Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op artikel 10 van Richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG 94 L 319), op artikel 10 van Richtlijn 95/50/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 249), op artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 en op artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel

1

Artikel

2

Bij deze regeling behoren vier bijlagen:

  • a.

    bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR en de daarbij behorende aanhangsels;

  • b.

    bijlage 2: voorschriften in afwijking van of in aanvulling op bijlage 1;

  • c.

    bijlage 3: erkende instanties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, 2°;

  • d.

    bijlage 4: rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

Artikel

4

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Directoraat-Generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Nieuwe Uitleg 1 te Den Haag.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T.Netelenbos

Bijlage

2

, bedoeld in artikel 2, onderdeel b van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Aanvullende voorschriften

Hoofdstuk

I

Bepalingen voor uitsluitend binnenlands vervoer

Artikel

1

Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op vervoer van gevaarlijke stoffen dat uitsluitend binnen Nederland plaatsvindt, en heeft voorrang boven bijlage 1.

Artikel

2

Implementatie van richtlijn 94/55/EG betreffende

Artikel

3

N-bepalingen

De N-bepalingen in dit hoofdstuk:

  • a.

    zijn een aanvulling op bijlage 1; of

  • b.

    treden, voor zover zij met de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1 niet overeenstemmende verplichtingen bevatten, in plaats van bedoelde verplichtingen van de overeenkomstig genummerde bepalingen van bijlage 1.

1.5.1.1 N Multilaterale overeenkomsten

3.4.1 N Algemene verpakkingsvoorschriften

Het vervoer van kaliumnitraat, natriumnitraat alsmede natriumnitraat en kaliumnitraat, mengsel met respectievelijk UN-nummers 1486, 1498 en 1499 is niet onderworpen aan de voorschriften van bijlage 1, indien dit geschiedt door landbouwondernemers of hun personeel, tussen hun landbouwbedrijf en daarbij behorende landbouwgronden via redelijkerwijs kortste of snelste route.

3.4.4 N Gelimiteerde hoeveelheden

De kenmerking op de colli, bedoeld in randnummer 3.4.4 c) van bijlage 1 is niet verplicht.

5.2.1 N Opschriften, kenmerking en gevaarsetiketten

De opschriften en kenmerkingen op colli, containers, tanks en voertuigen zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.

5.2.1/5.2.2 N Bestrijdingsmiddelen

Bij vervoer van bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in colli zijn opschriften of gevaarsetiketten ingevolge bijlage 1 niet nodig, indien de colli zijn voorzien van opschriften of gevaarsetiketten ingevolge de Richtlijn 78/631/EEG van de Raad van 26 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen in de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerk van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen) (PbEG L 206).

5.4.1.1.1/5.4.1.4 N Vervoerdocument

Het is toegestaan dat in het vervoerdocument:

  • a.

    de voorgeschreven aanduidingen uitsluitend zijn gesteld in de Nederlandse taal; of

  • b.

    de aanduiding `ADR' is vervangen door de aanduiding: VLG.

6.8.3.2 N Uitrusting van tankwagens voor propaan, butaan en mengsels daarvan

In Nederland geregistreerde tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan en mengsels daarvan, zijn voorzien van een noodstopvoorziening die is aangesloten op het bedieningssysteem van de veiligheidsinrichting, bedoeld in randnummer 6.8.3.2.3 van bijlage 1, en op het aandrijfsysteem van de pomp. Het bedienen van de noodstopvoorziening heeft tot direct gevolg dat de veiligheidsinrichtingen gesloten worden en de pomp gestopt wordt. De bedieningsorganen van de noodstopvoorziening zijn zowel aangebracht in de bedieningskast(en) als bij de linkervoorzijde als bij de rechterachterzijde van de tank.

Tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan of mengsels daarvan, zijn voorzien van een wegrijalarmering, ter voorkoming van het wegrijden met een aangekoppelde of niet opgeborgen slang. Deze voorziening bestaat uit een knipperende rode lamp op het dashbord en een intermitterende claxon in de cabine.

6.8.4.1 N Inspectie

In Nederland geregistreerde tankwagens, bestemd voor het vervoer van propaan, butaan of mengsels daarvan, worden iedere 26 weken onderworpen aan een visuele uitwendige inspectie en aan een controle op de goede werking van de uitrusting.

7.5.7.3 N Openen van verpakkingen

8.1.2 N Documenten die het vervoer moeten begeleiden

Indien voor het betrokken vervoer ontheffing is verleend ingevolge artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, is deze ontheffing of een afschrift daarvan bij het vervoerdocument gevoegd.

8.2.1 N Speciale opleiding van de bestuurder

De verplichting van randnummer 8.2.1 van bijlage 1 is niet van toepassing op bestuurders van:

  • a.

    motorrijtuigen met beperkte snelheid als bedoeld in het Voertuigreglement, waarmee lege, ongereinigde tanks met een capaciteit van ten hoogste 3 m3 worden vervoerd, die dieselolie, gasolie en lichte stookolie hebben bevat; of

  • b.

    brandweervoertuigen die gevaarlijke stoffen bevatten, mits:

    • 1º.

      op deze voertuigen gediplomeerd brandweerpersoneel in de zin van het Besluit brandweerpersoneel aanwezig is; en

    • 2º.

      dit personeel iedere vijf jaar een brandweerbijscholingscursus gevaarlijke stoffen volgt.

9.2.3.3 N Reminrichting

Randnummer 9.2.3.3 van bijlage 1 (retarder) is niet van toepassing op motorvoertuigen gebouwd vóór 1 januari 1997.

9.7.5.1 N Stabiliteit

In afwijking van de tweede volzin van randnummer 9.7.5.1 van bijlage 1, behoeft bij in Nederland geregistreerde gelede voertuigen voor wat betreft de druk van de assen van de beladen oplegger, slechts te worden voldaan aan het artikel 3.3.9 van het Voertuigreglement.

Artikel

4

De volgende N-bepalingen vervallen op 1 januari 2002:

  • a.

    3.4.1 N;

  • b.

    3.4.4 N;

  • c.

    5.2.1/5.2.2 N;

  • d.

    7.5.7.3 N.

Hoofdstuk

II

Bepalingen voor elk vervoer op Nederlands grondgebied

Artikel

1

Toepassingsbereik

Artikel

2

Laad- en losplaats

Het is verboden met een tankwagen, afneembare tank, batterijwagen, tankcontainer, transporttank, MEGC, mobiele tank of IBC gevaarlijke stoffen als bedoeld in randnummer 1.2.1 van bijlage 1:

  • a.

    te laden elders dan op het adres van de afzender, alsmede op plaatsen waar gevaarlijke stoffen worden aangewend; of

  • b.

    te lossen elders dan op het adres van de ontvanger, alsmede op plaatsen waar gevaarlijke stoffen worden aangewend.

Artikel

3

Tunnelregime

Artikel

4

Het vervoer van de stoffen die in tabel 3 zijn opgenomen, is routeplichtig als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Klasse

Vervoer in tanks

Losgestort vervoer

Vervoer in colli in hoeveelheden groter dan 1.1.3.6

1

Alle stoffen boven

de hoeveelheden als

bedoeld in 1.1.3.6

alsmede vuurwerk

met de UN-nummers

0336 en 0337 met

een totale netto

explosieve massa

van meer dan 20

kilogram

2

letters F, T, TF,

TC, TO, TFC, TOC,

UN 1858, UN 2073

4.1

UN 3221, 3222,

3231,3232

4.2

UN 1366, 1370,

1380, 1381, 2003,

2005, 2445, 2447,

2845, 2870, 3049,

3050, 3051, 3052,

3053, 3076, 3194,

3203

4.3

alle stoffen

alle stoffen

5.2

UN 3101, 3102,

3111, 3112

6.1

UN 1092, 1238,

1239, 1259, 1613,

1695, 2334, 2382,

2438, 3294

8

UN 1052, 1744,

UN 2502

1786, 1790, 1829,

1831, 2240, 2502,

2817

lege tanks, voertuigen of containers ongereinigd van hierboven genoemde stoffen

Klasse

Vervoer in tanks

Losgestort vervoer

Vervoer in colli in hoeveelheden groter dan 1.1.3.6

1

alle stoffen boven

de hoeveelheden als

bedoeld in 1.1.3.6

alsmede vuurwerk

met de UN-nummers

0336 en 0337 met

een totale netto

explosieve massa

van meer dan 20

kilogram

2

letters F, T, TF,

alle stoffen met

TC, TO, TFC, TOC,

brandbare (F)

UN 1858, UN 2073

eigenschappen

3

stoffen van

stoffen van

verpakkingsgroep I

verpakkingsgroep I

en II

en II

4.1

UN 3221, 3222,

3231, 3232

4.2

alle stoffen

alle stoffen

alle stoffen

4.3

alle stoffen

alle stoffen

alle stoffen

5.2

alle stoffen

alle stoffen

6.1

UN 1092, 1098,

UN 1051, 1092,

1143, 1163, 1182,

1098, 1143, 1163,

1185, 1238, 1239,

1182, 1185

1244, 1251, 1259,

1238,1239, 1244,

1613, 1695, 1994,

1251, 1259,1613,

2334, 2382, 2438,

1614, 1695, 1994,

2482, 2484, 2485,

2334, 2382, 2407,

2606, 2929(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1. ,

2438, 2480, 2482,

3279(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1. , 3294

2484, 2485, 2606,

2929(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1. , 3279(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1. ,

3294

8

alle stoffen

alle stoffen

alle stoffen

lege tanks, voertuigen of containers ongereinigd van hierboven genoemde stoffen

Artikel

5

Laden en lossen

Het laden of lossen van ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 in hoeveelheden die per transporteenheid groter zijn dan de vrijgestelde hoeveelheden van randnummer 1.1.3.6 van bijlage 1 alsmede vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een totale netto explosieve massa van meer dan 20 kilogram geschiedt onder toezicht van een ter zake deskundige.

Artikel

6

Weersomstandigheden

Artikel

7

Zout veer

Klasse

Vervoer in tanks

Losgestort vervoer

Vervoer in colli in hoeveelheden groter dan 1.1.3.6

1

a. alle stoffen en

vuurwerk met de UN-

nummers 0336 en 0337

met een totale netto

explosieve massa van

meer dan 20 kilogram

2

letters F, T, TF,

alle stoffen met

TC, TO, TFC, TOC,

brandbare (F)

UN 1858, alsmede UN

eigenschappen

2073

3

1093, 1099, 1100,

1093,1099, 1100,

1106(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 1125,

1106(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 1125, 1131,

1131, 1154, 1158,

1154, 1158, 1160,

1160, 1162, 1182,

1162, 1182, 1184,

1184, 1194, 1196,

1194, 1196, 1204,

1214, 1221,

1214, 1221, 1228(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

1228(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 1230,

1230, 1235, 1238,

1235, 1238, 1250,

1250, 1277, 1289(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

1277, 1289(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

1296,1297(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 1298,

1296, 1297(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

1305, 1695, 1717,

1298, 1305, 1695,

1723, 1815, 1922,

1717, 1723, 1815,

1986(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,1988(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,1991,

1921, 1922,

1992, 2266, 2270,

1986(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 1988(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

2284, 2333, 2335,

1991, 1992, 2266,

2336, 2353, 2354,

2270, 2284, 2333,

2359, 2360, 2378,

2335, 2336, 2353,

2379, 2383, 2386,

2354, 2359, 2360,

2395, 2396, 2399,

2378, 2379, 2383,

2404, 2411, 2438,

2386, 2395, 2396,

2478(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 2481, 2483,

2399, 2404, 2438,

2486, 2493, 2535,

2411, 2478(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

2603, 2605, 2622,

2483, 2486, 2493,

2733, 2758, 2760,

2535, 2603, 2605,

2762, 2764, 2772,

2622, 2733,

2776, 2778, 2780,

2758(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 2760,

2782, 2784, 2787,

2762, 2764, 2772,

2924(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 2945, 2983,

2776, 2778, 2780,

2985, 3024, 3021,

2782, 2784, 2787,

3064, 3079, 3165,

2924(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 2945,

3248(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 3273, 3274,

2983, 2985,

3286, 3346, 3350

3024(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage , 3021,

3079, 3248(**) Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I of II, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage ,

3273, 3274, 3286,

3346, 3350

4.1

UN 3221, 3222, 3231,

3232

4.2

alle stoffen

alle stoffen

alle stoffen

4.3

alle stoffen

alle stoffen

alle stoffen

5.2

alle stoffen

alle stoffen

6.1

UN 1092, 1098,

UN 1051,1092, 1098,

1143, 1163, 1182,

1143, 1163, 1182,

1185, 1238, 1239,

1185, 1238 ,1239,

1244, 1251, 1259,

1244, 1251, 1259,

1613, 1695, 1994,

1613, 1614, 1695,

2334, 2382, 2438,

1994, 2334, 2382,

2482, 2484, 2485,

2438, 2480, 2482,

2606, 2929(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage 1,

2484, 2485, 2606,

3279(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage 1, 3294

2929(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage 1, 3279(*)Voor zover het stoffen betreft van verpakkingsgroep I, bedoeld in randnummer 4.1 van bijlage 1,

3294

6.2

UN 2814, 2900

UN 2814, 2900

(risicogroep 3 + 4)

(risicogroep 3 + 4)

8

alle stoffen,

alle stoffen

alle stoffen

Artikel

8

Pont

Bij het kruisen van een binnenwater zijn op het vervoer van voertuigen op schepen anders dan een zout veer als bedoeld in artikel 7, de volgende voorschriften van toepassing:

  • a.

    een transporteenheid beladen met ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 wordt met voorrang op de pont toegelaten boven andere voertuigen of personen;

  • b.

    tijdens een transport als bedoeld in onderdeel a bevinden zich geen andere voertuigen of personen op de pont, tenzij deze personen behoren tot de bemanning van de transporteenheid dan wel benodigd zijn voor de bediening van de pont;

  • c.

    transporteenheden met tanks gekenmerkt ingevolge randnummer 5.3.1 van bijlage 1 worden zodanig op de pont geplaatst dat zij snel kunnen worden verwijderd; en

  • d.

    de bestuurder van een transporteenheid, beladen met gevaarlijke stoffen, verstrekt, alvorens de pont op te rijden, aan de schipper dan wel aan een daartoe aangewezen personeelslid van de waldienst de benodigde informatie omtrent aard en de hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.

Artikel

9

Kenmerking en etikettering der voertuigen

Afgekoppelde aanhangwagens en opleggers zijn voorzien van de kenmerking en etikettering die ingevolge randnummer 5.3.1 van bijlage 1 zijn voorgeschreven als zijnde aan een trekkend voertuig gekoppeld.

Artikel

10

Toelating van voertuigen, tankcontainers en

Hoofdstuk

III

Implementatie van richtlijn 95/50/EG betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

Artikel

1

De directeur van de Divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat legt jaarlijks in november aan de Minister ter goedkeuring voor een plan inzake het in het volgende jaar te houden toezicht op de naleving op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, bedoeld in artikel 2.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Indien bij het toezicht op de naleving als bedoeld in artikel 1 dan wel anderszins blijkt van naar het oordeel van de Minister of van de directeur-hoofdinspecteur van de divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat ernstige of herhaalde overtredingen die een gevaar voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die zijn begaan met een in een andere lidstaat van de Europese Unie ingeschreven voertuig of gevestigde onderneming, doet de directeur of de Minister daarvan onverwijld mededeling aan de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat.

Artikel

5

Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen die een gevaar voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen opleveren en die zijn begaan met een in Nederland ingeschreven voertuig of in Nederland gevestigde onderneming, vergezeld van het verzoek tegen de overtreder passende maatregelen te treffen, doet de Minister aan die instantie mededeling van de genomen maatregelen.

Artikel

6

Indien een bevoegde instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie de Minister mededeling doet van het vermoeden van ernstige of herhaalde overtredingen, die tijdens het toezicht op de naleving door het ontbreken van de noodzakelijke voorzieningen niet kunnen worden aangetoond, verleent de Minister de desbetreffende bevoegde instantie de nodige bijstand en doet mededeling van de resultaten van het daartoe in de betrokken onderneming uitgevoerde toezicht op de naleving.

2. De afdeling Gevaarlijke Stoffen en Advies van de Divisie Vervoer van de Inspectie Verkeer en Waterstaat verleent de ontheffing. Informatie over de wegen en de weersomstandigheden verstrekt het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).

Bijlage

3

, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, en artikel 2, onderdeel c, van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Erkende Instanties

Artikel

1

Erkende instanties

In de onderstaande tabel zijn de instanties opgenomen met betrekking tot de uitvoering van de voorschriften in de vermelde randnummers van bijlage 1 voor zover bedoelde handelingen worden uitgevoerd door Nederlandse instanties.

Randnummer

Instanties

1.8.2.2

DGG

1.8.2.3

1.8.3.7

1.8.3.8

1.8.3.10

1.8.3.14

1.8.3.16

2.2.1.1, voor zover het betreft de autoriteit,

genoemd in het Handboek beproevingen en criteria

2.2.1.1.3

TNO PML of Defensie,

2.2.1.3, Opmerking bij UN-nummer 0190

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

2.2.41.1, voor zover het betreft de autoriteit,

TNO PML

genoemd in het Handboek beproevingen en criteria

2.2.41.1.13

2.2.51.1, voor zover het betreft de autoriteit,

genoemd in het Handboek beproevingen en criteria

2.2.52.1.8

2.2.62.1.5

LNV of VWS

2.2.62.1.7

2.2.9.1.12

VROM

3.3.1, bijzondere 16

TNO PML of Defensie,

bepaling 178

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

3.3.1, bijzondere 181

TNO PML

bepaling 237

239

266

3.3.1, bijzondere 268

TNO PML of Defensie,

bepaling

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

3.3.1, bijzondere 271

TNO PML

bepaling 272

278

3.3.1, bijzondere 283

DvhSt

bepaling

3.3.1, bijzondere 288

TNO PML

bepaling 636

3.3.1, bijzondere 645

IVW Divisie Vervoer

bepaling

4.1.4.1, P099 en P101

TNO PML of Defensie,

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

4.1.4.1, P200,

DvhSt

P201,

P202,

P203

4.1.4.1, P405(2)b),

TNO PML of Defensie,

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

4.1.4.1, P601 (3) g)

TNO Industrie

4.1.4.1, P802 (5)

DvhSt

4.1.4.1, P905

4.1.4.2 IBC99

TNO PML

4.1.4.2 IBC520

4.1.4.2 LP99

4.1.4.4 PR6

DvhSt

4.1.5.15

TNO PML of Defensie,

4.1.5.18

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

4.1.7.2.2

TNO PML

4.1.10.4, MP21

TNO PML of Defensie,

laatstgenoemde voor zover

het betreft classificatie

van uitsluitend voor de

krijgsmacht bestemde

munitie en toelating van

de verpakking ervan

4.2.1.7

RDW/DvhSt/Klassenbur

4.2.1.9.1

4.2.1.13.1

RDW in overeenstemming met DGC

4.2.1.13.3

TNO PML

4.2.3.7.1

RDW/DvhSt

4.2.4.1.1

4.2.4.3, TP4, TP9, TP10, TP16, TP24

RDW/DvhSt/Klassenbureau

4.3.2.1.5, voetnoot 2

RDW/DvhSt

4.3.3.2.5

5.2.2.1.9

TNO PML

5.5.1.2

LNV of VWS

5.5.1.3

6.1.1.2

TNO Industrie in overeenstemming met DGG

6.1.1.4

6.1.3.1

TNO Industrie

6.1.3.3

6.1.4.8.8

TNO Industrie in overeenstemming met DGG

6.1.4.13.7

6.1.5.1.1

TNO Industrie

6.1.5.1.3

6.1.5.1.5

6.1.5.1.10

6.1.5.2.5

6.1.5.9.2

6.2.1.1.2

SZW

6.2.1.4.1

DvhSt

6.2.1.4.2

6.2.1.4.3

6.2.1.4.5

6.2.1.5.1

6.2.1.5.2

6.2.1.6.1

6.2.3

6.2.3.2.2

6.3.1.1

TNO Industrie

6.3.2.7

6.5.1.1.2

TNO Industrie in overeenstemming met DGG

6.5.1.1.3

TNO Industrie

6.5.1.6.1

TNO Industrie in overeenstemming met DGG

6.5.1.6.4

TNO Industrie

6.5.1.6.6

6.5.2.1.1

6.5.2.2.3

6.5.2.2.4

6.5.4.1.1

6.5.4.2.1

6.5.4.2.2

6.5.4.3.4

6.5.4.13.2

6.5.4.14.1

6.6.1.2

TNO Industrie in overeenstemming met met DGG

6.6.3.1

TNO Industrie

6.6.5.1.1

6.6.5.1.3

6.6.5.1.5

6.6.5.1.7

6.6.5.1.8

6.6.5.4.3

6.7.1.2

RDW/DvhSt

6.7.2.2.1

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.7.2.2.14

6.7.2.3.1

RDW/DvhSt

6.7.2.3.3.1

6.7.2.4.3

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.7.2.6.2

6.7.2.6.3

6.7.2.6.4

6.7.2.7.1

6.7.2.8.3

6.7.2.10.1

6.7.2.12.2.4

6.7.2.18.1

6.7.2.19.5

6.7.2.19.9

6.7.2.19.10

6.7.3.2.1

RDW/DvhSt

6.7.3.2.11

6.7.3.3.3.1

6.7.3.7.3

6.7.3.8.1.2

6.7.3.14.1

6.7.3.15.3

6.7.3.15.5

6.7.3.15.9

6.7.3.15.10

6.7.4.2.1

6.7.4.2.8.1

6.7.4.2.8.2

6.7.4.2.14

6.7.4.3.3.1

6.7.4.5.10

6.7.4.6.4

6.7.4.7.4

6.7.4.13.1

6.7.4.14.3

6.7.4.14.6 b)

6.7.4.14.10

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.7.4.14.11

6.8.2.1.4

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.8.2.1.16

6.8.2.1.19

6.8.2.1.20

RDW/DvhSt

6.8.2.1.23

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.8.2.2.2

6.8.2.3.1

6.8.3.2.16

RDW/DvhSt

6.8.3.2.24

6.8.3.4.4

6.8.3.4.6 b)

RDW/DvhSt/Klassenbureau

6.8.3.4.12

6.8.3.7

RDW/DvhSt

6.8.4 TE1

RDW

6.8.4 TA2

RDW in overeenstemming met TNO/PML

6.8.5.2.2

RDW/DvhSt

6.9.1.1

RDW

6.9.2.1

6.9.2.13

6.9.2.14.4

6.9.2.14.5

6.9.4.2.4

6.9.4.4.1

6.9.5.3

7.3.3, VV12 VV13

RDW

7.5.2.2 voetnoot a)

8.2.1.1

CCV

8.2.1.2

8.2.1.5

8.2.1.7

8.2.1.8

8.2.1.9

8.2.2.4.2

8.2.2.6.1

8.2.2.6.4

8.2.2.6.5

8.2.2.6.7

8.2.2.7.1.3

8.2.2.7.1.5

8.2.2.8.3

9.1.2

9.1.2.1.2

RDW

Artikel

2

Artikel

3

ADR-randnummer

bevoegdheid van de CCV

overeenstemming vooraf

Informatie achteraf

8.2.1.2

Afgifte

X

8.2.14 + 8.5; S1,

vakbekwaamheidscertificaten

S11, S12

volgens model B.6 en

8.2.21

aantekening

8.2.1.2

herhalingscursus

8.2.15

8.2.18

8.2.19

8.2.1.2

inhoudelijke eisen

X

8.2.1.3

opleiding: vaststellen

8.2.1.4

eindtermen

8.2.2.3.1

8.2.2.3.2

8.2.2.3.3

8.2.2.3.4

8.2.2.3.5

8.2.2.6.1

goedkeuren van de

X

8.2.2.6.4

opleidingen; vaststellen

8.2.2.6.5

van erkenningsrichtlijn

8.2.2.7.1.3

eisen aan examens en wijze

X

8.2.2.7.1.6

van examineren: opstellen

van examenrichtlijn en

afnemen examen

Artikel

4

Erkenningsvoorwaarden

Bijlage

4

als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Deze bijlage behoort bij de regeling tot wijziging van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen in verband met de omzetting van de Regeling Rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen in bijlage 4 bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

Rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze bijlage wordt verstaan onder:

RDW:

Dienst Wegverkeer;

directeur:

Algemeen Directeur van de RDW;

VT:

Divisie voertuigtechniek van de RDW;

IKS:

Afdeling Individueel Keuren Speciaal van VT;

CRT:

Afdeling Certificeren van VT;

VLG:

Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen;

voertuig:

ingevolge rn. 9.1.2.1 van de VLG keuringsplichtig voertuig of voertuigcombinatie;

tank:

vaste of afneembare tank;

rn.:

randnummer in de zin van de bijlagen 1 en 2;

p.t.o.:

`power take off', een aftakking van de motor voor het voortbewegen van het voertuig ten behoeve van het aandrijven van hulpapparatuur;

EN:

Europese norm vastgesteld door de Europese commissie voor normalisatie;

IEC:

International Electrotechnical Commission;

ISO:

Internationale norm vastgesteld door de International Organization for Standardization;

richtlijn 94/9/EG:

Richtlijn nr. 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (Pb EG L100)

richtlijn 94/63/EG:

Richtlijn nr. 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (Pb EG L 365)

Hoofdstuk

II

Normatieve Verwijzingen

Artikel

2

In deze bijlage wordt verwezen naar onderstaande Europese normen die betrekking hebben op de daarbij genoemde onderwerpen:

EN 50 020:1992: Stroomkringen met weerstand zonder cadmium, zink, magnesium of aluminium.

EN 287-1:1997: Het kwalificeren van lassers - Smeltlassen - Deel 1: Staal.

EN 287-2:1997: `Het kwalificeren van lassers - Smeltlassen - Deel 2: Aluminium en Aluminiumlegeringen.

EN 288-2:1992: Het beschrijven en kwalificeren van lasprocedures voor metallische materialen - Deel 2: Lasmethodebeschrijving voor het booglassen.

EN 473:1993: Kwalificatie en certificatie van personeel voor niet-destructief onderzoek. Algemene principes.

EN 571-1:1997: Niet-destructief onderzoek - Penetrantonderzoek - Deel 1: Algemene beginselen.

EN-ISO 6947:1997: Lassen - Lasposities - Definities van hellings- en rotatiehoeken.

EN 10204:1991 + A1: 1995 : Producten van metaal. Soorten keuringsdocumenten.

EN 12266-1:1991: Industriële afsluiters / Beproeving van afsluiters / Deel 1: Beproevingen, beproevingsprocedures en acceptatiecriteria waaraan iedere afsluiter moet voldoen.

EN 25817:1992 (ISO 5817:1992): Booglasverbindingen in staal - Richtlijn voor het vaststellen van kwaliteitsniveaus voor onvolkomenheden.

EN 30042:1994 (ISO 10042:1992): Booglasverbindingen in aluminium en lasbare aluminiumlegeringen - Richtlijn voor het vaststellen van kwaliteitsniveaus voor onvolkomenheden.

IEC 529:1993: Degrees of protection provided by enclosures of electrical equipment (IP Code).

IEC 60079 - 11:1999: Electrical apparatus for explosive gas atmospheres - part 11 : intrinsic safety `i'.

Hoofdstuk

III

Algemeen

Artikel

3

Artikel

4

De directeur kan voertuigen waarvan de technische inrichting en uitrusting niet voldoen aan deze bijlage goedkeuren, indien de technische inrichting en uitrusting van de voertuigen naar het oordeel van de directeur een gelijkwaardige veiligheid bieden.

Artikel

5

rn.. 6.8.2.4.4

Hoofdstuk

IV

Tanks

§

1

Stoomwezen B.V.

Artikel

6

Voor tanks voor het vervoer van stoffen van klasse 2 en tanks waarvan de voorgeschreven berekeningsdruk 1 Mpa (10 bar) of meer bedraagt, welke door Stoomwezen B.V. worden beoordeeld op conformiteit met de bijlagen 1 en 2, wordt een door genoemde instantie afgegeven certificaat overgelegd, waarin is aangegeven dat de tank aan de desbetreffende voorschriften van de bijlagen 1 en 2 voldoet.

§

2

Beoordelingsnormen/Codes

Artikel

7

Artikel

8

rn. 6.8.2.1.4

Als berekeningscodes worden door de directeur erkend:

  • a.

    de AD-Merkblätter; en

  • b.

    de Regels voor toestellen onder druk.

Artikel

9

rn. 6.8.2.1.6

Artikel

10

rn. 6.8.2.1.23

Bij radiografisch lasonderzoek geldt ten aanzien van de omvang daarvan:

  • a.

    dat indien de coëfficiënt lambda (λ) = 0,8 van toepassing is, de radiografische controle ten minste omvat:

    • 10% van de rondnaden, met inbegrip van alle kruisende naden,

    • 10% van de langsnaden, en

    • 100% van de las van (ronde) inzetstukken ter voorkoming van kruisende lassen;

  • b.

    dat, in afwijking van het in onderdeel a bepaalde en ongeacht de voorgeschreven coëfficiënt lambda (λ), ter controle van de beheersing van het lasproces, de radiografische controle van de lasnaden bij de eerste tank, vervaardigd door een bedrijf waar niet eerder door de RDW tanks voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn gekeurd, de volledige lengte van de lassen omvat;

  • c.

    dat de controle van lasnaden in samengestelde eindbodems geschiedt overeenkomstig de bepalingen voor rondnaden;

  • d.

    dat indien de wanddikte van het middendeel van de onder c) genoemde bodems ten minste gelijk is aan de wanddikte van de omhaling, volstaan kan worden met radiografische controle van uitsluitend het in de omhaling gelegen deel van de lasnaad;

  • e.

    dat bij samengestelde tussenbodems welke op druk op de bolle zijde zijn berekend, geen radiografische controle behoeft te worden uitgevoerd;

  • f.

    dat indien bij toepassing van lambda = 0,8 of 0,9 op grond van de radiografische controle ontoelaatbare afwijkingen in de lasnaad zijn vastgesteld welke moeten worden hersteld, van de herstelling en, voor zover van toepassing, van het aan weerszijden van de oorspronkelijke opname gelegen deel van de las een radiografische opname wordt gemaakt;

  • g.

    dat indien bij deze controle of bij de visuele controle van de lassen opnieuw afwijkingen worden vastgesteld, de directeur, afhankelijk van de plaats en de aard van deze afwijkingen, aanvullende radiografische controle kan voorschrijven tot 100 % van de lasnaden;

  • h.

    dat radiografische controle van lasnaden plaats vindt voordat deze door tankringen, dubbelplaten of andere constructieve elementen worden afgedekt;

  • i.

    dat indien lassen zodanig zijn uitgevoerd of geplaatst dat radiografische controle niet mogelijk is of de resultaten niet interpreteerbaar zijn, zoals bij hoeklassen of bij lassen, gesitueerd in de ringvormige ruimte, omsloten door een slingerschot of tussenbodem, een tegenring en de tankwand, de directeur vervangende controlemethoden kan voorschrijven, bijvoorbeeld penetrantonderzoek overeenkomstig de norm EN 571-1:1997.

Artikel

11

rn. 6.8.2.1.23 lasbekwaamheid

§

3

Dimensionering

Artikel

12

Artikel

13

klassen 3, 4.1 5.1, 6.1, 6.2, 8 en 9, vloeistoffen

Artikel

14

tanks overeenkomstig rn. 6.10

Bij voertuigen, uitgerust met druk-vacuümtanks overeenkomstig rn. 6.10 wordt in principe uitgegaan van de volgende waarden:

  • a.

    voor voertuigen voor algemene toepassing: vulpercentage 85 bij soortelijke massa 1; en

  • b.

    voertuigen, uitsluitend voor afgewerkte olie waarvan de tank niet is uitgerust met een scharnierende achterbodem: vulpercentage 90 bij soortelijke massa 0,9.

Artikel

15

klasse 2

§

4

Constructie

Artikel

16

lasverbindingen

Artikel

17

rn.. 6.8.2.1.18 en 6.8.2.1.19 dikte slingerschot

Indien een tank is voorzien van scheidingswanden of slingerschotten die met contraringen aan de tankwand zijn bevestigd alsmede van afdichtingsplaten ter plaatse van doorstroomopeningen, bezitten deze een dikte die ten minste gelijk is aan de wanddikte overeenkomstig rn. 6.8.2.1.19.

Artikel

18

scharnierende tank

Artikel

19

scharnierende eindbodem

Tanks bestemd voor het vervoer van vloeistoffen die niet zijn ontworpen overeenkomstig rn. 6.10 van de bijlagen 1 en 2 mogen niet met een scharnierende eindbodem zijn uitgerust .

Artikel

20

rn.. 6.10 explosiebestendige tank

Artikel

21

bovenlossing

Artikel

22

binnenbekleding

Artikel

23

rn.. 6.8.2.2.4 mangaten

Bij tanks die niet zijn uitgerust met een scharnierende achterbodem bedraagt de inwendige doorsnede van mangaten ten minste 450 mm.

§

5

Bescherming

Artikel

24

rn.. 9.7.6 stootbalk algemeen

Artikel

25

bescherming tegen beschadiging bij botsingen

Artikel

26

rn. 6.8.2.1.28 en 6.8.2.2.1 bescherming van

Artikel

27

rn. 6.8.4 TE 19 appendages aan de onderzijde

Artikel

28

Indien voor de constructie van de tank, voor de ommanteling of voor uitrustingsdelen, kunststof als materiaal is gekozen en het voertuig is ontworpen voor het vervoer van:

  • a.

    vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 61°C;

  • b.

    dieselolie, gasolie en lichte stookolie (identificatienummer 1202); of

  • c.

    brandbare gassen;

is deze kunststof vlamdovend uitgevoerd, waaraan geacht wordt te zijn voldaan indien monsters zijn beproefd in overeenstemming met ISO-norm 3759:1989

§

6

Uitrusting

Artikel

29

tanks overeenkomstig rn. 6.10, scharnierende

Artikel

30

rn. 6.8.2.2.4 tubelures, doorvoerleidingen

Artikel

31

rn.. 6.8.2.2.2 opening voor schoonmaakdoeleinden

Artikel

32

morsbakken

Indien geïsoleerde tanks van morsbakken zijn voorzien, zijn de verbindingslassen van de morsbak met de tankwand vloeistofdicht uitgevoerd en zijn de afvoerpijpen deugdelijk aan de morsbak bevestigd.

Artikel

33

rn. 6.8.2.1.14, onder b tot en met d en 6.8.2.2.6

Artikel

34

rn.. 6.8.2.1.7 en 6.8.2.2.3 beveiliging tegen

Artikel

35

rn. 6.8.2.1.14 onder a en b, beluchtings-

De in artikel 41 bedoelde beluchtings- en ontluchtingsinrichtingen worden uitsluitend toegepast op tanks overeenkomstig rn. 6.8.2.1.14 onder (a) en (b) waarvoor de voorgeschreven beproevingsdruk minder dan 400 kPa (4 bar) bedraagt.

Artikel

36

rn.. 4.3.4.1.1 en 6.8.2.2.6, bescherming tegen

Beveiligingsinrichtingen van de tank tegen over- en onderdruk met een openingsdruk (verschildruk) van niet meer dan 50 kPa (0,5 bar) zijn bij het vervoer van brandbare stoffen met een vlampunt van ten hoogste 61°C, ongeacht de gevarenklasse, voorzien van de in rn. 4.3.4.1.1, onder deel 4 (veiligheidskleppen/inrichtingen) genoemde bescherming tegen vlaminslag.

Artikel

37

rn. 6.10.3.8 onder b, pomp- / afzuiginrichting:

Bij toepassing van pomp- / compressoreenheden waarin, gezien hun constructie, vonkvorming zou kunnen plaatsvinden, wordt geacht te zijn voldaan aan het bepaalde in rn. 6.10.3.8 onder b indien ten minste één der volgende maatregelen is getroffen:

  • a.

    de pomp- / compressor is aantoonbaar vonkvrij, waarbij wateringpompen zonder nader onderzoek geacht worden geen vonken te veroorzaken;

  • b.

    de in rn. 6.10.3.8, onder b, genoemde vlamkerende voorzieningen zijn aantoonbaar effectief, waarbij aan de aantoonbaarheid is voldaan indien in een schriftelijke verklaring, afgegeven door een door de directeur aangewezen deskundige, wordt bevestigd dat de betreffende apparatuur is onderzocht overeenkomstig richtlijn 94/9/EG en voldoet aan de bepaalde criteria; of

  • c.

    overeenkomstig artikel 20 is de tank met inbegrip van alle drukdragende delen en afsluitingen dusdanig geconstrueerd, dat deze bij een explosie in de tank niet zodanig beschadigt dat de tank zijn afsluitende functie verliest, waarbij plastische vervorming echter is toegestaan.

Artikel

38

rn. 6.8.2.2.2 bedieningsinrichting van de

Naast het bepaalde in rn. 6.8.2.2.2 wordt eveneens geacht aan de controleerbaarheid van de stand (open of dicht) te zijn voldaan, indien bepaalde voor het wegrijden noodzakelijke handelingen zoals het sluiten van een meterkastluik, het uitschakelen van de p.t.o. of de parkeerreminrichting ofwel slechts mogelijk zijn indien bedoelde appendages zijn gesloten, dan wel het sluiten van bedoelde appendages tot gevolg hebben.

Artikel

39

ventilatieopeningen in appendageruimten

Indien de laad- en losinrichtingen zijn aangebracht in gesloten ruimten, zijn deze ruimten voorzien van ventilatieopeningen. Deze zijn in de bodem of zo laag mogelijk in de zijwanden aangebracht en omvatten een gezamenlijk oppervlak van ten minste 20 mm2 per liter inhoud van de te ventileren ruimte.

Hoofdstuk

V

Tankuitrustingsdelen

Artikel

40

Artikel

41

rn.. 6.8.2.2.6 ontluchtingsinrichtingen overeenkomstig

Artikel

42

overdrukventielen

Overdrukventielen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b:

  • a.

    zijn uitgevoerd als veerbelaste klep;

  • b.

    kunnen op eenvoudige wijze op de voorgeschreven druk worden afgesteld, waarbij het afstelmechanisme wordt verzegeld of door middel van een verzegelbare kap is afgedekt;

  • c.

    zijn voor wat betreft alle onderdelen die de werking kunnen beïnvloeden, bestand tegen weersinvloeden en tegen de te vervoeren stoffen voor zover zij daarmee in contact kunnen komen; en

  • d.

    bezitten, gemeten bij een druk van ten hoogste 15% boven de nominale openingsdruk, een capaciteit, overeenkomend met de opbrengst van de compressor, doch ten minste:

    openingsdruk:

    capaciteit:

    max.200 kPa (2 bar)

    75 Nm³/uur

    meer dan 200 kPa (2 bar)

    125 Nm³/uur

Artikel

43

bodemafsluiters

Bodemafsluiters als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel c:

  • a.

    zijn speciaal voor dit doel ontworpen en zodanig geconstrueerd dat de afsluitende klep en zitting zich niet buiten de tankwand bevinden;

  • b.

    zijn van flensaansluitingen voor de verbinding met de tank voorzien;

  • c.

    zijn van een gemakkelijk breekbaar deel voorzien, voor zover het huis buiten de tankwand uitsteekt;

    • dit breekbare deel bevindt zich zo dicht mogelijk onder de bevestigingsflens;

    • in alle andere gevallen is het breekbare deel in de uitloopleiding, juist onder de tank aangebracht;

  • d.

    zijn ontworpen voor ten minste de proefdruk van de tank, doch minimaal 200 kPa (2 bar), alsmede voor de bedrijfstemperatuur; en

  • e.

    zijn voorzien van veercompensatie teneinde ondichtheid van de afsluiter tengevolge van thermische en mechanische invloeden te voorkomen tenzij de constructie van de afsluiter op andere wijze een gelijkwaardige veiligheid biedt;

  • f.

    in afwijking van onderdeel a, kan in bijzondere gevallen als omschreven in noot 5 bij rn. 6.8.2.2.2. en in rn. 6.10.3.2 van bijlage 1, met een bijzondere constructie genoegen worden genomen.

Artikel

44

eindafsluiters

Eindafsluiters als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel d:

  • a.

    zijn uitgevoerd als:

    • snelafsluiter;

    • pistoolafsluiter; of

    • zogenaamde dry-breakkoppeling;

  • b.

    zijn in de onder a, onderdeel 1°, onderscheidenlijk onderdeel 2°, bedoelde uitvoeringen voorzien van een vaste bedieningshandgreep en kunnen met een enkele handbeweging worden gesloten, met dien verstande dat de bedieningshandgreep afneembaar mag zijn indien de afsluiter in een gesloten positie verkeert;

  • c.

    mogen hydraulisch of pneumatisch zijn bediend, mits zij zelfsluitend zijn uitgevoerd door middel van veerdruk;

  • d.

    mogen als meerwegkraan zijn uitgevoerd, mits zij aan de uitloopzijde zijn uitgevoerd als snelafsluiter;

  • e.

    zijn uitsluitend in geheel gesloten stand vergrendelbaar.

    • de vergrendeling is, voor zover de afsluiter niet is geplaatst in een afsluitbare ruimte, zelfwerkend en biedt een beveiliging tegen bediening door onbevoegden;

    • van het onder 1° bepaalde zijn uitgezonderd pistoolafsluiters, die van fabriekswege zijn voorzien van een zogenaamde anti-drainklep met een openingsdruk van ten minste 35 kPa (0,35 bar);

  • f.

    bezitten, voor wat betreft de onder a, onderdeel 1°, onderscheidenlijk onderdeel 2° bedoelde uitvoeringen, een door middel van een aanslag of nok gedefinieerde gesloten stand;

  • g.

    zijn ontworpen voor ten minste:

    • de maximale bedrijfsdruk in het laad- en lossysteem;

    • 300 kPa (3 bar); en

    • de maximale bedrijfstemperatuur van de tank.

Artikel

45

mangatdeksels

Artikel

46

identificatiekenmerken

Artikel

47

materiaalaanduiding

Indien van een bepaald type appendage, afhankelijk van de toepassing, onderdelen van verschillende materialen zijn toegepast, is het feitelijk toegepaste materiaal op het appendage, of in de typecodering aangegeven.

Artikel

48

verzegeling

Hoofdstuk

VI

Chassis

Artikel

49

één-assige aanhangwagens

Eén-assige en meerassige middenas-aanhangwagens zijn uitsluitend toegestaan voor het vervoer van vaste (poeder- of korrelvormige) stoffen.

Artikel

50

steunpoten

Artikel

51

tankbevestiging

Hoofdstuk

VII

Cabine

Artikel

52

rn.9.2.4.2.1 EX/II- en EX/III-voertuigen

Artikel

53

rn. 9.2.4.7 verwarmingsinrichtingen

Hoofdstuk

VIII

Motor en uitlaatleiding rn. 9.2.4.4, 9.2.4.5 en 9.3.5

§

1

Motor voor aandrijving van het voertuig

Artikel

54

rn.. 9.2.4.3 tot en met 9.2.4.5,

Indien het voertuig is ingericht voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 61°C of lager, van brandbare stoffen van klasse 2 zoals gedefinieerd in rn. 2.2.2.1.1 (FL voertuig) dan wel is uitgevoerd als EX/II of EX/III voertuig, is ten aanzien van de motor die het voertuig voortbeweegt aan de artikelen 55 tot en met 58 voldaan.

Artikel

55

rn.. 9.2.4.4 en 9.3.5

Artikel

56

rn.. 9.2.4.5 en 9.3.6,

Artikel

57

rn.. 9.2.4.5 en 9.3.6

Artikel

58

verticaal gerichte uitlaat

§

2

Hulpmotor (Verbrandingsmotor)

Artikel

59

rn. 9.2.4.3 tot en met 9 2.4.5

Bij voertuigen welke zijn bestemd voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 61°C of lager, met uitzondering van dieselbrandstof overeenkomstig de norm EN 590:1993, gasolie en huisbrandolie(licht) - identificatienummer 1202 - met een vlampunt zoals gespecificeerd in de norm EN 590:1993, of van brandbare stoffen van klasse 2 zoals gedefinieerd in rn. 2.2.2.1.1 mag een verbrandingsmotor als hulpmotor zijn aangebracht die de apparatuur aandrijft, mits aan de volgende voorschriften is voldaan:

  • a.

    de verbrandingsmotor is van het type dieselmotor;

  • b.

    (afscherming motor) de hulpmotor wordt in een metalen kast ondergebracht, die van voldoende ventilatiemogelijkheden is voorzien, waarbij de tankwand niet als een deel van de kast wordt aangemerkt en er zich in deze kast geen vul- en aftapleidingen, vloeistofpompen en dergelijke bevinden;

  • c.

    de uitmonding van de uitlaatleiding is:

    • 1º.

      aan de zijkant van het voertuig gelegen, doch niet onder of in de nabijheid van vul- en aftapaansluitingen, apparatuurkasten en dergelijke;

    • 2º.

      van een doelmatige vonkenvanger voorzien; en

    • 3º.

      aan de linkerzijde van het voertuig gelegen indien het voertuig zodanig is ingericht dat de hulpmotor tijdens het rijden in werking kan zijn;

  • d.

    d. (afscherming uitlaatleiding) het gedeelte van de uitlaatleiding dat buiten de in het eerste lid, onderdeel b, genoemde kast is gelegen, is aan de bovenzijde van een metalen afschermkap voorzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 57, eerste lid, onderdelen a, b en c;

  • e.

    e. (luchtaanzuigopening) de voor de verbranding benodigde lucht wordt van buiten de kast aangezogen op ten minste 80 cm boven het wegdek; en

  • f.

    f. (noodstopinrichting) de hulpmotor is van een noodstopinrichting voorzien die aan de volgende voorschriften voldoet:

    • 1º.

      de noodstopinrichting is aangesloten op de inlaatleiding van de verbrandingslucht voor de motor; en

    • 2º.

      de knop (schakelaar) voor het inwerking stellen van de noodstopinrichting bevindt zich aan de bedieningszijde van de kast onder handbereik en is duidelijk gekenmerkt.

Hoofdstuk

IX

Elektrische Installatie

Artikel

60

rn. 9.2.2.2.1 zekeringen

Het van fabriekswege tot de standaarduitrusting van een voertuig behorende zekeringenbestand wordt als voldoende aangemerkt, indien ten minste aan het onderstaande is voldaan:

  • a.

    naast het bepaalde in rn. 9.2.2.2.1 zijn uitgezonderd van de verplichting om te zijn gezekerd: standaardschakelingen ten behoeve van in de cabine aangebrachte relais, controlelampen en de elektromotor van een bogieliftinstallatie (ashefinrichting);

  • b.

    zekeringen worden in een of meer kasten op een gemakkelijk bereikbare plaats aangebracht;

  • c.

    toepassing van zogenaamde zwevende zekeringen zonder noodzaak is verboden;

  • d.

    zekeringen worden niet geplaatst in accubakken en in andere ruimten waarin explosieve dampen kunnen voorkomen;

  • e.

    bij de zekeringen is een duidelijke en duurzaam uitgevoerde lijst aangebracht waarop is vermeld op welke stroomverbruiker(s) elke zekering betrekking heeft alsmede de nominale waarde in ampères;

  • f.

    stroomverbruikers welke anders dan van fabriekswege worden aangebracht, zoals centrale smering, luchtdrogers, relais voor hulpapparatuur, aanvullende verlichting en dergelijke, worden aangesloten via zekeringen.

Artikel

61

Het gedeelte van de elektrische installatie dat achter de bestuurderscabine is gelegen, voldoet, onverminderd het bepaalde in artikel 60, aan de volgende voorschriften:

  • a.

    a. (leidingen)

    • 1º.

      bij toepassing van andere isolatiematerialen voor de elektrische leidingen dan die, genoemd in de afbeeldingen behorend bij rn. 9.2.2.6, wordt de gelijkwaardigheid van de bestendigheid met de materialen, genoemd in eerdergenoemde afbeeldingen aangetoond;

    • 2º.

      onder gelijkwaardigheid onder `normale gebruiksomstandigheden' als genoemd in rn. 9.2.2.6 en 9.2.2.6.1 wordt verstaan: het zoveel mogelijk overeenkomen van het chemische en mechanische bestendigheidsniveau binnen een temperatuurbereik van -40°C tot +100°C;

    • 3º.

      de volgende eigenschappen van de isolatiematerialen worden bij de beoordeling in aanmerking genomen:

      • de slagvastheid bij de gedefinieerde minimumtemperatuur;

      • de bestendigheid tegen verweking bij de gedefinieerde maximumtemperatuur;

      • de chemische bestendigheid tegen verweking of aantasting door vetten, oplosmiddelen, zuren en logen;

      • - bestendigheid tegen veroudering.

    • 4º.

      de elektrische leidingen en armaturen vormen bij onderlinge aansluitingen een dichte afsluiting. Voor zover geplaatst buiten de in artikel 62, onderdeel a, omschreven ruimten wordt geacht hieraan te zijn voldaan bij:

      • plaatsing in een gesloten ruimte, indien de aansluitingen overeenkomen met aanduiding IP 44 overeenkomstig IEC 529 (beschermd tegen binnendringen van vaste voorwerpen en opspattend water), of

      • overige aansluitingen, volgens aanduiding IP 54 (beschermd tegen binnendringen van stof en opspattend water),

  • b.

    (werklampen)

    • 1º.

      werklampen zijn zodanig aangesloten, bijvoorbeeld via de p.t.o. of via een schakelaar, bediend door de meterkastdeur, dat deze tijdens het vervoer niet kunnen branden;

    • 2º.

      de werklamp op een trekker bij de rem- en lichtaansluitingen mag via een schakelaar met controlelamp op het dashboard zijn aangesloten, mits de werklamp zo laag mogelijk tegen de achterwand van de cabine is aangebracht.

  • c.

    (accumulatoren) indien een accu in een gesloten kast is geplaatst welke mede is bestemd voor apparatuur zoals een hulpmotor voor de aandrijving van een pomp of compressor, wordt de bescherming van de accu geacht te voldoen aan het bepaalde in rn. 9.2.2.4 indien deze bestaat uit een isolerend deksel van metaal of van daaraan gelijkwaardig materiaal.

Artikel

62

rn.. 9.7.8.1 tot en met 9.7.8.3

Bij voertuigen bestemd voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt van 61°C of lager (met uitzondering van dieselolie, gasolie en lichte stookolie - identificatienummer 1202 - met een vlampunt zoals gespecificeerd in de norm EN 590:1993) of van brandbare stoffen van klasse 2 zoals gedefinieerd in rn. 2.2.2.1.1 wordt daarbij aan de volgende voorschriften voldaan:

  • a.

    a. (explosievastheid) in gesloten ruimten waarin tevens vul- en aftapleidingen, vloeistofpompen en dergelijke ten behoeve van de lading aanwezig zijn, is het aanbrengen van elektrische apparatuur toegestaan, mits:

    • elektromotoren, generatoren en schakelmaterieel explosieveilig overeenkomstig rn. 9.2.2.5.1 en 9.2.2.5.2 zijn uitgevoerd en als zodanig zijn gekenmerkt; en

    • lampen van beschermglazen zijn voorzien, welke door middel van een schutkorf tegen beschadiging zijn beschermd;

  • b.

    (rn. 6.8.2.1.27 en 9.7.4 aardleiding) er is een aardleiding aanwezig welke blijvend met het voertuig is verbonden, tegen weersinvloeden is beschermd en van een verende roestvrije aansluitklem is voorzien.

  • c.

    de lengte van de aardleiding bedoeld in onderdeel b, bedraagt ten minste 15 m en de doorsnede ten minste 4 mm².

Artikel

63

rn. 9.2.2.3 hoofdschakelaar

Hoofdstuk

X

Laadruimte EX/II-voertuigen

Artikel

64

rn.9.3.3 afsluitbaarheid

Aan het vereiste in rn. 9.3.3 dat in de wanden van de laadruimte van gesloten voertuigen van type EX/II geen ramen mogen zijn aangebracht is voldaan indien aanwezige ramen zodanig door middel van tralies of een rooster zijn beschermd dat ongeautoriseerde toegang tot de laadruimte daarmee wordt verhinderd.

Hoofdstuk

XI

Merktekens

Artikel

65

rn.. 6.8.2.5.1 en 6.8.3.5.1 tank-identificatieplaat

De uitvoering van de in genoemd randnummer voorgeschreven identificatieplaat voldoet aan de navolgende voorschriften:

  • a.

    de afmetingen bedragen ten minste 150 x 100 x 1,5 mm;

  • b.

    de plaat:

    • 1º.

      is rechtstreeks of op een brugstuk op de tankwand of op een onverbrekelijk met de tank verbonden deel van de tankondersteuning bevestigd, waarbij het op de tankwand of de tankondersteuning te bevestigen deel op ten minste de vier hoekpunten deugdelijk op het bevestigingsvlak is afgelast;

    • 2º.

      is, indien aangebracht op een brugstuk, met ten minste vier klinknagels bevestigd, waarvan één massief exemplaar waarop met een slagstempel een waarmerk kan worden aangebracht.

    • 3º.

      mag, met uitzondering van het bevestigingspunt bedoeld in onderdeel 2°, zijn bevestigd met popnagels van duurzaam materiaal zoals roestvrij staal; en

    • 4º.

      is of kan voldoende worden ondersteund om met slagstempels na het aanbrengen van de stempelplaat aanvullende of gewijzigde gegevens te kunnen aanbrengen.

Artikel

66

rn 6.8.2.5.1 en 6.8.3.5.10 waarmerk

Het in rn. 6.8.2.5.1 en 6.8.3.5.10 bedoelde waarmerk van de deskundige die de beproeving heeft uitgevoerd, is vastgesteld als slagstempel overeenkomstig het in aanhangsel 1 bij deze bijlage weergegeven model.

Artikel

67

rn.. 6.8.2.5.2, 6.8.3.5.6, 6.8.3.5.11 en 6.8.3.5.12

Artikel

68

Hoofdstuk

XII

Goedkeuringsprocedures

§

1

Ontwerpbeoordeling (Algemeen)

Artikel

69

Alvorens tot keuring van een nieuw of gewijzigd voertuig of voertuigdeel wordt overgegaan, zijn ontwerpgegevens van de constructie bij de IKS overgelegd en akkoord bevonden.

Artikel

70

De overgelegde gegevens worden getoetst aan de VLG.

Artikel

71

De directeur deelt de goedkeuring van het ontwerp schriftelijk mede aan de ondernemer.

Aan deze goedkeuring kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel

72

Bij ontwerptekeningen, respectievelijk berekeningen inzake een wijziging, wordt deze wijziging zo volledig mogelijk omschreven.

Artikel

73

Indien tijdens de nieuwbouw of de wijziging afwijkingen van een in beginsel goedgekeurde tekening wenselijk worden geacht, wordt dit aan de directeur ter goedkeuring voorgedragen.

Artikel

74

Aan de daartoe door de directeur aangewezen inspecteurs wordt tijdens de bouw of het wijzigen van een voertuig te allen tijde gelegenheid gegeven daarbij tegenwoordig te zijn en worden alle gewenste inlichtingen verstrekt en alle medewerking verleend.

§

2

Ontwerpbeoordeling voertuigen met uitzondering van trekkers en dragende motorvoertuigen, opleggers en aanhangwagens voor containers met een inhoud van meer dan 3000 liter

Artikel

75

Bij de in artikel 69 bedoelde ontwerpgegevens is een volledig ingevuld volgens een door de directeur vastgesteld model gevoegd of een begeleidend schrijven met vermelding van naam, adres, postcode en plaats van vestiging van de ondernemer, het correspondentieadres en een korte omschrijving van de aard van de aanvraag.

§

2.1

Tekeningen (Algemeen)

Artikel

76

De ontwerpaanvraag bevat de volgende tekeningen in tweevoud (indien van toepassing):

  • a.

    een overzichtstekening van het complete voertuig;

  • b.

    een tekening van de constructie van de tank (bij EX/III-voertuigen: van de constructie van de laadbak);

  • c.

    een schema van de vul- en aftapleidingen van de tank; en

  • d.

    een tekening of schema van bijzondere apparatuur of constructies, bijvoorbeeld voor het behandelen van de lading.

Artikel

77

Alle tekeningen:

  • a.

    zijn zo duidelijk en nauwkeurig mogelijk vervaardigd, bij voorkeur op schaal 1:20 en op formaat A1, het leidingschema echter op formaat A3 of A4;

  • b.

    zijn van een volledige maataanduiding voorzien;

  • c.

    dragen in de rechter onderhoek de naam van de vervaardiger en een nummer, waarmee de tekening in de correspondentie kan worden aangeduid;

  • d.

    zijn zo mogelijk in de rechter bovenhoek van een vrije ruimte van circa 12 x 7 cm voorzien ten behoeve van een goedkeuringsstempel;

  • e.

    bevatten zo mogelijk onder de vrije ruimte, bedoeld in onderdeel d, of in de rechteronderhoek de volgende gegevens:

    • 1º.

      op de in artikel 77, onderdeel a, bedoelde tekening:

      • A.

        merk en chassisnummer van het voertuig;

      • B.

        het typegoedkeuringsnummer waaronder het chassis, de oplegger of de aanhangwagen door de directeur is goedgekeurd; en

      • C.

        het kenteken of het registratieteken, indien dit reeds voor het voertuig is afgegeven;

    • 2º.

      op de in artikel 77, onderdeel b, bedoelde tekening (indien van toepassing):

      • A.

        merk en fabricagenummer van de tank;

      • B.

        het type van de tank overeenkomstig rn. 6.8.2.1.14;

      • C.

        indien van toepassing: het typegoedkeuringsnummer; en

      • D.

        de gevarenklasse(n);

  • f.

    zijn harmonicavormig tot een uiteindelijk formaat van maximaal A4 opgevouwen op zodanige wijze, dat zowel de rechter bovenhoek als de rechter onderhoek zich aan de buitenzijde bevinden;

  • g.

    (overzichtstekening) geven aan voor wat betreft het complete voertuig:

    • een algemeen overzicht van het voertuig in ten minste zij- en achteraanzicht en, voor zover de vereiste gegevens dit noodzakelijk maken, een derde aanzicht met de uitwendige hoofdafmetingen (grootste lengte, breedte, hoogte, achteroverbouw en wielbasis);

    • de plaats van de accu's alsmede de plaats van de hoofdschakelaar en van de bedieningspunten daarvan;

    • de plaats van de brandstoftank dan wel brandstoftanks;

    • indien van toepassing de bescherming van de brandstoftank en bij bijzondere constructies ook een nadere detaillering van de uitvoering;

    • de plaats van de zekeringenkast dan wel zekeringenkasten;

    • de ligging van de uitlaatleiding alsmede de eventuele afscherming daarvan;

    • de grootste afstand tussen de buitenste linker en rechter achterband, gemeten vanaf de buitenste raaklijn aan de grond;

      • A.

        de hoogte van het midden van de onbeladen tank boven het wegdek;

      • B.

        de afstand van het zwaartepunt van de lading tot het rekenkundig hart van de achterassen;

      • C.

        de afstand van de achterzijde van de tank tot het achterste deel van de stootbalk;

    • bij opleggers: merk, type, plaats en hefvermogen van de steunpoten;

    • 10º

      de ligging van de vul- en aftapleidingen onder de tank, waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan;

    • 11º

      bij klasse 6.1:

      • A.

        de ligging van de vul- en aftapleidingen ten opzichte van de verticale raaklijn aan de tank;

      • B.

        de plaats en de constructieve gegevens van beschermingsbeugels voor de vul- en aftapleidingen;

    • 12º

      de ligging van de drukluchtlosinstallatie alsmede merk, type, afsteldruk en typegoedkeuringsnummer van het afblaasventiel, waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan; en

    • 13º

      bij voertuigen met vaste of afneembare tanks:

      • A.

        de geschatte ledige massa ter plaatse van elk der assen onderscheidenlijk de opleggerkoppeling;

      • B.

        de maximaal toelaatbare massa ter plaatse van elk der assen, onderscheidenlijk de opleggerkoppeling; en

      • C.

        de maximaal toelaatbare massa van het complete voertuig;

  • h.

    (tanktekening) geven aan voor wat betreft de tank:

    • 1º.

      de materiaalaanduiding overeenkomstig de in de berekening toegepaste norm alsmede de wanddikte van de tankromp, de eindbodems, de tussenbodems, de slingerschotten en van de eventuele contraringen;

    • 2º.

      de hoofdafmetingen van de tank alsmede de bruto inhoud (waterinhoud) van elk compartiment in liters, afgerond op 100 liter;

    • 3º.

      de wijze van uitvoering, de afmetingen en de onderlinge afstand van de tussenbodems en/of van de slingerschotten;

    • 4º.

      de plaats en de afmetingen van de binnen- of buitenliggende versterkingsringen;

    • 5º.

      bij niet-cilindrische tanks: het oppervlak in dm² van de doorsnede(n) alsmede de kromtestralen en de ligging van het middelpunt daarvan;

    • 6º.

      de plaats van de lasnaden, zowel van de romp als van samengestelde eindbodems, waarbij ten aanzien van de lassen ten minste is aangegeven:

      • A.

        de voorbewerking van de lasnaad;

      • B.

        de toegepaste lasmethode(n);

      • C.

        het toevoegmateriaal, zijnde elektrode of draad;

      • D.

        het beschermgas of andere bescherming; en

      • E.

        de nabewerking van de lassen;

        waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan;

    • 7º.

      de plaats van de mangaten alsmede een opgave van het nummer waaronder de mangatconstructie door de directeur is goedgekeurd;

    • 8º.

      de plaats en de wijze van bevestiging van alle overige appendages met inbegrip van de wanddikte voor de eventueel daarbij toe te passen tubelures;

    • 9º.

      de plaats en de wijze van uitvoering van de bescherming aan weerszijden van de tank;

    • 10º.

      de plaats en de wijze van uitvoering van de bescherming van de uitrustingsdelen boven op de tank, met inbegrip van, indien van toepassing, camouflageranden, morsbakken met bijbehorende deksels, rolbeugels;

    • 11º.

      de plaats(en) en de wijze van uitvoering van de bevestiging van de tank aan het chassis onder opgave van de toe te passen profielen, het aantal en de afmetingen van de boutverbindingen dan wel de lengten en doorsnede(n) van de lasverbindingen, waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan; en

    • 12º.

      het merk, de type en het typegoedkeuringsnummer van de ontluchtingsinrichting onderscheidenlijk de beveiligingsinrichting, de bodemafsluiter en de eindafsluiter, waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan;

  • i.

    vul- en aftapleidingen, geven aan voor wat betreft de vul- en aftapleidingen:

    • 1º.

      de ligging van de vul- en aftapleidingen en de inwendige diameter daarvan in mm;

    • 2º.

      de plaats van alle in de vul- en aftapleidingen aangebrachte appendages;

    • 3º.

      het merk en type van de appendages waarvoor geen typegoedkeuring is vereist;

    • 4º.

      de wijze van aandrijving van de vloeistofpomp en voor zover van toepassing van de slanghaspel;

    • 5º.

      de gegevens van de toegepaste elektromotor of van de generator indien deze ingevolge artikel 62 explosievast is uitgevoerd;

    • 6º.

      de maximaal optredende pompdruk in het leidingsysteem;

      waarbij vermelding van de gegevens op één der overige in te dienen tekeningen of op een

      afzonderlijke lijst van uitrustingsdelen is toegestaan.

§

2.2

Berekeningen

Artikel

78

Bij het ontwerp worden per voertuig ten minste de volgende berekeningen overgelegd:

  • a.

    een berekening waaruit blijkt dat de bevestigingsmiddelen van de tank bij het hoogst toelaatbare vulgewicht de in rn. 6.8.2.1.2 genoemde belastingen kunnen weerstaan;

  • b.

    de berekening, bedoeld onder a, behoeft niet te worden ingediend voor de verbinding tussen de tank en de koppelingssectie en tussen de tank en het asstel bij voertuigen waarbij de tank zelfdragend is uitgevoerd;

  • c.

    een berekening van de bruto inhoud (waterinhoud) van elk tankcompartiment; en

  • d.

    een berekening van de wanddikte van de tank, overeenkomstig de volgende richtlijnen:

    • 1º.

      bij tanks waarbij de lading met behulp van de zwaartekracht wordt gelost, is de berekende dikte van de tankwand eveneens van toepassing voor de dikte van de eindbodems;

    • 2º.

      bij tanks waarbij de lading met behulp van overdruk wordt gelost, wordt de wanddikte van de tank, van de eindbodems en voor zover van toepassing van de tussenbodems berekend bij een druk, welke ten minste 1,3 x de voor het lossen benodigde druk bedraagt;

    • 3º.

      bij de berekening, bedoeld onder 2°, van het cilindrische deel van de tank wordt uitgegaan van de in rn. 6.8.2.1.17 bedoelde formule;

    • 4º.

      bij tanks, waarbij in de VLG een berekeningsdruk van ten minste 400 kPa (4 bar) is voorgeschreven, wordt voor de vaststelling van de wanddikte van de tank, van de eindbodems en van de mangatconstructie de berekening uitgevoerd met de hierna vermelde factoren:

      • A.

        de (fictieve) berekeningsdruk in combinatie met de omgevingstemperatuur; en

      • B.

        de maximumbedrijfsdruk in combinatie met de maximumbedrijfstemperatuur;

    • 5º.

      van de onder 2° en 3° bedoelde tanks met uitzondering van tanks voor het vervoer van poeder- of korrelvormige stoffen die niet hermetisch moeten kunnen worden gesloten, wordt een berekening op uitwendige overdruk ingediend.

    • 6º.

      de onder 5° genoemde, te berekenen druk bedraagt:

      • A.

        voor tanks voorzien van een onderdrukventiel: de openingsdruk van het ventiel met een minimumverschildruk van 10 kPa (0,1 bar); of

      • B.

        voor hermetisch gesloten tanks: 30 kPa (0,3 bar);

    • 7º.

      indien geen bedrijfstemperatuur is vermeld, worden als bedrijfstemperatuur 50°C en voor de berekening de waarden van de materiaaleigenschappen bij 20°C aangehouden;

    • 8º.

      bij aanwezigheid van een stoomdoos wordt als minimale berekeningstemperatuur 100°C aangehouden; en

    • 9º.

      bij de berekening van de tank wordt de verzwakking door mangaten en eventuele andere openingen in de tankwand alsmede compensatie in de vorm van mangathalzen, flenzen en dergelijke mede in rekening gebracht.

§

3

Beoordeling van een aanvraag voor goedkeuring van een trekker of een dragend motorvoertuig voor containers met een inhoud groter dan 3000 liter

Artikel

79

De ingevolge artikel 69 over te leggen gegevens betreffen voor een trekker de volgende bescheiden:

  • a.

    een door de aanvrager ingevuld VLG aanvraagformulier volgens een door de directeur vastgesteld model;

  • b.

    een zekeringenlijst;

  • c.

    een aansluitschema van de hoofdschakelaar en het beveiligingscircuit van de dynamo;

  • d.

    voor het vervoer van propaan, butaan en mengsels daarvan een schema van de ingevolge rn. 6.8.3.2 N voorgeschreven wegrijalarmering;

  • e.

    een door de fabrikant van het voertuig geautoriseerde verklaring waaruit blijkt dat, voor zover van toepassing, het voertuig voldoet aan het bepaalde in rn. 9.2.3.2 (antiblokkeer-remsysteem) en rn. 9.2.3.3 (duurremsysteem / retarder);

  • f.

    voor de klassen 1 en 5.1, identificatienummer 2015: een verklaring, geautoriseerd door een door de directeur aangewezen onafhankelijk deskundige, waaruit blijkt dat de bestuurderscabine van het voertuig voldoet aan het bepaalde in rn. 9.2.4.2 met betrekking tot de brandbestendigheid.

§

4

Beoordeling van een aanvraag voor goedkeuring van een getrokken dragend voertuig voor containers met een inhoud groter dan 3000 liter

Artikel

80

In afwijking van het bepaalde in artikel 69 worden de hierna genoemde bescheiden bij het aanbieden van het voertuig voor keuring in een keuringsstation van de RDW aan de inspecteur aangeboden:

  • a.

    een door de aanvrager ingevuld VLG aanvraagformulier volgens een door de directeur vastgesteld model;

  • b.

    een schematische weergave van het remsysteem;

  • c.

    een door de fabrikant van het voertuig geautoriseerde verklaring waaruit blijkt dat, voor zover van toepassing, het voertuig voldoet aan het bepaalde in rn. 9.2.3.2 (antiblokkeer-remsysteem).

§

5

Typegoedkeuring uitrustingsdelen

Artikel

81

Typegoedkeuring voor de in artikel 40 genoemde uitrustingsdelen wordt uitsluitend verleend aan de fabrikant van de appendages of aan de officiële vertegenwoordiging daarvan in Nederland.

Artikel

82

De aanvraag ter verkrijging van een typegoedkeuring gaat vergezeld van de volgende bescheiden:

  • a.

    een volledige werktekening met voldoende aanzichten in 2-voud, en deze:

    • 1º.

      is zo duidelijk en nauwkeurig mogelijk bij voorkeur op formaat A2 vervaardigd;

    • 2º.

      is van een volledige maataanduiding voorzien;

    • 3º.

      is van een stuklijst voorzien waarin alle materialen, ook de alternatief te gebruiken materialen, zijn vermeld;

    • 4º.

      vermeldt waar en op welke wijze de vereiste merk- en typeaanduidingen onderscheidenlijk coderingen zijn aangebracht;

    • 5º.

      vermeldt de naam, het adres en de woonplaats van de fabrikant, alsmede, indien van toepassing, van de vertegenwoordiging in Nederland; en

    • 6º.

      vermeldt voorzover van toepassing de wijze van verzegeling alsmede de afbeelding van het waarmerk;

  • b.

    een gespecificeerde lijst waarin de kwaliteitsnaam, zijnde niet de handels- of merknaam en het toepassingsgebied van alle toegepaste materialen en afdichtingen is vermeld, waarbij aanduidingen zoals bezinebestendig en zuurbestendig onvoldoende zijn;

  • c.

    een opgave van de minimum- en maximumwerktemperatuur met de daarbij toelaatbare bedrijfsdruk;

  • d.

    een opgave van de betekenis van de coderingen welke op de appendages zijn aangebracht;

  • e.

    bij ontluchtingsinrichtingen bij gecombineerde beluchtings- en ontluchtingsinrichtingen alsmede bij afblaasventielen een capaciteitsgrafiek in Nm³/uur voor de ontluchting, waarbij in de grafiek voorts is aangegeven:

    • 1º.

      de stand van de ontluchtingsinrichting in gemonteerde toestand; en

    • 2º.

      of bij het bepalen van de vermelde capaciteit de invloed van de vlamkering, voor zover aanwezig, is inbegrepen;

  • f.

    bij mangatdeksels bovendien de volgende berekeningen:

    • 1.

      bij mangatdeksels van tanks overeenkomstig rn. 6.8.2.1.14 onder (a) een berekening van het deksel bij een inwendige overdruk van 50 kPa (0,5 bar);

    • 2.

      bij alle niet onder 1° genoemde mangatdeksels een berekening op ten minste de beproevingsdruk van de tank van:

      • A.

        het deksel;

      • B.

        de mangathals;

      • C.

        de knevels en de knevelbouten; en

      • D.

        de scharnierpunten van de knevelbouten;

  • g.

    g. van samengestelde oogbouten:

    • 1º.

      een door een onafhankelijke deskundige afgegeven verklaring, waarin is aangegeven dat een proefexemplaar aan een trekproef is onderworpen alsmede bij welke belasting het exemplaar is bezweken;

    • 2º.

      het proefexemplaar.

Artikel

83

De in artikel 83, onderdelen b, c en e, bedoelde bescheiden worden door de fabrikant van de appendages verstrekt.

Artikel

84

Indien de in artikel 83 bedoelde over te leggen bescheiden door de directeur akkoord zijn bevonden wordt een proefexemplaar van het appendage, dat van de vereiste merk- en typeaanduiding(en) is voorzien, ter beoordeling overgelegd.

Hoofdstuk

XIII

Keuringen en beproevingen

§

1

Algemeen

Artikel

85

Naast het overige dat in de VLG is voorgeschreven, wordt een voertuig onderscheidenlijk tank voor een keuring respectievelijk beproeving aangeboden:

  • a.

    na een wijziging of herstelling van voor de veiligheid essentiële delen;

  • b.

    na een aanrijding of ongeval waardoor beschadiging is ontstaan; of

  • c.

    wanneer zulks om redenen van veiligheid nodig is.

Artikel

86

Een nieuw gebouwd of gewijzigd voertuig voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt niet in dienst gesteld dan na goedkeuring door of namens de directeur.

Artikel

87

De keuringsdatum wordt vastgesteld nadat de ontwerpgegevens zijn goedgekeurd door de directeur.

Artikel

88

In geval van verhindering is daarvan voor de keuringsdatum kennis gegeven aan de directeur.

Artikel

89

De keuringen en beproevingen worden slechts verricht na ontvangst van een schriftelijke orderbevestiging.

Artikel

90

Bij de keuring wordt nagegaan of het te keuren object:

  • a.

    geheel overeenkomt met de ingediende tekeningen of gegevens; en

  • b.

    geheel voldoet aan de voorschriften bedoeld in artikel 3.

Artikel

91

Bij keuringen en beproevingen staat voldoende geschoold personeel en gereedschap ter beschikking, opdat eventuele verrichtingen als hydraulische proefpersingen, dichtheidsbeproevingen, wanddiktemetingen, demontage van onderdelen, remproeven en dergelijke, een vlot verloop kunnen hebben.

Artikel

92

Bij keuringen en beproevingen bevinden de voertuigen en in het bijzonder de tanks met bijbehorende appendages, zich in een in- en uitwendig afdoende gereinigde staat.

Artikel

93

Voor zover geen inwendige inspectie of proefpersing van de tank is vereist, behoeft de tank niet inwendig te worden gereinigd bij de keuring van:

  • a.

    tankwagens uitsluitend goedgekeurd voor het vervoer van stoffen van klasse 2;

  • b.

    tankwagens die als laatste product kerosine met identificatienummer 1223, dieselolie, gasolie, lichte stookolie met identificatienummer 1202 of bitumen met identificatienummer 3257 hebben vervoerd.

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Indien bij een keuring of beproeving gebreken worden vastgesteld van zodanige aard dat niet tot goedkeuring kan worden overgegaan, wordt aan de ondernemer een opgave verstrekt van de gebreken die tot de weigering van de goedkeuring hebben geleid en wordt het voertuig, nadat de nodige voorzieningen zijn getroffen, voor herkeuring aangeboden.

§

2

Beproevingen (Algemeen)

Artikel

97

rn. 6.8.2.4.1 hydraulische proefpersing /rn.

Artikel

98

Bij tanks overeenkomstig rn. 6.8.2.1.14 onder (a), die zijn verdeeld in compartimenten en die zijn gebouwd volgens de met ingang van 1 januari 1990 geldende voorschriften, wordt de proefpersing van elk compartiment verricht bij een druk gelijk aan die van de gehele tank.

Artikel

99

De bij de proefpersing toegepaste druk bedraagt in elk geval ten minste 25 kPa (0,25 bar).

Indien de proefpersing met vloeistof als medium wordt verricht, wordt genoemde druk gemeten boven in de tank.

Artikel

100

Bij een beproevingsdruk van ten hoogste 50 kPa (0,5 bar) mag lucht of een ander gas als beproevingsmedium worden toegepast, voor zover dat in geen enkel opzicht gevaar oplevert.

Artikel

101

rn. 6.8.2.4.3 dichtheidsproef

§

3

Fabricageonderzoek rn. 6.8.2.4.1

Artikel

102

Uiterlijk bij de aanvang van de keuring worden de volgende bescheiden overgelegd:

  • a.

    de in artikel 7, derde lid, genoemde attesten, alsmede een schets van ten minste formaat A4 waarop de plaatindeling van de tankromp en de plaatnummers, zoals vermeld in de attesten, zijn aangegeven:

    • 1º.

      De op de tank aangebrachte merktekens zijn duidelijk leesbaar en worden zo nodig gemarkeerd;

  • b.

    het in artikel 9, eerste lid, bedoelde rapport met de bijbehorende radiografische opnamen, alsmede een schets van ten minste formaat A4, van de tank, waarop de plaats en de richting van deze opnamen is aangegeven;

    • 1º.

      Het rapport van de radiografische controle is voorzien van een kenmerk, dat overeenkomt met een onuitwisbaar op de desbetreffende tank aangebracht identificatienummer.

    • 2º.

      Dit nummer is ook na completering van het voertuig nog zichtbaar;

  • c.

    een verklaring waarin is vermeld door welke persoon, dan wel personen de laswerkzaamheden zijn verricht.

Artikel

103

proefpersing

§

4

Hernieuwde toelating tank rn. 6.8.2.4.2

Artikel

104

Voor hernieuwde toelating van de tank na maximaal 6 jaar, wordt het voertuig bij IKS voor keuring aangeboden.

Artikel

105

Het onderzoek naar de in- en uitwendige toestand omvat tevens een onderzoek naar de bedrijfsuitrusting van de tank.

Artikel

106

Indien de resultaten van het inwendige onderzoek van de tank daartoe aanleiding geven en in elk geval met tussenliggende perioden van ten hoogste 12 jaar, wordt tevens een onderzoek naar de tankondersteuning ingesteld, waartoe de eventueel aanwezige tankommanteling wordt verwijderd voor zover dit met het oog op het onderzoek naar het oordeel van de directeur noodzakelijk wordt geacht.

Artikel

107

5

Periodieke keuring en keuring na belangrijke herstelling na ongeval

Artikel

108

De ondernemer wordt, ten behoeve van de jaarlijkse periodieke keuring, in de regel ten minste acht dagen voor de vervaldag van het keuringsdocument namens de directeur door het keuringsstation van VT waaronder de ondernemer ressorteert, bericht gegeven. Datum, plaats, en tijdstip van de in artikel 86 bedoelde keuringen worden door het betrokken keuringsstation in overleg met de aanvrager vastgesteld.

Artikel

109

Het niet ontvangen van de in artikel 110 bedoelde oproep ontslaat de ondernemer niet van zijn plicht de keuring tijdig aan te vragen.

Artikel

110

Bij de periodieke keuring wordt nagegaan of het voertuig:

  • a.

    geheel voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften, zoals genoemd in artikel 3;

  • b.

    geen gebreken vertoont, waartoe het chassis goed gereinigd is;

  • c.

    voldoende is onderhouden; en

  • d.

    tevens ten minste voldoet aan de eisen neergelegd in de Regeling houdende vaststelling keuringseisen en regels omtrent de wijze van keuren van motorrijtuigen, aanhangwagens en opleggers.

Artikel

111

Artikel

112

rn. 6.8.2.4.4

Indien een schademelding overeenkomstig artikel 5 heeft plaatsgevonden, zijn tevens de volgende voorschriften van toepassing:

  • 1.

    Op grond van de verkregen informatie beoordeelt het keuringsstation van de RDW of een onderzoek naar de aard en de ernst van de schade wordt uitgevoerd;

  • 2.

    Indien herstelling noodzakelijk wordt geacht, legt het bedrijf dat deze herstelling zal uitvoeren, een plan voor bij voornoemd keuringsstation;

  • 3.

    De herstelling wordt niet uitgevoerd dan nadat dit plan door voornoemd keuringsstation is goedgekeurd;

  • 4.

    Bij schade aan de tank met inbegrip van versterkingen, ondersteuningen en uitrusting stelt voornoemd keuringsstation IKS daarvan in kennis;

  • 5.

    Indien bij de voorgenomen herstelwerkzaamheden (mede) de in het vierde lid genoemde elementen van de constructie worden onderworpen aan vervorming of het inbrengen van warmte, is onverminderd het bepaalde in het derde lid tevens de goedkeuring van IKS vereist;

  • 6.

    IKS verricht de op grond van rn. 6.8.2.4.4 noodzakelijk geachte onderzoeken en beproevingen;

  • 7.

    Het keuringsstation van VT beslist op grond van de resultaten van een keuring na herstelling en voor zover van toepassing het zesde lid bepaalde omtrent hernieuwde goedkeuring voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Hoofdstuk

XIV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

113

Deze bijlage is van toepassing op voertuigen en hun uitrusting, die zijn vervaardigd overeenkomstig de VLG.

Artikel

114

De Regeling Rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1990 blijft van toepassing op voertuigen waarvoor zij bij de toelating van kracht was.

Artikel

115

De Rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1985 (R.V.L.G. '85) blijven van toepassing op voertuigen waarvoor zij bij de toelating van kracht waren.

Artikel

116

De Rijkskeuringsvoorschriften betreffende het vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1978 (R.V.L.G. '78) blijven van toepassing op voertuigen waarvoor zij bij de toelating van kracht waren.