sa menvoegingen die op 1 augustus 1999, respectievelijk 1 augustus 2000, 2001 en 2002 plaatsvinden.
In onderdeel II van deze bijlage worden de bekostigingstechnische elementen genoemd waarmee het overgangsbudget wordt berekend. De bekostiging en het overgangsbudget hebben tot doel opheffingen van betrekkingen door de samenvoeging te voorkomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Gezamenlijke afspraken ’Over de zorgverbreding in het Voortgezet Onderwijs’ uit het zogenoemde Technisch Overleg (VO/BJA/ 1997/9411 van 25 juni 1997), die luidden dat het departement de schoolbesturen financieel in staat stelt om te voldoen aan de salaris- en werkgelegenheidsgarantie. Het overige deel van de bekostiging waarmee zorg gedragen wordt voor deze garantie is onder meer neergelegd in de extra vaste formatieplaatsen die structureel verstrekt worden aan het bevoegd gezag van de samenvoegde school. Het Technisch Overleg is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Organisaties voor bestuur en management, de Vereniging voor het management in het Voortgezet Onderwijs (VVO), de vakorganisaties, de landelijke organisaties voor ouders in het onderwijs, de Landelijke Werkverbanden en het Ministerie van Onder wijs, Cultuur en Wetenschappen.
Onderdeel III (procedure) gaat over de wijze waarop het overgangsbudget aan de school bekend wordt gemaakt.
II
Bekostigingsbasis en berekening overgangsbudget bij samenvoeging op 1 augustus 1999, respectievelijk 1 augustus 2000, 2001 en 2002.
Berekeningswijze van het personele overgangsbudget
II.2.1
Verschil in personele bekostiging voor en na de fusie
De vaststelling van het eenmalig vast te stellen personele overgangsbudget van een op 1 augustus door samenvoeging ontstane vo-school of scholengemeenschap met een afdeling leerwegondersteunend onderwijs of afdeling praktijkonderwijs geschiedt volgens de for mule: (A + B) – C = D waarbij:
A = De personele uitgaven van de bij de samenvoegingbetrokken svo-school, of -afdeling in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging. Deze uitgaven zijn de som van:
•
De loonkosten van het desbetreffende schooljaar. De loonkosten worden door CASO gemeten gedurende het schooljaar voorafgaand aan de datum van samen voeging. De svo-scholen en -afdelingen die niet bij CASO zijn aangesloten, dienen de loonkosten over dat schooljaar zelf op te geven conform een opgave die in de desbetreffende publicatie over de CASO-meting is opgenomen;
•
Het bedrag van de verzilverde formatierekeneenheden. Het betreft het bedrag dat gedurende het schooljaar voorafgaand aan de datum van samenvoeging met de verzilverde formatierekeneenheden gepaard gaat;
•
Het schoolbudget, zoals is vastgelegd in paragraaf 4, onder de letters A tot en met D van de regeling van 8 oktober 2001 (Gele katern 2001, 25), dat de svo-school of -afdeling in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging heeft ontvangen.
B = Het budget voor personele uitgaven van de bij de samenvoeging betrokken vo-school dat gedurende het schooljaar voorafgaand aan de datum van samenvoeging aan de vo-school is verstrekt. Dit budget betreft de personele vergoeding inclusief de aanvullende vergoeding ten behoeve van de anderstalige leerlingen en het nascholingsbudget dat de vo-school gedurende het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging heeft ontvangen.
C = Het budget voor personele vergoeding dat de samengevoegde vo-school zou hebben ontvangen, indien de samenvoeging in het schooljaar voorafgaand aan de daadwerkelijke samenvoeging (het zogenoemde semi-fusie-jaar) plaats zou hebben gevonden. Het budget betreft de personele vergoeding inclusief het vast aantal extra formatie plaatsen en wordt verder aangeduid als semi-fusie-budget. Voor de school wordt het semi-fusie-budget berekend met:
•
de som van het aantal leerlingen van het svo en vo op 1 oktober van het eerste schooljaar voorafgaand aan het semi-fusie-jaar (t- 1 ) en de som van het aantal leerlingen van het svo en vo op 1 oktober in het tweede schooljaar voorafgaand aan het semi-fusie-jaar (t- 2 );
•
de ratio’s voor de personeelsformatie directie en onderwijsondersteunend personeel vermeld in artikel 3, tweede en vierde lid, van het Formatiebesluit W.V.O;
•
de ratio voor de personeelsformatie leraren, waarbij voor de leerlingen leerwegondersteunend onderwijs wordt uitgegaan van de ratio vermeld in artikel 3, tweede lid, en voor de leerlingen praktijkonderwijs van de ratio vermeld in artikel 4, tweede lid, van de onderhavige ministeriële regeling en voor de overige leerlingen de ratio vermeld in artikel 3, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. voor de desbe treffende leerlingen;
het vast aantal extra formatieplaatsen, vermeld in artikel 3, eerste lid, voor de afdeling leerwegondersteunend onderwijs en voor de afdeling praktijkonderwijs het aantal vermeld in artikel 4, eerste lid, van de onderhavige ministeriële regeling;
•
de voor de school van toepassing zijnde gemiddelde personeelslast (gpl) van de desbetreffende personeelscategorieën. De gpl voor de leraren wordt aangepast voor de gewogen gemiddelde leeftijd. De berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd geschiedt overeenkomstig de Regeling gewogen gemiddelde leeftijd (voor het schooljaar 1998-1999 betreft dit artikel 1, derde lid, van de regeling van 27 februari 1998, kenmerk VO/FB-1998/7449, OCenW-Regelingen 1998, nr 7.) Hierbij geldt voor een samenvoeging per 1 augustus 1999 waarbij een afdeling svo betrokken is, het volgende.
De leeftijd en betrekkingsomvang van de leraren van de svo-afdeling kunnen op 1 oktober 1997 nog niet afzonderlijk worden vastgesteld. Op die datum kunnen alleen de desbetreffende gegevens van de totale sovso-school worden gemeten. Om bij de berekening van het overgangsbudget uit te kunnen gaan van de juiste gewogen gemiddelde leeftijd, dient het bestuur van de (voormalige) sovso-school in dit geval in de terugmeldingsprocedure de gegevens aan te passen, in die zin dat uitsluitend de gegevens van de leraren van de svoafdeling op 1 oktober 1997 worden vermeld. Deze gegevens dienen te worden geretourneerd met een goed keurende accountantsverklaring.
•
de formatie voor de anderstalige leerlingen. Deze formatie wordt berekend overeenkomstig artikel 19 van de onderhavige ministeriële regeling, met dien verstande dat hierbij wordt uitgegaan van het aantal beschikbaar gestelde formatieplaatsen ten behoeve van de anderstalige leerlingen van de school voor vo in het semi-fusie-jaar en het aantal beschikbaar gestelde formatierekeneenheden van het svo ten behoeve van de leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond in het semi-fusie-jaar.
•
het nascholingsbudget dat de school zou hebben ontvangen, indien de samenvoeging in dat schooljaar zou hebben plaatsgevonden.
D = het overgangsbudget waarin tevens zijn verwerktincidentele loonontwikkelingen en algemene salarismaatregelen op de datum van de samenvoeging.
II.2.2
Afbouw en opbouw van het berekende verschil voor en na de fusie
Het met toepassing van II.2.1 berekende verschil in de personele bekostiging (D) kent een gevarieerd opbouw en afbouw traject. Dit traject is als volgt.
•
Indien D als bedoeld onder II.2.1 kleiner is dan nul is er sprake van een structurele vooruitgang in de personele bekostiging. Het berekende verschil D wordt in het eerste, tweede, derde en vierde jaar van en na de samenvoeging voor respectievelijk 100%, 66%, 33% en 0 % in mindering gebracht op de structurele bekostiging van de desbetreffende schooljaren;
•
Indien D als bedoeld onder II.2.1 groter is dan nul is er sprake van een structurele achteruitgang. Het berekende verschil D wordt in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde jaar van en na de samenvoeging voor respectievelijk 100%, 80%, 60%, 40%, 20% en 0% toegevoegd aan de structurele bekostiging van de desbetreffende schooljaren.
III
Procedure
Om voor de vergoeding als bedoeld in deze regeling, in aanmerking te komen, behoeft het schoolbestuur geen (afzonderlijke) aanvraag in te dienen. De directie CFI van het ministerie voert de berekeningen uit en voegt -voor zover van toepassing- het budget als bedoeld onder II.2 toe aan de voor de nieuwe school berekende lumpsum-bekostiging.
Voor de scholen die een vermindering op het budget zullen ondergaan, voert de directie CFI eveneens de berekening uit en brengt jaarlijks het eenmalig berekendebedrag in mindering op de voor de nieuwe school jaarlijks berekende lumpsum-vergoeding