Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende vaststelling regels erkenning voor en bevoegdheid tot het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens

Erkenningsregeling APK

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

b.
minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

c.
erkenning:

erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

d.
erkenninghouder:

houder van een erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

e.
justering:

handeling die bedoeld is om een instrument in een zodanige toestand te brengen dat het geschikt is voor gebruik;

f.
keuring:

periodieke keuring als bedoeld in artikel 75 van de wet;

g.
keuringseisen:

op de desbetreffende voertuigcategorie toepasselijke permanente eisen zoals neergelegd in, en vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement alsmede, voor zover van toepassing, de permanente eisen zoals neergelegd in de Regeling permanente eisen taxi’s;

h.
keuringsplaats:

inrichting waarin een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, de handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten;

i.
mobiele keuringseenheid:

keuringseenheid waarmee een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, niet steeds in dezelfde inrichting, doch afwisselend in verscheidene inrichtingen handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten;

j.
onderzoeksgerechtigde:

onderneming of instelling die op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 door een keuringsinstelling is erkend tot het afgeven van certificaten van herkeuring ten aanzien van nader bepaalde categorieën van in gebruik zijnde meetmiddelen;

k.
steekproef:

steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in artikel 86 van de wet;

l.
keuringsinstelling:

ingevolge artikel 84, eerste lid, van de wet door de minister aangewezen instelling;

m.
boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’:

editie van het door de minister vastgestelde boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’, die geldig is op het moment van de keuring;

n.
boekwerk ‘Regelgeving APK’:

editie van het boekwerk ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ of cd-rom ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’, die door de Dienst Wegverkeer is vastgesteld en geldig is op het moment van de keuring;

o.
keuringsruimte:

één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats;

p.
inrichting:

perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst;

s.
keurmeester:

degene aan wie de bevoegdheid is verleend voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a van de wet;

t.
bevoegdheidspas:

pas als bedoeld in artikel 85a van de wet;

u.
anonieme keuring:

keuring als bedoeld in artikel 86a van de wet;

v.
afkeurpunt:

in het kader van een keuring geconstateerd gebrek;

w.
adviespunt:

in het kader van een keuring geconstateerd binnenkort te verwachten gebrek;

x.
reparatiepunt:

in het kader van een keuring gerepareerd gebrek.

Hoofdstuk

2

Erkenningseisen

§

1

Erkenningseisen keuringsplaatsen

§

1.1

Algemeen

Artikel

2

§

1.2

Gebouw en uitrusting

Artikel

3

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

4

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

1.3

Apparatuur keuringsruimte

Artikel

5

In de keuringsruimte is de volgende apparatuur aanwezig:

  • a.

    een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien;

  • b.

    een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

  • c.

    een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

  • d.

    een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

  • e.

    basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

  • f.

    een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

  • g.

    hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet;

  • h.

    een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Artikel

6

Naast de in artikel 5 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen:

  • a.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

    • een koplamptestapparaat,

    • een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem,

    • een universele toerenteller, en

    • een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden

  • b.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, type klok, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;

  • c.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg:

    • twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en

    • een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

  • d.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

  • e.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambda-bepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is;

  • f.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een koolmonoxidemeter en bijbehorende fles kalibratiegas of een uitlaatgastester met lambda-bepaling.

Artikel

7

Artikel

8

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

§

1.4

Personeel

Artikel

9

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel

10

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

§

2

Erkenningseisen mobiele keuringseenheden

§

2.1

Algemeen

Artikel

11

§

2.2

Gebouw en uitrusting

Artikel

12

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

13

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

2.3

Apparatuur mobiele keuringseenheid

Artikel

14

De mobiele keuringseenheid beschikt over de volgende apparatuur:

  • a.

    een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien;

  • b.

    een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

  • c.

    een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

  • d.

    een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

  • e.

    basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

  • f.

    een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

  • g.

    hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet;

  • h.

    een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd.

Artikel

15

Naast de in artikel 14 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen:

  • a.

    n geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

    • een koplamptestapparaat,

    • een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem;

    • een universele toerenteller;

    • een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden;

  • b.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, type klok, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;

  • c.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg:

    • twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en

    • een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

  • d.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

  • e.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een uitlaatgastester met lambda-bepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is;

  • f.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg: een koolmonoxidemeter en bijbehorende fles kalibratiegas of een uitlaatgastester met lambda-bepaling.

Artikel

16

Artikel

17

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 14 en 15, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

§

2.4

Personeel

Artikel

18

Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel

19

Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk

3

Aanvraag erkenning

Artikel

20

Voor de aanvraag van een erkenning wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model, bij de Dienst Wegverkeer ingediend.

Artikel

21

De aanvrager van een erkenning overlegt de volgende bescheiden:

  • a.

    een uittreksel, afschrift, afdruk, fotokopie of schriftelijke mededeling van de inschrijving van de aanvrager in een register bij de Kamer van Koophandel waarop het adres van betrokken keuringsplaats is vermeld, die op het tijdstip van de indiening van de erkenningsaanvraag niet ouder dan één jaar is;

  • b.

    indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is;

  • c.

    voor elke keuringsplaats waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, en voor elke inrichting waarin een mobiele keuringseenheid werkzaam is waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, een plattegrond van de keuringsruimte en de ruimte waarin de administratie ter zake van de keuringen wordt gevoerd. Op de plattegrond moet zijn aangegeven waar de rollenremtestbank of de platenremtestbank en de inspectieput of hefinrichting zich bevinden alsmede de plaats waar de controle op de afstelling van de koplampen met het koplamptestapparaat, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 12, vierde lid, onderdeel b, zal plaatsvinden;

  • d.

    voor zover ingevolge artikel 7 of artikel 16 voor de aldaar vereiste meetmiddelen een certificaat wordt verlangd, een afschrift van dat certificaat;

  • e.

    afschriften van de in artikel 26 genoemde bevoegdheidspassen die zijn afgegeven aan de personen die op het aanvraagformulier als keurmeester staan vermeld.

Artikel

23

Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, doet de exploitant onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave hiervan aan de Dienst Wegverkeer. Het verband moet ten genoege van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond door middel van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een accountantsverklaring.

Hoofdstuk

4

Keuringsbevoegdheden

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Hoofdstuk

5

Aanvraag bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen

Artikel

28

Voor de aanvraag van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model, bij de Dienst Wegverkeer ingediend.

Artikel

29

De aanvrager van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen overlegt de volgende bescheiden:

  • a.

    een afschrift van de in de artikelen 24 of 25 genoemde diploma’s;

  • b.

    indien van toepassing een afschrift van het resultaat van de toets als bedoeld in artikel 27.

Hoofdstuk

6

Voorschriften

Artikel

31

Aan een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen worden de in de artikelen 39 tot en met 46 opgenomen voorschriften verbonden.

§

1

Erkenningsvoorschriften

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

De koolmonoxidemeter wordt, alvorens te worden gebruikt, gejusteerd, waarbij het volgende in acht wordt genomen:

  • a.

    de justering geschiedt met gecertificeerd kalibratiegas overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant;

  • b.

    de justering wordt periodiek herhaald en het resultaat van elke justering wordt vastgelegd op een controlelijst waarvan een model is weergegeven in bijlage 1. De uiterste datum waarop de koolmonoxidemeter opnieuw wordt gejusteerd wordt na elke justering volgens de in bijlage 1 beschreven systematiek bepaald en wordt op de controlelijst aangegeven;

  • c.

    indien tijdens de justering blijkt dat de aanwijzing van de koolmonoxidemeter meer dan 0,2% vol afwijkt van de samenstelling van het kalibratiegas, wordt de koolmonoxidemeter bijgesteld.

Artikel

36

Artikel

37

In elke keuringsplaats en bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor een erkenning geldt voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, is het boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’ aanwezig.

Artikel

38

Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 23, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.

Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.

Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het voorgaande lid de bedrijfsvoering van het reeds erkende bedrijf wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 53, eerste lid, beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon. Dit geldt ook voor de opgelegde sancties.

§

2

Keuringbevoegdheidsvoorschriften

Artikel

39

Artikel

40

§

3

Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

De Dienst Wegverkeer voert steekproefsgewijs anonieme keuringen uit door middel van het ter keuring aanbieden van een voertuig in het kader van het toezicht op het verrichten van keuringen.

§

4

Voorschriften administratie en bescheiden

Artikel

48

Hoofdstuk

7

Toezicht

§

1

Algemeen

Artikel

49

De in dit hoofdstuk opgenomen regels ten aanzien van het toezicht op keuringsplaatsen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele keuringseenheden en de inrichtingen waar door deze mobiele keuringseenheden keuringen worden verricht. Mobiele keuringseenheden zijn gedurende de gehele steekproef aanwezig én beschikbaar bij de inrichtingen waar de keuringen worden verricht.

Artikel

50

Artikel

51

Het bepaalde in paragraaf 3 van dit hoofdstuk laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, zoals omschreven in artikel 87a van de wet, in andere gevallen dan de in paragraaf 3 beschreven gevallen, onverlet.

Artikel

52

Onverminderd artikel 45, vijfde lid, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    het verlenen van toegang tot de keuringsruimte;

  • b.

    het verstrekken van inlichtingen;

  • c.

    het overleggen van bescheiden; en

  • d.

    het gebruik maken van de benodigde apparatuur.

    De door de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

Artikel

53

§

2

Toezicht op de erkenningseisen en de erkenningsvoorschriften

Artikel

54

Artikel

55

Indien bij de anonieme keuring blijkt dat een persoon die niet bevoegd is voertuigen aan een keuring te onderwerpen, deze keuring toch uitvoert, telt dit mee in het systeem, bedoeld in artikel 53, eerste lid.

Artikel

56

De in artikel 87 van de wet bedoelde schorsing, intrekking of wijziging van de erkenning zal, indien de erkenningseis of het erkenningsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt blijven tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel

57

§

3

Toezicht op de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften en keuringsvoorschriften

Artikel

59

Afhankelijk van het resultaat van de toets, bedoeld in artikel 27, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, met twee maanden of niet verlengd.

Artikel

60

De in artikel 87a van de wet bedoelde intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan, indien de keuringsbevoegdheidseis, het keuringsbevoegdheidsvoorschrift of het keuringsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt worden tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel

61

Artikel

62

Indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

§

4

Toezicht op de keuringseisen

Artikel

63

Artikel

64

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

65

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 februari 1999, nr. CDJZ/WBI/1999-224, houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (Stcrt. 40), wordt ingetrokken.

Artikel

66

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling bestaande erkenningen, die zijn verleend met toepassing van de in artikel 65 genoemde regeling, worden aangemerkt als te zijn verleend met toepassing van de onderhavige regeling.

Artikel

67

In afwijking van artikel 2, vierde lid, is gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats door meerdere erkenninghouders toegestaan indien met zodanig gebruik overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van de in artikel 65 genoemde regeling, is begonnen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel

68

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2000, met uitzondering van artikel 41, derde lid, onderdeel c, dat in werking treedt met ingang van 1 juni 2000.

Artikel

69

Deze regeling wordt aangehaald als: Erkenningsregeling APK.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, T.Netelenbos

Bijlage

1

behorende bij artikel 35

Model

controlelijst alsmede systematiek justering koolmonoxidemeter

  • 1.

    Door de erkenninghouder mag een ander formulier worden gebruikt, mits dit formulier ten minste dezelfde gegevens bevat als het hierna aangegeven model.

  • 2.

    Het bepalen van het moment waarop opnieuw moet worden gejusteerd vindt plaats aan de hand van de volgende systematiek.

Voorbeeld

Voorbeeld, Model controlelijst

Controlelijst co-meter

Bijlage

2

behorende bij artikel 41, derde lid, onder b

  • 1.

    Indien het een personenauto, bedrijfsauto of aanhangwagen betreft moeten de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig:

    • a.

      het kenteken;

    • b.

      het identificatienummer;

    • c.

      de plaats van het identificatienummer met uitzondering van een eventuele afstandsmaat;

    • d.

      de wielbasis, waarbij deze niet meer dan 1,0% mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld. Als de wielbasis van fabriekswege links en rechts verschilt, wordt de gemiddelde waarde als wielbasis aangemerkt;

    • e.

      het aantal assen, hetgeen af te leiden is uit het aantal wielen; dit geldt niet voor middenasaanhangwagens.

  • 2.

    Indien het een personenauto of bedrijfsauto betreft moeten tevens de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig:

    • a.

      de brandstofsoort, waarbij:

      ‘B’ staat voor benzine;

      'C' staat voor cryogeen (gas onder hoge druk en bij lage temperatuur);

      ‘D’ staat voor dieselolie;

      ‘E’ staat voor elektrisch;

      ‘G’ staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine;

      ‘G3’ staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine;

      ‘H’ staat voor CNG, eventueel gecombineerd met benzine;

      'W' staat voor waterstof;

      'A' staat voor alcohol.

      Indien op deel I van het kentekenbewijs de brandstofcode `B' is vermeld en in het voertuig is een L.P.G.- of C.N.G-installatie gemonteerd geweest, dienen ten minste de volgende onderdelen van deze installatie te zijn verwijderd:

      • verdamper/drukregelaar of ander brandstofdoseringssysteem; (een uitlaatstift die bij een luchtgekoelde motor als verdamper fungeert behoeft niet te worden verwijderd);

      • LPG-tank;

      • gasafsluiter;

      • gasmengstuk;

      • inspuitstukken;

      • inspuitstuk-adapter, tenzij deze definitief is afgeplugd;

      • buitenvulklep, tenzij deze definitief is afgeplugd;

      • hogedrukleiding, met uitzondering van het gedeelte dat rechtstreeks vast tegen de onderzijde van het voertuig bevestigd is;

    • b.

      het aantal cilinders, tenzij het een wankelmotor betreft;

    • c.

      bijzonderheden op het kentekenbewijs:

      indien het voertuig is aangepast voor het vervoer van gehandicapten of ten behoeve van het gebruik door een gehandicapte, moet zijn vermeld:

      ‘Het voertuig is ingericht voor het vervoer van gehandicapten’ ,

      respectievelijk

      ‘Het voertuig is ingericht voor het gebruik door een gehandicapte.’

      Eén van deze vermeldingen moet zijn opgenomen indien één of meer van de volgende aanpassingen ten behoeve van een gehandicapte zijn uitgevoerd:

      • wijziging carrosserie, zijnde:

        • verlaging van de bodemplaat;

        • verhoging van het dak;

        • aanbrengen van vastzetinrichtingen of rails voor de bevestiging van een rolstoel en waarin een gehandicapte kan worden vervoerd;

        • gewijzigde bevestigingspunten voor autogordels;

        • gewijzigde zitplaatsen en bevestigingspunten hiervan;

      • wijziging remsysteem zijnde:

        • een gewijzigd bedieningsmechanisme;

        • het aanbrengen van een extra of grotere rembekrachtiger;

        • aanpassing remkrachtregelaar doordat de wielophanging is aangepast waardoor het mogelijk is het voertuig tijdens het in- en uitrijden van een rolstoel te verlagen (knielsysteem);

      • wijziging stuurinrichting, zijnde:

        • een gewijzigd bedieningsmechanisme zoals stuurkolom, stuur, stangenstelsel of extra aangebrachte bekrachtiging;

        • een extra aangebrachte noodstuurinrichting.

  • 3.

    Vervallen.

  • 4.

    Indien het een bedrijfsauto of aanhangwagen betreft moet tevens de op het kentekenbewijs vermelde inrichting in overeenstemming zijn met het voertuig, waarbij de uitvoering van het voertuig wordt geacht in overeenstemming te zijn met de desbetreffende omschrijving indien:

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig voorzien is van een gesloten carrosserie, al dan niet voorzien van ruiten:

      • gesloten wagen

      • verhuiswagen;

      • kantoorwagen;

      • meetwagen;

      • servicewagen;

      • montagewagen;

      • reparatiewagen;

      • demonstratiewagen;

      • geluidswagen;

      • winkelwagen;

      • keetwagen;

      • medische hulpwagen;

      • vrieswagen;

      • koelwagen;

      • destructorwagen;

      • geconditioneerd voertuig;

      • mobiele zender;

      • faecaliënwagen;

      • kampeerwagen;

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig grotendeels open is:

      • open wagen;

      • chassiscabine;

      • kaal chassis;

      • gedeeltelijk open wagen;

      • open met kraan;

      • open wagen met vast dak;

      • open wagen met huif;

      • destructorwagen;

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staan vermeld en het voertuig ingericht is voor het vervoer van wisselbare opbouw:

      • voor wisselbare opbouw;

      • voor vervoer afzetbakken;

      • voor vervoer containers;

      • voor vervoer wisselbakken;

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig voorzien is van een open laadbak die ten opzichte van het voertuig kan kantelen:

      • driezijdige kipper;

      • achterwaartse kipper:

      • tweezijdige kipper;

      • kipper;

      • asfaltkipper;

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig ingericht is voor hulp aan gewonde of zieke personen:

      • ambulance;

      • medische hulpwagen;

    • op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig ook kan worden gebruikt voor het vervoer van personen:

      • autobus;

      • bus;

      • voor vervoer personen.

    Een eventueel aanwezige hydraulische laadkraan kan op het kentekenbewijs zijn vermeld, dit is echter niet noodzakelijk.

  • 5.

    Indien het een bedrijfsauto of een aanhangwagen betreft moeten de volgende gegevens in overeenstemming zijn met het voertuig:

    • a.

      de breedte, waarbij:

      • tot een breedte van 250 cm op het kentekenbewijs, deze niet meer dan 50 mm mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld;

      • vanaf een breedte van 250 cm tot en met 260 cm op het kentekenbewijs, deze niet meer dan 50 mm naar beneden en niet meer dan 100 mm naar boven mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld, en de maximumwaarde zoals vermeld in artikel 5.3.6 respectievelijk 5.12.6 van het Voertuigreglement niet mag worden overschreden, tenzij een grotere breedte is vermeld op het kentekenbewijs en onder ‘bijzonderheden’ een tekst is opgenomen waaruit blijkt dat rijden uitsluitend is toegestaan indien een ontheffing is verleend;

    • b.

      de vermelding onder ‘bijzonderheden’ van de aanwezigheid van een ashefinrichting. Dit moet zijn vermeld indien het kentekenbewijs is afgegeven na 31 december 1995. Indien de volgende onderdelen ten behoeve van het heffen van een as ontbreken, wordt een voorziening niet als een ashefinrichting aangemerkt:

      • de hefbalg of hefcilinder;

      • de leidingen; en

      • de handbediening.

  • 6.

    Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg betreft, moet de afstand van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling zoals vermeld op het kentekenbewijs overeenstemmen met het voertuig, waarbij deze afstand niet meer dan:

    • a.

      100 mm, indien de afstandsmaat 10,00 m of minder bedraagt, of

    • b.

      1,0 %, indien de afstandsmaat meer dan 10,00 m bedraagt,

    mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld.

  • 7.

    Indien het een aanhangwagen betreft moet de afstand van het hart van de koppeling tot de achterzijde van het voertuig zoals vermeld op het kentekenbewijs overeenstemmen met het voertuig, waarbij de afstand niet meer dan:

    • a.

      100 mm, indien de afstandsmaat 10,00 m of minder bedraagt, of

    • b.

      1,0 %, indien de afstandsmaat meer dan 10,00 m bedraagt,

    mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld. Hierbij wordt een uitschuiflade ter ondersteuning van de lading of een uitschuifbare stootbalk uitsluitend meegeteld in ingeschoven toestand.

  • 8.

    Indien op de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg of aanhangwagen een verschuifbare of instelbare koppeling is gemonteerd dan wel het voertuig in lengterichting uitschuifbaar is, moeten op het kentekenbewijs meerdere waarden voor de afstanden, zoals bedoeld in punt 6 en 7, zijn vermeld. Hierbij wordt een uitschuiflade ter ondersteuning van de lading of een uitschuifbare stootbalk uitsluitend in ingeschoven toestand meegeteld. Ter controle van de bedoelde waarden moet het voertuig volledig zijn ingeschoven. Het volledig inschuiven kan achterwege blijven wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat ook in volledig ingeschoven toestand kan worden gereden. De gemeten waarde moet binnen de opgegeven uiterste waarden vallen.

  • 9.

    Indien op de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg meerdere koppelingen zijn gemonteerd, moet van elke koppeling de waarde voor de afstand van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling op het kentekenbewijs zijn vermeld. Dit geldt niet indien het een vangmuilkoppeling ten behoeve van een besturing betreft.

  • 10.

    Indien een waarde voor de afstand, als bedoeld in de punten 6, 8 en 9, op het kentekenbewijs is vermeld, moet een koppeling zijn aangebracht.

    Een koppeling die aan de voorzijde van de bedrijfsauto is aangebracht ten behoeve van het rangeren van aanhangwagens behoeft niet te zijn vermeld op het kentekenbewijs.

  • 11.

    Indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en op het kentekenbewijs is geen waarde voor de afstandsmaat van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling vermeld, mogen geen van beide hierna genoemde voorzieningen op de bedrijfsauto zijn gemonteerd:

    a. een koppeling, en

    b. aansluitkoppen ten behoeve van het remsysteem van een aanhangwagen.

    Dit geldt niet indien het een brandweerauto betreft waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven vóór 12 december 1983.

  • 12.

    Indien op het kentekenbewijs van een motorrijtuig onder ‘Bijzonderheden’ vermeld staat ‘Taxi, zie bijlage’, moet het motorrijtuig voldoen aan de omschrijving zoals neergelegd in de bijlage die deel uitmaakt van het kentekenbewijs.

Bijlage

3

behorende bij artikel 41, derde lid, onder c

Een personenauto, bedrijfsauto of driewielig motorrijtuig moet zijn voorzien van gele retroreflecterende kentekenplaten welke aan de linkerzijde zijn voorzien van een in het laminaat geïntegreerd Eurosymbool. Een aanhangwagen die met een kentekenbewijs ter keuring wordt aangeboden, moet zijn voorzien van een gele retroreflecterende kentekenplaat welke aan de linkerzijde is voorzien van een in het laminaat geïntegreerd Eurosymbool; met ingang van 1 september 2003 dienen aanhangwagens uitsluitend met een kentekenbewijs te worden aangeboden.

Op het kentekenbewijs deel I van deze voertuigen moet één van de volgende

aanduidingen staan vermeld:

  • a.

    een droogstempel volgens onderstaand model

    of

  • b.

    in het veld ‘bijzonderheden’ moet zijn vermeld dat voor dit voertuig GAIK-kentekenplaten zijn verstrekt.

Tevens moet, indien op de kentekenplaat van een personenauto, bedrijfsauto, aanhangwagen of driewielig motorrijtuig een duplicaatcode staat vermeld en de kentekenplaat na 1 februari 2003 is afgegeven, deze duplicaatcode ook op het kentekenbewijs deel I van het desbetreffende voertuig zijn vermeld.

Indien op het kentekenbewijs deel I de voertuigcode is vermeld en de zevende positie van deze voertuigcode een letter bevat, met uitzondering van de letter L, geldt deze letter eveneens als duplicaatcode. Hierbij staan de letters A en M gelijk aan duplicaatcode 01, de letters B en N aan duplicaatcode 02, enzovoort.

Indien de duplicaatcode kleiner is dan 10, staat het cijfer van de duplicaatcode vermeld boven het linker liggende streepje. Indien de duplicaatcode gelijk aan of groter is dan 10 staat het tweede cijfer van de duplicaatcode vermeld onder het linker liggende streepje.

Hiervan zijn uitgezonderd:

  • 1.

    voertuigen waarvan op het kentekenbewijs de toestemming tot het voeren van kentekenplaten model 18.2 staat vermeld; deze voertuigen mogen zijn voorzien van het kleine model kentekenplaten;

  • 2.

    voertuigen met een datum eerste toelating welke ligt vóór 1 januari 1978; deze voertuigen mogen zijn voorzien van donkerblauwe kentekenplaten; en

  • 3.

    voertuigen die worden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000; deze voertuigen:

    • a.

      moeten zijn voorzien van lichtblauwe kentekenplaten als bedoeld in de Regeling kentekens en kentekenplaten, indien het motorrijtuigen betreft die op of na 1 juli 2000 voor de eerste keer worden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000,

    • b.

      mogen tot 1 december 2000 zijn voorzien van de vóór 1 juli 2000 voor de betrokken voertuigen geldende modellen kentekenplaten indien zij vóór die datum voor de eerste keer werden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000; met ingang van 1 december 2000 moeten zij zijn voorzien van lichtblauwe kentekenplaten als bedoeld in onderdeel a.