Ontslagbesluit

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gezien de adviezen van de Stichting van de Arbeid inzake aanpassing van de preventieve ontslagtoets van 29 mei 1995 (Publicatienr. 3/95), van 3 juni 1997 (S.A.97.13584/Ha) inzake anciënniteit bij projectgebonden activiteiten en van 11 november 1998 (S.A. 98.25147/Ha) inzake uitzendrelaties;

Besluit:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

1:2

Vervallen

Artikel

1:3

§

2

De procedure

Artikel

2:1

Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van het verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding heeft de werkgever de gelegenheid het verzoek binnen acht dagen na mededeling hiervan door de Centrale organisatie werk en inkomen, aan te vullen. Deze termijn kan worden verlengd indien bijzondere omstandigheden dit noodzakelijk maken.

Artikel

2:2

Artikel

2:3

Artikel

2:4

Indien een advies als bedoeld in artikel 5:2 is uitgebracht kan de Centrale organisatie werk en inkomen de werkgever en de werknemer in de gelegenheid stellen binnen twee weken hun zienswijze op het advies naar voren te brengen.

Artikel

2:5

Na ontvangst van het in artikel 2:2, eerste lid, bedoelde verweer van de werknemer dan wel nadat de werkgever en werknemer hun zienswijze krachtens artikel 2:2, tweede lid, artikel 2:3, derde lid, of artikel 2:4 naar voren hebben gebracht, zendt de Centrale organisatie werk en inkomen een afschrift van het verzoek om toestemming en van de daarop betrekking hebbende gegevens en bescheiden voor advies aan de Ontslagadviescommissie.

Artikel

2:6

Artikel

2:7

§

3

Algemene toetsingsmaatstaf

Artikel

3:1

De Centrale organisatie werk en inkomen beoordeelt of het voorgenomen ontslag redelijk is. Hij neemt daarbij in aanmerking de mogelijkheden en belangen van de betrokken werkgever en werknemer, en andere belangen voor zover de navolgende regels dit inhouden.

§

4

Ontslag wegens bedrijfseconomische redenen

Artikel

4:1

Artikel

4:2

Artikel

4:3

De Centrale organisatie werk en inkomen weigert toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding indien het aantal werknemers dat voor ontslag wordt voorgedragen groter is dan het aantal arbeidsplaatsen dat komt te vervallen, tenzij de werkgever aannemelijk kan maken dat dit onvermijdelijk is.

Artikel

4:4

Indien toepassing van de artikelen 4:1 en 4:2 er toe leidt dat een of meer arbeidsgehandicapte werknemers als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, voor ontslag in aanmerking komen, kan toestemming te hunner aanzien slechts worden verleend indien is voldaan aan artikel 5:2, eerste lid onder b, en tweede lid.

Artikel

4:5

Indien de Centrale organisatie werk en inkomen toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding wegens bedrijfseconomische redenen verleent, kan hij aan zijn toestemming de voorwaarde verbinden dat de werkgever binnen 26 weken na de bekendmaking van die toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij degene voor wie de toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten.

§

5

Ontslag wegens andere dan bedrijfseconomische redenen

Artikel

5:1

Artikel

5:2

§

6

Bijzondere groepen

Artikel

6:1

§

7

Overige bepalingen

Artikel

7:1

Bij de toepassing van de artikelen 4:1 tot en met 5:2 besteedt de Centrale organisatie werk en inkomen extra aandacht aan het tegengaan van discriminatie.

§

8

Slotbepalingen

Artikel

8:1

Het Delegatiebesluit 1993 wordt ingetrokken.

Artikel

8:3

Deze regeling wordt aangehaald als: Ontslagbesluit.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, K.G. de Vries.

Bijlage

A

Titel: Ontslagen in het Schoonmaakbedrijf

Gelet op de bijzondere aard van dienstverlening van het schoonmaakbedrijf, is het nodig om bij het voor ontslag in aanmerking brengen van werknemers met het kortste dienstverband (het zogenaamde dienstjarenbeginsel), niet uit te gaan van de bedrijfsvestiging maar om, in afwijking van artikel 4:2, eerste lid, ingeval van ontslag wegens beëindiging van een project bij de toepassing van het dienstjarenbeginsel uit te gaan van die ploegen,

  • die korter dan één jaar te rekenen vanaf de startdatum van het project samenwerken;

  • waarbinnen in het voorafgaande jaar méér dan eens de samenstelling is gewijzigd, anders dan bijvoorbeeld ten gevolge van inval of uitval wegens ziekte, vakantie, promotie, opleiding of ontslag van een werknemer.

Voor deze afwijkingsmogelijkheid is gekozen omdat bij één vestiging van een schoonmaakbedrijf meerdere schoonmaakprojecten kunnen zijn aanbesteed en een strikte toepassing van het dienstjarenbeginsel per bedrijfsvestiging tot onredelijke resultaten kan leiden. Dit zou er onder meer toe kunnen leiden dat werknemers met een uitwisselbare functie, werkzaam in het kader van een ander project, op grond van een kortere diensttijd ontslagen zouden moeten worden, hoewel het project, waarin zij werken ‐ vaak al lange tijd in een vaste ploeg ‐ niet wordt beëindigd.

Voor de betrokken werknemers, die vaak al lange tijd in één ploeg werkzaam zijn, is het ontslag in zo’n geval veelal onbegrijpelijk, omdat het project waar zij werkzaam zijn niet wordt beëindigd.

De herindeling van bestaande ploegen, die hiervan noodzakelijkerwijs het gevolg zou zijn, zou voor werkgevers een groot probleem vormen, omdat

  • ten gevolge van de looptijd (gemiddeld 3 jaar) van de projecten vrij frequent opnieuw een indeling van ploegen gemaakt moet worden;

  • de veelvuldige herindelingen de kwaliteit van de dienstverlening in gevaar zou kunnen brengen;

  • opdrachtgevers in de praktijk veel waarde blijken te hechten aan een vaste ploeg schoonmakers, waarin zij vertrouwen hebben.

Bijlage

B

Titel: Ontslagen in de Uitzendsector

In geval van een verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding vanwege bedrijfseconomische redenen, dat is ingediend door een uitzendwerkgever, is deze bijlage van toepassing. Onder uitzendwerkgever wordt in deze bijlage verstaan de werkgever (natuurlijke persoon of rechtspersoon)

  • die als doelstelling heeft om in het kader van beroep of bedrijf werknemers ter beschikking te stellen aan derden (opdrachtgevers) om onder hun leiding en toezicht werkzaam te zijn en zodoende vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen (hetgeen kan blijken uit de statuten van de werkgever-rechtspersoon dan wel uit andere feiten of omstandigheden zoals het openstellen van de mogelijkheid tot inschrijving door werkzoekenden); én

  • wiens premieplichtige loonsom op jaarbasis voor ten minste 50% wordt gerealiseerd in het kader van uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 BW (onder andere conform het Besluit indeling uitzendbedrijven van 6 oktober 1999 als vermeld in de Stcrt. 2000, nr. 49).

Indien de werkgever aan deze twee criteria voldoet zijn de ontslagregels in deze bijlage van toepassing ten aanzien van werknemers met wie uitdrukkelijk is overeengekomen dat zij uitsluitend en voor de volledige bedongen arbeidsduur onder toezicht en leiding van een derde werkzaam zullen zijn. Daarbij worden korte perioden waarin deze werknemers ter vermijding van leegloopkosten eventueel anderszins werkzaam zijn buiten beschouwing gelaten. Een dergelijk ontslag voor een of meer werknemers moet aannemelijk worden gemaakt aan de hand van bescheiden, waaruit blijkt dat de inleenopdracht is komen te vervallen en herplaatsingsmogelijkheden ontbreken.

Voor de beoordeling van de herplaatsingsmogelijkheden is de actuele situatie relevant en worden de herplaatsingsinspanningen door de werkgever ‐ afhankelijk van de periode dat een werknemer heeft gewerkt ‐ gepleegd in een periode van 1, 3 of 4 maanden, te rekenen vanaf het moment dat inleenopdracht is komen te vervallen. Indien de werknemer korter dan 5 jaar heeft gewerkt spant werkgever zich tenminste 1 maand in om de werknemer(s) te herplaatsen, bij een arbeidsverleden van 5 tot 10 jaar voor een periode van tenminste 3 maanden en indien een werknemer meer dan 10 jaar heeft gewerkt gedurende een periode van tenminste 4 maanden. Het spreekt voor zich, dat de Centrale organisatie werk en inkomen genoemde termijnen buiten beschouwing kan laten, indien hierdoor de werkgelegenheid van de overige werknemers in gevaar zou worden gebracht.

Bij aanwezige herplaatsingsmogelijkheden neemt werkgever voor het doen van een aanbod de volgorde van de opgebouwde diensttijd van de met ontslag bedreigde werknemers zoveel mogelijk in acht.

Gelet op het specifieke, driezijdige karakter van de uitzendrelatie, waarbij het inbreken in een lopende uitzendrelatie onder omstandigheden op gespannen voet kan komen te staan met het genoemde bijzondere karakter van de uitzendsector, is het nodig om bij het in aanmerking brengen voor ontslag van werknemers met het kortste dienstverband (het zogenaamde dienstjarenbeginsel) niet uit te gaan van alle inleenopdrachten van de bedrijfsvestiging maar om, in afwijking van artikel 4:2, eerste lid, ingeval van ontslag wegens beëindiging van een inleenopdracht bij de toepassing van het dienstjarenbeginsel dit te beperken tot

  • de inleenopdrachten met uitwisselbare functies bij het inleenbedrijf waar de werknemer laatstelijk werkzaam was, en

  • de inleenopdrachten op grond waarvan bij andere inleenbedrijven per inleenbedrijf in totaal vier of meer werknemers werkzaam zijn in uitwisselbare functies.

Van de inleenopdrachten bij andere inleenbedrijven blijven in ieder geval die inleenopdrachten buiten beschouwing waarvan de resterende duur twee maanden of minder bedraagt, te rekenen vanaf het moment waarop de inleenopdracht voor de voor ontslag voorgedragen werknemer(s) is komen te vervallen.

Voor deze beperking van het toepassingsgebied van het dienstjarenbeginsel is gekozen, omdat op deze wijze lopende uitzendrelaties op grond van uitzendopdrachten bij andere inleenbedrijven dan degene waarbij de werkzaamheden komen te vervallen zo min mogelijk behoeven te worden doorkruist.

Bij de toepassing van het dienstjarenbeginsel wordt uitgegaan van het moment waarop de betreffende inleenopdracht en dus de uitzendarbeid voor de betrokken werknemer(s) is komen te vervallen.

Afwijking van het dienstjarenbeginsel is mogelijk op grond van artikel 4:2, derde, vierde en vijfde lid.

Bijlage

C

Werknemersverklaring-van-geen-bezwaar

Hierbij verklaar ik,

dhr/mw ... (naam), geboren op ..-..-19..,

wonende aan de ...(straat en huisnummer),

... (postcode en woonplaats)

geen bezwaar te maken tegen het ontslag, dat op ..-..-200. (datum)

door mijn werkgever ... (naam),

... (adres)

is aangezegd wegens bedrijfseconomische ontslagredenen.

Mijn functie van ... (functiebenaming)

vervul ik vanaf ..-..-.... (datum) en ik ben sedert ..-..-.... (datum indiensttreding) bij werkgever in dienst.

Bij deze ontslagaanzegging is door werkgever de algemene ontslagfolder verstrekt en is mij inzage verleend in, respectievelijk een afschrift ter hand gesteld van de volgende stukken:

Het ... (aantal) pagina's tellende ontslagverzoek gedateerd ..-..-200. (datum), alsmede de volgende bijlagen (elke bijlage apart benoemen):

-

-

-

De werkgever bevestigt in de persoon van dhr/mw ... (naam)

deze informatieverstrekking middels onderstaande handtekening.

Datum: ..-..-200..

Handtekening werkgever: ...

Ik ben mij ervan bewust, dat

- de werkgever mij niet kan verplichten om een verklaring van geen bezwaar te ondertekenen;

- deze verklaring mijn reactie betreft op het ontslagverzoek en er vanuit het arbeidsbureau een verzoek om een schriftelijke reactie achterwege kan blijven;

- na afgifte van een ontslagvergunning vanwege bedrijfseconomische ontslagredenen geen sprake is van verwijtbare werkloosheid en dat aanspraak bestaat op een WW-uitkering, mits aan alle overige eisen van de WW wordt voldaan.

Onderstaand beantwoord ik nog een aantal vragen, die verband houden met een mogelijk ontslagverbod.

1. Bent u lid van de personeelsvertegenwoordiging dan wel de ondernemingsraad of een van zijn commissies?

O

O

2. Bent u lid van de Arbocommissie of van een bijzondere bijzondere onderhandelingsgroep?

O

O

3. Was u korter dan twee jaar voorafgaande aan de opzegging van de arbeidsverhouding lid van de personeelsvertegenwoordiging dan wel de ondernemingsraad of van een van zijn commissies?

O

O

4. Bent u werkzaam als functionaris voor de gegevensbescherming van de Wet bescherming persoonsgegevens?

O

O

5. Bent u werkzaam als deskundige werknemer van de Arbeidsomstandighedenwet 1998?

O

O

6. Bent u thans op een kandidatenlijst voor de verkiezing van de ondernemingsraad dan wel van de personeelsvertegenwoordiging geplaatst?

O

O

7. Bent u momenteel arbeidsongeschikt (ziek), geheel of gedeeltelijk, of hebt u op dit moment of had u korter dan 5 jaar geleden een arbeidsongeschiktheidsuitkering?

O

O

8. Is/was voor het verrichten van uw werk een werkvoorziening (zoals een omscholingstraject, aanpassing van de werkplek etc.) nodig?

O

O

9. Heeft u beperkingen ten gevolge van ziekte of gebreken bij het verrichten van uw werk?

O

O

Zo ja, stemt u dan in met een arbeidshandicapbeoordeling door de uitvoeringsinstelling waarbij uw werkgever is aangesloten?

O

O

10. Bent u zwanger?

O

O

11. Hebt u bevallingsverlof?

O

O

12. Vervult u momenteel uw militaire dienstplicht?

O

O

Deze verklaring heb ik in vrijheid ondertekend en wel in de wetenschap, dat het ontslag op grond van de in het ontslagverzoek opgenomen redenen onvermijdelijk is.

Datum: ..-..-200..

Handtekening werknemer: ...