Regeling houdende vrijstelling van de heffingen van hoofdstuk IV van de Meststoffenwet voor kleine bedrijven, tuinbouwbedrijven en tuincentra

Vrijstelling van de heffingen Meststoffenwet voor kleine bedrijven, tuinbouwbedrijven en tuincentra

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Besluit:

§

1

Definities

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.
wet:
b.
minister:

Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

c.
niet-grondgebonden tuinbouw:

vorm van tuinbouw waarbij de voedingsbodem voor de teelt van gewassen uitsluitend een groeimedium is;

d.
grondgebonden tuinbouw:

vorm van tuinbouw in een tot het bedrijf behorend gebouw waarbij de voedingsbodem voor de teelt van gewassen geheel of gedeeltelijk bestaat in grond.

§

2

Vrijstelling voor kleine bedrijven

Artikel

2

§

3

Vrijstelling voor tuinbouw die niet plaatsvindt op landbouwgrond

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

De gemiddeld in het betreffend kalenderjaar door het bedrijf gebruikte oppervlakte groeimedium, de gemiddelde oppervlakte van het gebouw of de gebouwen die in het betreffende kalenderjaar bij het bedrijf voor grondgebonden en niet-grondgebonden tuinbouw daadwerkelijk in gebruik is, alsmede de totaal in het kalenderjaar aangevoerde hoeveelheid fosfaat en stikstof in meststoffen die voor niet-grondgebonden en grondgebonden tuinbouw zijn gebruikt, worden door degene die het bedrijf voert vóór 1 september van het jaar volgend op het betreffende kalenderjaar aan het Bureau Heffingen gemeld:

  • a.

    indien op het bedrijf artikel 4 van toepassing is, door middel van het formulier, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet op de daartoe bestemde plaats; en

  • b.

    indien op het bedrijf artikel 5 van toepassing is, door middel van het formulier, dat is vastgesteld op grond van artikel 41, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 7 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op de daartoe bestemde plaats.

§

4

Vrijstelling voor tuincentra

Artikel

10

Van de heffingen, bedoeld in de titels 1 tot en met 3 van hoofdstuk IV van de wet, zijn vrijgesteld tuincentra die in het betreffende kalenderjaar voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de dierlijke meststoffen die worden aangeleverd zijn niet verpompbaar;

  • b.

    de dierlijke meststoffen, compost en zwarte grond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen d en f, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, worden aangeleverd in hoeveelheden van ten hoogste 5.000 kilogram per vracht, de overige organische meststoffen, niet zijnde compost of zwarte grond, en andere meststoffen worden aangeleverd in verpakte eenheden van ten hoogste 25 kilogram per stuk;

  • c.

    alle door het tuincentrum aangevoerde meststoffen worden uitsluitend afgeleverd aan derden, niet zijnde een bedrijf of een onderneming als bedoeld in artikel 29 van de wet;

  • d.

    de meststoffen worden uitsluitend verkocht in een daartoe bestemde, voor het publiek toegankelijke ruimte, zijnde een onroerende zaak of een gedeelte daarvan;

  • e.

    voor de meststoffen wordt door de derde, bedoeld in onderdeel c, aan het tuincentrum een bedrag betaald van ten minste nihil;

  • f.

    het aandeel van de verkoop van meststoffen in de jaarlijkse omzet van het tuincentrum is ten hoogste 20%;

  • g.

    het tuincentrum is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Handelsregisterwet 1996.

Artikel

11

Indien op het tuincentrum mede tuinbouw wordt uitgeoefend, en het tuincentrum daarvoor dierlijke of overige organische meststoffen aanvoert, zijn ten aanzien van deze aanvoer de voorwaarden, bedoeld in artikel 10, onderdelen a, b en c, niet van toepassing. Als aan-vullende voorwaarden voor de vrijstelling gelden in dat geval:

  • a.

    indien er sprake is van tuinbouw die plaatsvindt op landbouwgrond, is de gemiddeld in het betreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond niet groter dan drie hectare, en is de som van de hoeveelheid aangevoerde dierlijke en overige organische meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, aangevoerd voor deze tuinbouw, per kalenderjaar per hectare van de gemiddeld in het betreffende kalenderjaar tot het tuincentrum behorende oppervlakte landbouwgrond minder dan 100 kilogram fosfaat in de jaren 1998 en 1999, 85 kilogram fosfaat in de jaren 2000 en 2001 en 80 kilogram fosfaat in de jaren 2002 en volgende;

  • b.

    indien er sprake is van niet-grondgebonden tuinbouw of grondgebonden tuinbouw, de voorwaarden, bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het tuincentrum levert uitsluitend meststoffen af aan derden, niet zijnde een bedrijf of een onderneming als bedoeld in artikel 29 van de wet.

§

5

Slotbepaling

Artikel

13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, H.H. Apotheker