Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 1p, aanhef, eerste en tweede lid, van de Ziekenfondswet;

Besluit:

Hoofdstuk

I

Algemene subsidiebepalingen

Afdeling

1.1

Begrippen en algemene bepalingen

Artikel

1.1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

instelling:

een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

project:

een activiteit met een incidenteel karakter;

instellingssubsidie:

een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

projectsubsidie:

een subsidie in de kosten van een project;

ondersteuningssubsidie:

een instellingssubsidie van ten hoogste € 11 344,51 in een gering deel van de totale kosten van het algemeen functioneren van een instelling;

algemeen fonds:
algemene kas:

de kas, bedoeld in artikel 1q, eerste lid, van de Zieken-fondswet;

regio:

het werkgebied waarvoor het zorgkantoor als verbindingskantoor ingevolge het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering door de Minister van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport is aangewezen.

Artikel

1.1.2

Artikel

1.1.3

Afdeling

1.2

Berekeningswijze instellingsubsidie

Artikel

1.2.1

Een instellingssubsidie bestaat uit een door het College zorgverzekeringen vast te stellen bedrag voor overeenkomstig een door het College

voor zorgverzekeringen goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

Artikel

1.2.2

Artikel

1.2.3

Baten en lasten die door middel van interne doorberekeningen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voorzover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

Afdeling

1.3

Berekeningswijze projectsubsidies

Artikel

1.3.1

Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende en met in achtneming van de ingevolge de hoofdstukken 2 en 3 in aanmerking komende werkelijke lasten, voorzover opgenomen in de door het College zorgverzekeringen goedgekeurde begroting, en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten. De subsidie bedraagt niet meer dan het door het College zorgverzekeringen vastgestelde maximum.

Afdeling

1.4

Modellen en formulieren

Artikel

1.4.1

Het College zorgverzekeringen stelt voor de subsidies in de hoofdstukken 2 en 3 de volgende modellen en formulieren vast:

  • een formulier voor de aanvraag van subsidie;

  • een model voor het projectplan;

  • een model voor de begroting;

  • een model voor het activiteitenplan;

  • een model voor het activiteitenverslag;

  • een controleprotocol;

  • een model accountantsverklaring; en

  • een formulier voor de aanvraag van de vaststelling van de subsidie.

Afdeling

1.5

Aanvraag van een instellingssubsidie

Artikel

1.5.1

Artikel

1.5.2

Afdeling

1.6

Artikel

1.6.1

Artikel

1.6.2

Artikel

1.6.3

Afdeling

1.7

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel

1.7.1

Het College zorgverzekeringen geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel

1.7.2

Artikel

1.7.3

Afdeling

1.8

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel

1.8.1

Artikel

1.8.2

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor:

  • dat de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • dat de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling; en

  • dat van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel

1.8.3

Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel

1.8.4

Artikel

1.8.5

Artikel

1.8.6

De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het verslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan, onderscheidenlijk projectplan, voorgenomen activiteiten.

Artikel

1.8.7

Artikel

1.8.8

Op de balans worden de voorzieningen, gesplitst naar hun aard, en de reservering opgenomen. In de toelichting op de balans worden de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen en reservering toegelicht.

Artikel

1.8.9

Artikel

1.8.11

Artikel

1.8.12

Artikel

1.8.13

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel

1.8.14

Artikel

1.8.15

Indien bij het College zorgverzekeringen het vermoeden is gerezen dat artikel 1.8.12 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Afdeling

1.9

De aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel

1.9.1

Artikel

1.9.2

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening toegelicht.

Artikel

1.9.3

Artikel

1.9.4

Afdeling

1.10

De vaststelling van de subsidie

Artikel

1.10.1

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 1.9.1, geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Hoofdstuk

II

Subsidie ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten

Afdeling

2.1

Begripsbepalingen subsidies ten laste van de AWBZ

Artikel

2.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder verzekerde: een persoon die krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd is en als zodanig is ingeschreven bij een uitvoeringsorgaan ingevolge die wet.

Afdeling

2.2

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikelen 1p, eerste lid, onder a, Ziekenfodswet

Paragraaf

2.2.1

Artikel

2.2.1.1

Vervallen

Artikel

2.2.1.2

Vervallen

Artikel

2.2.1.3

Vervallen

Artikel

2.2.1.4

Vervallen

Artikel

2.2.1.5

Vervallen

Artikel

2.2.1.6

Vervallen

Artikel

2.2.1.7

Vervallen

Artikel

2.2.1.8

Vervallen

Paragraaf

2.2.2

Artikel

2.2.2.1

Vervallen

Artikel

2.2.2.2

Vervallen

Artikel

2.2.2.3

Vervallen

Artikel

2.2.2.4

Vervallen

Artikel

2.2.2.5

Vervallen

Artikel

2.2.2.6

Vervallen

Artikel

2.2.2.7

Vervallen

Artikel

2.2.2.8

Vervallen

Artikel

2.2.2.9

Vervallen

Artikel

2.2.2.10

Vervallen

Paragraaf

2.2.3

kosten blindengeleidehonden

Artikel

2.2.3.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

school:

een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in verband met de uitvoering van deze paragraaf aangewezen opleidingsinstituut voor blindengeleidehonden;

bruikleenovereenkomst:

de overeenkomst tussen een verzekerde en een school overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model;

opleidingskosten:

de kosten van de school voor de opleiding, nazorg en eventuele hertraining van de blindengeleidehond, instructie aan de verzekerde, en het aan de verzekerde in bruikleen geven van de blindengeleidehond inclusief een tuig, riem, halsband, kam, borstel, voederbak, drinkbak en een mand of stretcher;

gebruikskosten:

de kosten van de verzekerde voor het levensonderhoud, voor de verzorging en voor de ziektekostenverzekeringspremie van de blindengeleidehond.

Artikel

2.2.3.2

Artikel

2.2.3.3

Artikel

2.2.3.5

Artikel

2.2.3.6

Artikel

2.2.3.7

De school meldt een verzekerde die in aanmerking wenst te komen voor een bruikleenovereenkomst inzake een blindengeleidehond, aan bij het College zorgverzekeringen overeenkomstig het door het College zorgverzekeringen daartoe vastgestelde registratieformulier.

Artikel

2.2.3.8

De school sluit een bruikleenovereenkomst af met een verzekerde die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de verzekerde is blind of slechtziend;

  • de verzekerde is redelijkerwijs aangewezen op het gebruik van een blindengeleidehond;

  • de blindengeleidehond is een passende voorziening voor de verzekerde;

  • de verzekerde is bij het College zorgverzekeringen geregistreerd om in aanmerking te komen voor een bruikleenovereenkomst inzake een blindengeleidehond.

Artikel

2.2.3.9

Artikel

2.2.3.10

De subsidieaanvraag van de school gaat vergezeld van:

  • een door de school en verzekerde ondertekende bruikleenovereenkomst;

  • afschriften van de medische keuring van de hond op oogafwijkingen, heupdysplasie en elleboogdysplasie;

  • een door een dierenarts opgestelde gezondheidsverklaring van de blindengeleidehond, waarbij de gezondheidsverklaring op het moment van de subsidieaanvraag niet ouder dan twee maanden is.

Artikel

2.2.3.11

Artikel

2.2.3.12

Artikel

2.2.3.13

School en verzekerde dienen terstond schriftelijk het College zorgverzekeringen op de hoogte te stellen van:

  • het aangaan van een bruikleenovereenkomst waarbij een blindengeleidehond wordt ingezet die reeds in het kader van een eerdere bruikleenovereenkomst werkzaam is geweest. Een afschrift van de bruikleenovereenkomst wordt bij de melding gevoegd;

  • de beëindiging van een bruikleenovereenkomst, waarbij wordt ingegaan op de reden van de beëindiging van de bruikleenovereenkomst.

Artikel

2.2.3.14

Binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Artikel

2.2.3.15

Vervallen

Artikel

2.2.3.16

Vervallen

Paragraaf

2.2.4

Voortzetting van vergoedingen voor huishoudelijke hulp

Artikel

2.2.4.1

Artikel

2.2.4.2

Voor subsidie komt in aanmerking het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel

2.2.4.3

Voor de in artikel 2.2.4.1, eerste lid, onder a, bedoelde vergoedingen wordt slechts subsidie verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de kosten vloeien voort uit voortzetting in het subsidiejaar van vergoedingen aan verzekerden die op 31 december 1993 in aanmerking kwamen voor een vergoeding in het kader van de AAW-voorziening huishoudelijke hulp, daaronder begrepen vergoedingen in verband met uitbreiding van de desbetreffende huishoudelijke hulp; en

  • de subsidieontvanger stelt minimaal één maal per twaalf maanden de aan de verzekerde toekomende vergoeding vast, onder andere op basis van een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten waaruit volgt dat de verzekerde is aangewezen op voortzetting van de huishoudelijke hulp.

Paragraaf

2.2.5

Methadon voor ambulante verslaafdenzorg

Artikel

2.2.5.1

Artikel

2.2.5.2

Bij het verlenen van subsidie aan het zorgkantoor wordt slechts de aflevering aan verzekerden van methadon in aanmerking genomen die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aflevering heeft plaats in het kader van regionaal georganiseerde ambulante verslavingszorg die een voortzetting is van de verslavingszorg die tot en met 1996 werd gefinancierd ingevolge de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing;

  • b.

    de aflevering is verricht door een rechtspersoon die de regionaal georganiseerde ambulante verslavingszorg uitvoert op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen het zorgkantoor en die rechtspersoon; en

  • c.

    de aflevering heeft plaats op voorschrift van een arts verbonden aan de rechtspersoon die de verslavingszorg verleent.

Artikel

2.2.5.3

De in artikel 2.2.5.2, onder b, bedoelde overeenkomst voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de overeenkomst is gesloten na overleg met de gemeente die als centrumgemeente ingevolge de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing voor de regio is aangewezen;

  • in de overeenkomst is in ieder geval geregeld:

    • de wijze waarop de voor betaling in aanmerking komende afleveringen plaatsvinden,

    • de bij de onderscheiden wijzen van aflevering behorende tarieven,

    • het opzetten en onderhouden van een registratiesysteem waarmee het zorgkantoor de nodige gegevens beschikbaar krijgt voor controle op de in artikel 2.2.5.2 bedoelde voorwaarden,

    • de wijze en het tijdstip waarop de rechtspersoon declareert bij het zorgkantoor en de wijze waarop het zorgkantoor de declaraties controleert, en

    • de informatieplicht van de in aanmerking komende rechtspersoon jegens het zorgkantoor ten behoeve van een goede uitvoering van de overeenkomst tussen het zorgkantoor en die rechtspersoon.

Artikel

2.2.5.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 2 567 509.

Artikel

2.2.5.5

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie uit het totaal van de lasten, berekend volgens artikel 2.2.5.6, en bedraagt de subsidie maximaal het bedrag, berekend overeenkomstig de volgende formule:

A

x het in artikel 2.2.5.4 vermelde bedrag,

B

waarbij wordt verstaan onder

A: de volgens artikel 2.2.5.6 in aanmerking komende lasten van de subsidieontvanger;

B: de volgens artikel 2.2.5.6 in aanmerking komende laten van alle subsidieontvangers tezamen.

Artikel

2.2.5.6

Paragraaf

2.2.6

Diagnostiek beroepsziekte organopsychosyndroom

Artikel

2.2.6.1

Voor diagnostiek van de beroepsziekte organopsychosyndroom wordt een projectsubsidie verleend aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.

Artikel

2.2.6.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit de voortzetting van de landelijke uitvoering van de diagnostiek voor de beroepsziekte organopsychosyndroom in het jaar 2003.

Artikel

2.2.6.3

Subsidie wordt slechts verleend indien de activiteiten worden uitgevoerd in samenwerking met het Medisch Spectrum Twente te Enschede.

Artikel

2.2.6.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten voor het jaar 2003 bedraagt € 758 615.

Paragraaf

2.2.7

Drempelvrije poliklinieken voor geslachtsziektebestrijding

Artikel

2.2.7.1

Voor een projectsubsidie voor diagnostiek en behandeling in de polikliniek van patiënten met seksueel overdraagbare aandoeningen en de in het in het kader van die behandeling noodzakelijke geneesmiddelen komen in aanmerking de beherende rechtspersonen van:

  • gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst te Amsterdam;

  • Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te Den Haag;

  • Ziekenhuis Leyenburg te Den Haag;

  • Havenziekenhuis te Rotterdam;

  • het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, polikliniek venereologie te Rotterdam;

  • het Academisch Ziekenhuis Utrecht, afdeling dermatologie te Utrecht.

Artikel

2.2.7.2

Artikel

2.2.7.3

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de patiënt heeft onoverkomelijke bezwaren om zich voor de behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen tot de eigen huisarts te wenden;

  • er worden geen betalingen van patiënten gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel

2.2.7.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 5 017 215.

Artikel

2.2.7.4a

Vervallen

Artikel

2.2.7.5

De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.7.4, bedraagt maximaal het laagste van de in de volgende onderdelen bedoelde bedragen:

  • het bedrag van het saldo van de met inachtneming van deze paragraaf in aanmerking te nemen lasten en baten, vermeerderd met de volgens artikel 2.2.7.7 toegestane toevoeging, onderscheidenlijk verminderd met de volgens artikel 2.2.7.7 verplichte onttrekking aan de egalisatiereserve.

  • het bedrag, berekend overeenkomstig de volgende formule:

    0,4 x A + (

    0,6 x B

    x D),

    C

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: de grondslag per polikliniek voor 2002:

    • voor de gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst te Amsterdam: € 2 757 078,

    • voor het Medische Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te Den Haag: € 238 111,

    • voor het ziekenhuis Leyenburg te Den Haag: € 31 917,

    • voor het Havenziekenhuis te Rotterdam: € 166 488,

    • voor het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, polikliniek venereologie te Rotterdam: € 1 458 615,

    • voor het Academisch Ziekenhuis Utrecht, afdeling dermatologie te Utrecht: € 365 006;

    B: totaalbedrag volgens artikel 2.2.7.4;

    C: totaal aantal van de patiënten van alle poliklinieken tezamen, die de polikliniek consulteren voor een bij hen nog niet eerder geconstateerde aandoening dan wel voor het opnieuw optreden van de aandoening waarvan de behandeling reeds in een eerder stadium succesvol was beëindigd;

    D: totaal aantal van de patiënten van de polikliniek van de subsidieontvanger, die de polikliniek consulteren voor een bij hen nog niet eerder geconstateerde aandoening dan wel voor het opnieuw optreden van de aandoening waarvan de behandeling reeds in een eerder stadium succesvol was beëindigd.

Artikel

2.2.7.5a

Vervallen

Artikel

2.2.7.6

In afwijking van artikel 1.3.1 worden slechts lasten die noodzakelijk zijn voor de behandeling in aanmerking genomen met inachtneming van de beleidsregels voor ziekenhuizen van het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel

2.2.7.7

Artikel

2.2.7.9

Paragraaf

2.2.8

Projecten Families First

Artikel

2.2.8.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder Families First: een zeer intensieve vorm van crisishulp in een gezin met een licht verstandelijk gehandicapte jeugdige in de leeftijd van 6 tot 21 jaar en met een IQ tussen 50 en 85, die zich in een dusdanige crisissituatie bevindt dat een uithuisplaatsing nodig is.

Artikel

2.2.8.2

Aan instellingen die een Orthopedagogisch Centrum beheren, worden projectsubsidies verleend voor projecten Families First die zijn opgenomen in een planningskader dat door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt vastgesteld.

Artikel

2.2.8.3

Subsidie voor een project Families First wordt slechts verleend indien:

  • de instelling voor de start van het project een verklaring van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overlegt, inhoudende dat het project voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eindverslag `Families First voor licht verstandelijk gehandicapten', Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, Utrecht 2000;

  • de instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn;

  • de instelling schriftelijk verklaart mee te zullen werken aan een evaluatieonderzoek en kwaliteitstoetsende onderzoek met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel

2.2.8.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde projecten bedraagt voor het jaar 2003 € 1 803 161.

Artikel

2.2.8.5

De maximale projectsubsidie bedraagt € 112 697 per project.

Artikel

2.2.8.6

Paragraaf

2.2.9

Regionale hersenletselteams

Artikel

2.2.9.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

niet-aangeboren hersenletsel:

hersenletsel, ontstaan anders dan door de geboorte, dat leidt tot het langdurig aangewezen zijn op zorg;

een hersenletselteam:

een regionaal team dat tot taak heeft te bevorderen dat de zorg aan de individuele door niet-aangeboren hersenletsel getroffene zo goed mogelijk is en wordt afgestemd op de specifieke individuele kenmerken van de betrokkene.

Artikel

2.2.9.2

Aan de rechtspersonen die in 2001 op basis van artikel 8 van het Besluit volksgezondheidssubsidies subsidie ontvingen voor activiteiten van een regionaal hersenletselteam, worden projectsubsidies verleend ter bekostiging van de activiteiten van dit hersenletselteam.

Artikel

2.2.9.3

De subsidie wordt verleend voor de volgende activiteiten van hersenletselteams:

  • het onderhouden van een regionaal informatie- en adviespunt met de bijbehorende taken op het gebied van registratie en voorlichting;

  • het opzetten en onderhouden van een goed functionerend multidisciplinair team van deskundigen op het gebied van niet-aangeboren hersenletsel dat ingeschakeld kan worden voor zorginhoudelijke adviezen en consultaties;

  • het adviseren over plaatsing, behandeling en begeleiding en het vervullen van een brugfunctie tussen adviesaanvrager en instellingen of zorgverleners;

  • het bevorderen van de totstandkoming van een gespecialiseerd zorgaanbod in het werkgebied;

  • coördinerende werkzaamheden in verband met de activiteiten, genoemd onder a tot en met d.

Artikel

2.2.9.4

Subsidie voor de activiteiten van een hersenletselteam wordt slechts verleend indien:

  • het hersenletselteam is verbonden aan een regionaal samenwerkingsverband waarin tenminste de volgende sectoren zijn vertegenwoordigd: de woon- of dagopvangvoorzieningen voor lichamelijk gehandicapten, de revalidatiecentra, de verpleeghuizen, de verstandelijk gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg, de thuiszorg en de doelgroep in de persoon van een vertegenwoordiger van één van de patiënten/cliëntenorganisaties op dit terrein;

  • de samenwerking per hersenletselteam is geformaliseerd in door alle onder a genoemde partijen ondertekende samenwerkingsprotocollen.

Artikel

2.2.9.5

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 506 175.

Artikel

2.2.9.6

De maximale subsidies voor het jaar 2003 worden berekend overeenkomstig de maximale subsidies die het College zorgverzekeringen verleende voor de gesubsidieerde activiteiten in het jaar 2002.

Paragraaf

2.2.10

Integrale vroeghulp

Artikel

2.2.10.1

Aan de ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten sociaal pedagogische diensten wordt een projectsubsidie verleend voor het aansturen, coördineren en ondersteunen van projecten integrale vroeghulp in hun werkgebied.

Artikel

2.2.10.2

Subsidie wordt slechts verleend indien het project integrale vroeghulp:

  • is gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst tussen minimaal de sector voor de kinderrevalidatie en de sector van de zorg voor kinderen met een verstandelijke handicap;

  • beschikt over een team integrale vroeghulp bestaande uit vertegenwoordigers van een kinder-revalidatiecentrum of de revalidatieafdeling van een ziekenhuis, de sociaal pedagogische dienst en de kinderdagcentra voor kinderen met een verstandelijke handicap;

  • een onafhankelijk aangestuurde coördinator heeft;

  • een pool van deskundige casemanagers heeft;

  • beschikt over een laagdrempelig aanmeldpunt;

  • beschikt over een projectplan dat de instemming heeft van de partijen die de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld onder a, zijn aangegaan.

Artikel

2.2.10.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 1 526 701.

Artikel

2.2.10.4

De maximale subsidies voor het jaar 2003 voor projecten integrale vroeghulp worden berekend overeenkomstig de maximale subsidies die het College zorgverzekeringen verleende voor de gesubsidieerde activiteiten in het jaar 2002.

Artikel

2.2.10.6

Paragraaf

2.2.11

Agalsidase

Artikel

2.2.11.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

agalsidase:

de geregistreerde geneesmiddelen Fabrazyme en Replagal;

protocol:

een door het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam ontwikkelde en door het College zorgverzekeringen goedgekeurde verzameling van richtlijnen voor de behandeling met en het onderzoek naar agalsidase bij verzekerden met de ziekte van Fabry.

Artikel

2.2.11.2

Artikel

2.2.11.3

Artikel

2.2.11.4

Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2003 voor:

  • de kosten voor agalsidase € 5 400 000;

  • andere dan de onder a bedoelde kosten € 175 000.

Artikel

2.2.11.5

Artikel

2.2.11.6

Uiterlijk 1 juni van het subsidiejaar verstrekt de subsidieontvanger aan het College zorgverzekeringen een overzicht van het verwachte aantal verzekerden dat met agalsidase zal worden behandeld in het daar op volgende jaar.

Paragraaf

2.

Afdeling

2.3

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder b, Ziekenfondswet

Paragraaf

2.3.1

Vergoedingen voor tijdelijk ziekenhuisverblijf

Artikel

2.3.1.2

Verleende vergoedingen voor voorgezet verblijf van de verzekerde in een ziekenhuis worden slechts in aanmerking genomen indien dat voortgezet verblijf voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • het voortgezet verblijf heeft plaats in een ziekenhuis, een psychiatrisch ziekenhuis of de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis, als zodanig toegelaten ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • het voortgezet verblijf heeft plaats vanaf vier weken na de vaststelling van een indicatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waaruit blijkt dat de verzekerde is aangewezen op opneming en verder verblijf in een ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten verpleeginrichting;

  • het voortgezet verblijf heeft plaats in directe aansluiting op een geïndiceerde opneming in een ziekenhuis of afdeling als bedoeld onder a; en

  • het voortgezet verblijf houdt verband met het ontbreken van plaatsingsmogelijkheden voor de verzekerde in verpleeginrichtingen.

Artikel

2.3.1.3

Het uitvoeringsorgaan verleent de vergoeding slechts indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de vergoeding wordt door of namens de verzekerde aangevraagd bij het uitvoeringsorgaan waarbij hij voor de toepassing van de AWBZ is ingeschreven;

  • het uitvoeringsorgaan heeft vastgesteld dat:

    • de verzekerde een advies heeft overgelegd als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waaruit blijkt dat de verzekerde is aangewezen op opneming en verder verblijf in een verpleeginrichting,

    • het voortgezet verblijf uitsluitend het gevolg is van een tekort aan plaatsingsmogelijkheden in verpleeginrichtingen, en

    • metterdaad geen opneming en verder verblijf heeft kunnen plaatsvinden in een verpleeginrichting die op redelijke afstand is gelegen van de woonplaats van de verzekerde.

Artikel

2.3.1.4

Indien na toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel 2.3.1.2 naar het oordeel van het uitvoeringsorgaan opneming en verder verblijf kunnen plaatsvinden in een verpleeginrichting, wordt de vergoeding beëindigd, doch niet dan nadat het uitvoeringsorgaan de mogelijkheid van verblijf in een met name aan te duiden verpleeginrichting ter kennis hebben gebracht van de verzekerde en aan deze voldoende gelegenheid is geboden tot overplaatsing naar die inrichting.

Artikel

2.3.1.5

Artikel

2.3.1.6

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie aan de uitvoeringsorganen, uit het totaal van de met inachtneming van deze paragraaf verleende vergoedingen.

Paragraaf

2.3.2

Gezinsbegeleiding

Artikel

2.3.2.1

Voor begeleiding van gezinnen met gezinsleden die een spierziekte hebben, wordt een projectsubsidie verleend aan de Vereniging Spierziekten Nederland te Baarn.

Artikel

2.3.2.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 363 110.

Paragraaf

2.3.3

Diabeteseducatie

Artikel

2.3.3.1

Voor activiteiten op het gebied van diabeteseducatie wordt een projectsubsidie verleend aan de Diabetes Vereniging Nederland te Leusden.

Artikel

2.3.3.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 247 884.

Paragraaf

2.3.4

Gezinsbegeleiding Cystic Fibrosis

Artikel

2.3.4.1

Voor begeleiding van gezinnen met gezinsleden die Cystic Fibrosis hebben, wordt een projectsubsidie verleend aan de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting te Baarn.

Artikel

2.3.4.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 23 559.

Paragraaf

2.3.5

Budgettair neutrale substitutie ten behoeve van winkeltaken sociaal pedagogische diensten

Artikel

2.3.5.2

In afwijking van artikel 1.6.1 en artikel 1.9.1 wordt de subsidie aan het zorgkantoor ambtshalve verleend en vastgesteld.

Artikel

2.3.5.3

Het zorgkantoor verricht slechts be-talingen voor een winkeltakenproject indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de op basis van het project verleende hulp is kwalitatief gelijkwaardig aan de hulp die wordt verleend in het kader van de uitvoering van winkeltaken, bedoeld in paragraaf 2.4.4;

  • met belangen van verzekerden wordt rekening gehouden;

  • het project sluit aan bij de ontwikkelingen in het werkgebied van de betrokken sociaal pedagogische dienst;

  • voor het project is vooraf een projectplan opgesteld dat de instemming heeft van het zorgkantoor.

Artikel

2.3.5.4

Het zorgkantoor meldt een winkeltakenproject binnen 14 dagen na aanvaarding door hem schriftelijk bij het College zorgverzekeringen. Deze melding gaat vergezeld van:

  • het aanvaarde projectplan;

  • een rapportage over de wijze waarop aan de in artikel 2.3.5.3 vermelde voorwaarden is voldaan.

Artikel

2.3.5.5

De betalingen van het zorgkantoor ten laste van de subsidie beperken zich per sociaal pedagogische dienst per jaar, uitgaande van de gemaakte productieafspraken en het op basis daarvan door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde budget, tot dat deel van het budget dat onbenut wordt gelaten voor het verlenen van ambulante begeleiding.

Artikel

2.3.5.6

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie aan het zorgkantoor uit het totaal van de met inachtneming van deze paragraaf verrichte betalingen.

Artikel

2.3.5.7

De financiële afwikkeling van de subsidie aan het zorgkantoor geschiedt overeenkomstig de financiële afwikkeling van zorgaanspraken ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor de desbetreffende sociaal pedagogische dienst.

Artikel

2.3.5.8

Het zorgkantoor draagt er zorg voor dat de beherende rechtspersonen van de sociaal pedagogische diensten aan wie betalingen ten laste van de aan het zorgkantoor verleende subsidie worden gedaan, overeenkomstig artikel 1.8.4 jegens hem en het College zorgverzekeringen handelen.

Paragraaf

2.3.6

extramurale dienstverlening

Artikel

2.3.6.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder activiteiten voor extramurale dienstverlening: activiteiten als bedoeld in de beleidsregel II-515 `Overige reikwijdteverbreding' (Stcrt. 2002, 12) van het College tarieven gezondheidszorg zoals deze op 31 maart 2003 luidde, met dien verstande dat een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 12 van het Zorgindicatiebesluit niet vereist is.

Artikel

2.3.6.2

Zorgkantoren komen op aanvraag in aanmerking voor een projectsubsidie die bestemd is voor het verlenen van subsidies voor activiteiten voor extramurale dienstverlening in hun regio.

Artikel

2.3.6.3

Artikel

2.3.6.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 23 833 575.

Artikel

2.3.6.5

Het subsidieplafond wordt verdeeld over de zorgkantoren naar rato van de som van de met toepassing van de beleidsregel II-515 `Overige reikwijdteverbreding' van het College tarieven gezondheidszorg in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 maart 2003 in hun regio toegekende financiële middelen.

Artikel 2.3.6.6

Vervallen

Artikel 2.3.6.7

Vervallen

Artikel 2.3.6.8

Vervallen

Artikel

2.3.6.9

Vervallen

Paragraaf

2.3.7

Artikel

2.3.7.1

Vervallen

Artikel

2.3.7.2

Vervallen

Artikel

2.3.7.3

Vervallen

Artikel

2.3.7.4

Vervallen

Artikel

2.3.7.5

Vervallen

Artikel

2.3.7.6

Vervallen

Artikel

2.3.7.7

Vervallen

Artikel

2.3.7.8

Vervallen

Artikel

2.3.7.9

Vervallen

Paragraaf

2.3.8

Artikel

2.3.8.1

Vervallen

Artikel

2.3.8.2

Vervallen

Artikel

2.3.8.3

Vervallen

Artikel

2.3.8.4

Vervallen

Artikel

2.3.8.5

Vervallen

Artikel

2.3.8.6

Vervallen

Artikel

2.3.8.7

Vervallen

Artikel

2.3.8.8

Vervallen

Artikel

2.3.8.9

Vervallen

Artikel

2.3.8.10

Vervallen.

Afdeling

2.4

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder c, Ziekenfondswet

Paragraaf

2.4.1

Initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg

Artikel

2.4.1.1

In deze paragraaf wordt onder `initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg' of `initiatief' verstaan: activiteiten die niet op geleide van een vrijwillige of individuele hulpvraag worden uitgevoerd en die zich richten op risicogroepen, individuen of groepen met een dreigende psychische stoornis of een verhoogd risico daarop.

Artikel

2.4.1.2

Artikel

2.4.1.2a

Artikel

2.4.1.3

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie indien:

  • het initiatief in elk geval omvat het actief zoeken van personen uit een risicogroep of het bieden van bemoeizorg aan personen uit die risicogroep;

  • het initiatief de schriftelijke instemming heeft van de lokale overheid;

  • het initiatief wordt uitgevoerd door ten minste twee instellingen van verschillende rechtspersonen;

  • een rechtspersoon die een niet krachtens de wet toegelaten Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geestelijke gezondheidszorginstelling exploiteert, bijdraagt aan de uitvoering van het initiatief;

  • er sprake is van een initiatief in de ontwikkelingsfase;

  • het initiatief bijdraagt aan de totstandkoming of de implementatie van convenanten op lokaal niveau overeenkomstig het landelijk convenant OGGZ; en

  • het zorgkantoor het initiatief subsidieert op basis van een projectplan, waarin in elk geval zijn opgenomen het doel, de looptijd, de wijze en het moment van evalueren van het initiatief en de inspanningen om te komen tot een financiering na de subsidieperiode voor het initiatief.

Artikel

2.4.1.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 6 377 059.

Artikel

2.4.1.5

Artikel

2.4.1.6

Paragraaf

2.4.2

Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg

Artikel

2.4.2.1

Artikel

2.4.2.2

Artikel

2.4.2.3

Artikel

2.4.2.4

Slechts de feitelijke hulpverlening die direct betrekking heeft op de uitvoering van de zorgonderdelen, bedoeld in artikel 2.4.2.3, eerste lid, onder d, behoort tot de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel

2.4.2.5

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 5 660 887.

Artikel

2.4.2.6

Artikel

2.4.2.7

Paragraaf

2.4.3

Consulentenactiviteiten en bijzondere zorgplannen

Artikel

2.4.3.2

De zorgkantoren, bedoeld in artikel 2.4.3.1, en hun voor de toepassing van deze paragraaf geldende werkgebieden zijn:

  • het Zorgkantoor Groningen voor het werkgebied: de provincies Groningen, Friesland, Drenthe;

  • het Zorgkantoor Twente voor het werkgebied: de provincies Overijssel, Gelderland, Flevoland;

  • het Zorgkantoor Utrecht voor het werkgebied: de provincies Utrecht, Noord-Holland;

  • het Zorgkantoor Midden-Holland voor het werkgebied: de provincies Zuid-Holland, Zeeland;

  • het Zorgkantoor Zuidoost Brabant voor het werkgebied: de provincies Noord Brabant en Limburg.

Artikel

2.4.3.3

Artikel

2.4.3.4

Artikel

2.4.3.5

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 27 905 482.

Artikel

2.4.3.6

Artikel

2.4.3.7

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat minimaal 50% van de subsidie wordt besteed aan de uitvoering van zorgplannen als bedoeld in artikel 2.4.3.3, onder b en c.

Artikel

2.4.3.8

De subsidieontvanger houdt toezicht op een adequate uitvoering van het zorgplan.

Paragraaf

2.4.4

Winkeltaken sociaal pedagogische diensten

Artikel

2.4.4.1

Aan de ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten sociaal pedagogische diensten worden instellingssubsidies verleend voor door hen uitgevoerde:

  • winkeltaken en

  • aanvullende productie met betrekking tot de taken, bedoeld onder a, gericht op het wegwerken van bestaande wachtlijsten in de gehandicaptenzorg.

Artikel

2.4.4.2

De voor subsidie in aanmerking komende winkeltaken bestaan uit de volgende activiteiten op het terrein van de zorg voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten:

  • het geven van voorlichting en informatie;

  • advisering en het bieden van ondersteuning;

  • begeleiding bij arbeidsintegratie;

  • consulentschappen ten behoeve van voorwaardenscheppend werken aan integratie in de samenleving; en.

  • het consulentschap lichamelijk gehandicapten

Artikel

2.4.4.3

Subsidie wordt slechts verleend voor zover tussen de subsidieontvanger en het voor hem aangewezen zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt over de omvang van de taken en activiteiten, bedoeld in artikel 2.4.4.1.

Artikel

2.4.4.4

Het subsidieplafond voor de winkeltaken, bedoeld in artikel 2.4.4.1, onder a, bedraagt voor het jaar 2003 € 77 358 190.

Artikel

2.4.4.6

Artikel

2.4.4.7

Artikel

2.4.4.8

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de aanvraag voor subsidie van de in artikel 2.4.4.1, onder b, bedoelde activiteiten uiterlijk 30 november van het subsidiejaar ingediend.

Artikel

2.4.4.9

De subsidieontvanger zendt een afschrift van de aanvraag van een subsidie en van de daarbij behorende stukken aan het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel

2.4.4.9a

Artikel

2.4.4.10

Artikel 2.4.4.11

Vervallen

Paragraaf

2.4.5

Hulpverlening aan autistische kinderen binnen de hulpverlening voor auditief gehandicapten

Artikel

2.4.5.1

Voor experimentele hulpverlening aan autistische kinderen binnen de hulpverlening voor auditief gehandicapten wordt een projectsubsidie verleend aan de Stichting Instituut Sint Marie te Eindhoven.

Artikel

2.4.5.2

Subsidie wordt slechts verleend indien de subsidieontvanger een adequate, inhoudelijke en financiële projectregistratie bijhoudt.

Artikel

2.4.5.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 947 207.

Paragraaf

2.4.7

Kwaliteitsbeoordeling in de sector verpleging en verzorging

Artikel

2.4.7.1

Artikel

2.4.7.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 907 560.

Artikel

2.4.7.3

Subsidie wordt slechts verleend indien:

  • uit de aanvraag blijkt dat een opbrengst aan eigen bijdragen van te beoordelen instellingen tezamen van minimaal € 115 000 per kalenderjaar wordt verwacht;

  • de Stichting Cliënt en Kwaliteit voor de kwaliteitsbeoordeling aan de instellingen een eigen bijdrage in rekening brengt en daarbij rekening houdt met de grootte van de te beoordelen instelling;

  • het aantal beoordeelde instellingen gerekend vanaf 2002 naar verwachting jaarlijks met 10% toeneemt;

  • de eigen bijdragen in het lopende subsidiejaar aangewend worden voor de in dat jaar te verrichten kwaliteitsbeoordelingen;

  • een sluitende exploitatiebegroting voor het subsidiejaar is overlegd.

Artikel

2.4.7.4

Artikel

2.4.7.5

De Stichting Cliënt en Kwaliteit verleent alle medewerking aan de uitvoering van een evaluatie van de volgens deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf

2.4.8

Kwaliteitsontwikkeling beroepsgroepen verpleging en verzorging

Artikel

2.4.8.1

Voor de implementatie en borging van de resultaten van de projecten en van het kwaliteitsbeleid van de beroepsgroepen Verpleging en Verzorging wordt op aanvraag voor het jaar 2003, voor het jaar 2004 en voor het jaar 2005 een projectsubsidie verleend aan:

  • de Landelijke beroepsvereniging STING;

  • de Algemene Vergadering Verplegenden en Verzorgenden/het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging;

  • de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen.

Artikel

2.4.8.2

De subsidie wordt verleend voor de volgende projecten:

  • van de Landelijke beroepsvereniging STING:

    • Visie en doelen,

    • Instrumenten en criteria,

    • Infrastructuur,

    • Effectmeting;

  • van de Algemene Vergadering Verplegenden en Verzorgenden/het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging:

    • Coördinatiepunt Kwaliteitsbeleid Verpleging en Verzorging, waaronder Patiëntenperspectief in richtlijnen en Kwaliteitsbeleid,

    • Tripartiete zorginhoudelijke richtlijnen;

  • van de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen:

    • Multidisciplinaire tripartiete richtlijnen, waaronder Verkenning decentrale structuren kwaliteitsbeleid,

    • Patiëntenperspectief,

    • Communicatiehulpmiddelen.

Artikel

2.4.8.3

Artikel

2.4.8.4

Subsidie wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat de projecten leiden tot:

  • de implementatie en borging van de resultaten van de afzonderlijke gedurende de subsidieperiode 2000-2002 ontwikkelde projecten;

  • de implementatie en borging van het kwaliteitsbeleid als permanente activiteit.

Artikel

2.4.8.5

De subsidieontvanger verleent alle medewerking aan de uitvoering van een evaluatie van de volgens deze paragraaf gesubsidieerde projecten.

Paragraaf

2.4.6

Artikel

2.4.6.1

Vervallen

Artikel

2.4.6.2

Vervallen

Artikel

2.4.6.3

Vervallen

Artikel

2.4.6.4

Vervallen

Artikel

2.4.6.5

Vervallen

Artikel

2.4.6.6

Vervallen

Artikel

2.4.6.7

Vervallen

Artikel

2.4.6.8

Vervallen

Afdeling

2.5

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder d, Ziekenfondswet

Paragraaf

2.5.1

Persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging

Artikel

2.5.1.1

Artikel

2.5.1.2

Vervallen

Artikel

2.5.1.3

Vervallen

Artikel

2.5.1.4

Artikel

2.5.1.5

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel

2.5.1.6

Vervallen

Artikel

2.5.1.7

Artikel

2.5.1.8

Artikel

2.5.1.9

Artikel

2.5.1.10

Artikel

2.5.1.11

Artikel

2.5.1.12

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot en met 31 december van het subsidiejaar.

Artikel

2.5.1.13

Artikel

2.5.1.14

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel

2.5.1.15

Artikel

2.5.1.16

Paragraaf

2.5.2

Persoonsgebonden budget voor zorg voor verstandelijk gehandicapten

Artikel

2.5.2.1

Artikel

2.5.2.2

Vervallen

Artikel

2.5.2.3

Vervallen

Artikel

2.5.2.4

Artikel

2.5.2.5

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel

2.5.2.6

Vervallen

Artikel

2.5.2.7

Artikel

2.5.2.8

Voor het toekennen van een persoonsgebonden budget gelden de volgende budgetcategorieën, bedragen en indicatievereisten:

Budget-

categorie

Bedrag op

jaarbasis

Indicatie-

vereiste

I

€ 2 691;

A

II

€ 5 332;

B

III

€ 7 973;

C

IV

€ 13 305;

D

IV a

€ 15 946;

D en A

IV b

€ 18 587;

D en B

V

€ 21 278;

D en C, F, E

V a

€ 23 870;

E en A

V b

€ 26 560;

E en B

VI

€ 29 251;

E en C

VII

€ 34 533;

D en F

VIII

€ 39 815

G

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aangewezen zijn op een zeer lichte vorm van begeleid zelfstandig wonen of een zeer incidentele begeleiding in de thuissituatie gedurende maximaal 5 uren per week;

B: het aangewezen zijn op een lichte vorm van begeleid zelfstandig wonen of een incidentele begeleiding in de thuissituatie gedurende maximaal 10 uren per week;

C: het aangewezen zijn op een zware vorm van begeleid zelfstandig wonen, begeleiding in de thuissituatie in combinatie met begeleiding op een logeeradres of begeleiding in een dependance gedurende minimaal 11 uren en maximaal 25 uren per week;

D: het aangewezen zijn van een volwassene op begeleiding buitenshuis, die voornamelijk overdag nodig is, gedurende meer dan 25 uur per week ;

E: het aangewezen zijn van een kind op begeleiding buitenshuis, die voornamelijk overdag nodig is, gedurende meer dan 25 uur per week;

F: het aangewezen zijn van een volwassene verblijf en begeleiding gedurende meer dan 25 uren per week;

G: het aangewezen zijn van een kind op verblijf en begeleiding gedurende meer dan 25 uren per week.

Artikel

2.5.2.9

Artikel

2.5.2.10

De personen die tot en met 31 december 2000 een persoonsgebonden budget ontvingen met toepassing van artikel 13 van de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring persoonsgebonden budget 1999 komen, in afwijking van artikel 2.5.2.8, voor een zelfde budget in aanmerking in 2001 indien zij de wens hiertoe kenbaar maken aan het zorgkantoor.

Artikel

2.5.2.11

Artikel

2.5.2.12

Artikel

2.5.2.13

Artikel

2.5.2.14

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio van de verzekerde zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot 31 december van het subsidiejaar.

Artikel

2.5.2.15

Artikel

2.5.2.16

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel

2.5.2.17

Artikel

2.5.2.18

Paragraaf

2.5.3

Artikel

2.5.3.1

Vervallen

Artikel

2.5.3.2

Vervallen

Artikel

2.5.3.3

Vervallen

Artikel

2.5.3.4

Vervallen

Artikel

2.5.3.5

Vervallen

Artikel

2.5.3.6

Vervallen

Artikel

2.5.3.7

Vervallen

Paragraaf

2.5.4

Persoonsgebonden budget voor geestelijke gezondheidszorg

Artikel

2.5.4.1

Artikel

2.5.4.2

Vervallen

Artikel

2.5.4.3

Vervallen

Artikel

2.5.4.4

Artikel

2.5.4.5

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel

2.5.4.6

In gevallen van kennelijke hardheid kan het zorgkantoor aan de verzekerde een hoger budget toekennen dan de bedragen, genoemd in het achtste lid. Het zorgkantoor meldt de toepassing van de eerste volzin onmiddellijk aan het College zorgverzekeringen.

Artikel

2.5.4.7

Artikel

2.5.4.8

Artikel

2.5.4.9

Artikel

2.5.4.10

Artikel

2.5.4.11

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot en met 31 december van het subsidiejaar.

Artikel

2.5.4.12

Artikel

2.5.4.13

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel

2.5.4.14

Artikel

2.5.4.15

Paragraaf

2.5.5

Experiment Persoonsgebonden Budget voor zorg voor lichamelijk gehandicapten

Artikel

2.5.5.1

Artikel

2.5.5.2

Vervallen

Artikel

2.5.5.3

Vervallen

Artikel

2.5.5.4

Artikel

2.5.5.5

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel

2.5.5.6

Artikel

2.5.5.7

Artikel

2.5.5.8

Artikel

2.5.5.9

Artikel

2.5.5.10

Artikel

2.5.5.11

Artikel

2.5.5.12

Artikel

2.5.5.13

Artikel

2.5.5.14

Artikel

2.5.5.15

Artikel

2.5.5.16

Artikel

2.5.5.17

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel

2.5.5.18

Artikel

2.5.5.19

De subsidieontvanger verleent zijn medewerking aan de evaluatie van het experiment met het persoonsgebonden budget voor lichamelijk gehandicapten.

Paragraaf

2.5.6

Persoonsgebonden budget nieuwe stijl

Artikel

2.5.6.1

Artikel

2.5.6.2

Artikel

2.5.6.3

Artikel

2.5.6.4

Het netto persoonsgebonden budget wordt verleend voor een subsidieperiode die:

  • niet eerder aanvangt dan de dag met ingang waarvan de verzekerde volgens zijn indicatiebesluit op de zorg is aangewezen waarvoor het budget wordt verleend; en

  • eindigt met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit zijn geldigheidsduur verliest.

Artikel

2.5.6.5

Artikel

2.5.6.6

Artikel

2.5.6.7

Artikel

2.5.6.8

Artikel

2.5.6.9

Artikel

2.5.6.10

Artikel

2.5.6.11

Artikel

2.5.6.12

Artikel

2.5.6.13

Afdeling

2.6

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder e, Ziekenfondswet

Paragraaf

2.6.1

Artikel

2.6.1.1

Vervallen

Artikel

2.6.1.2

Vervallen

Artikel

2.6.1.3

Vervallen

Artikel

2.6.1.4

Vervallen

Artikel

2.6.1.5

Vervallen

Artikel

2.6.1.6

Vervallen

Artikel

2.6.1.7

Vervallen

Artikel

2.6.1.8

Vervallen

Afdeling

2.7

Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder f, Ziekenfondswet

Paragraaf

2.7.1

Subsidiëring doventolkuren

Artikel

2.7.1.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

een tolk gebarentaal:

iemand die in het bezit is van een diploma van een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen erkende opleiding tot tolk Gebarentaal;

een schrijftolk:

een persoon die over een diploma schrijftolk beschikt van het Seminarium van Orthopedagogiek of voor wiens werkzaamheden voor 1 januari 2002 subsidie is verleend als schrijftolk in het kader van deze paragraaf;

een tolk gebarentaal in opleiding:

een tolk Gebarentaal in opleiding voor zover deze opereert als stagiair in het kader van de opleiding leraar/tolk Nederlandse Gebarentaal;

communicatie-assistent:

een persoon die assisteert bij de communicatie tussen dove en horende mensen;

notitiemaker:

een persoon die voor dove mensen schriftelijk vastlegt waarover gesproken wordt;

bemiddelingorganisatie voor doventolkactiviteiten :

een rechtspersoon die door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is aangewezen om als bemiddelingsorganisatie op te treden in het kader van deze paragraaf;

postcodegebied:

het gebied vastgesteld op basis van de eerste drie postcodecijfers;

doofblinde:

een persoon die als gevolg van een combinatie van doof- of slechthorendheid en blind- of slechtziendheid zodanig belemmerd is met betrekking tot informatie, communicatie en mobiliteit, dat hij zonder hulpmiddelen ten behoeve van zichzelf of zijn omgeving, mantelzorg, hulp van vrijwilligers of professionele zorg, niet aan het maatschappelijk leven kan deelnemen.

Artikel

2.7.1.2

Artikel

2.7.1.3

Artikel

2.7.1.4

Artikel

2.7.1.5

Het subsidieplafond voor de projectsubsidies bedraagt voor het jaar 2003 € 2 351 335.

Artikel

2.7.1.6

Artikel

2.7.1.7

Artikel

2.7.1.8

Het zorgkantoor meldt een overheveling van middelen zo spoedig mogelijk bij het College zorgverzekeringen.

Paragraaf

2.7.2

Begeleiding doofblinden

Artikel

2.7.2.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

een doofblinde:

een persoon die als gevolg van de gecombineerde handicap van doof- of slechthorendheid en blind- of slechtziendheid zodanig belemmerd is met betrekking tot informatie, communicatie en mobiliteit, dat hij zonder hulpmiddelen ten behoeve van zichzelf of zijn omgeving, mantelzorg, hulp van vrijwilligers of professionele zorg, niet aan het maatschappelijke leven kan deelnemen;

begeleiding:

een activiteit, die zich op een continuüm beweegt van activering tot en met ondersteuning met als doel het vergroten van de zelfstandigheid en het bijdragen aan een grotere maatschappelijke participatie binnen de mogelijkheden van de doofblinde persoon.

Artikel

2.7.2.2

Voor de begeleiding van doofblinden wordt een projectsubsidie verstrekt aan het Instituut voor Doven te Sint Michielsgestel.

Artikel

2.7.2.3

Artikel

2.7.2.4

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidieontvanger alle verzekerden een volstrekt vrije keuze laat ten aanzien van de in te schakelen begeleider.

Artikel

2.7.2.5

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 1 271 250.

Artikel

2.7.2.6

Paragraaf

2.7.3

Het verwezenlijken van ADL-clusters

Artikel

2.7.3.1

In de paragrafen 2.7.3 tot en met 2.7.5 wordt verstaan onder:

ADL-assistentie:

persoonlijke assistentie aan een lichamelijke gehandicapte, welke op diens verzoek en aanwijzing wordt verleend bij algemene dagelijkse levensverrichtingen die hij als gevolg van lichamelijke functiebeperkingen niet zelf kan verrichten, waaronder in ieder geval assistentie bij eten en drinken, bij verplaatsing en toilet maken;

ADL-cluster:

een aantal bij elkaar horende standaard aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hun dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op ADL-assistentie, waarvoor op grond van paragraaf 2.7.5 subsidie wordt verstrekt, alsmede een ADL-eenheid, die zijn gebouwd in overeenstemming met het op 22 december 1992 door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgestelde programma van eisen en besteksbepalingen voor ADL clusterprojecten;

ADL-woning:

een woning deel uitmakend van een ADL-cluster;

ADL-eenheid:

een ruimte, centraal gelegen binnen een ADL-cluster, waarin en van waaruit ADL-assistentie wordt verleend aan bewoners van een ADL-woning;

Programma van eisen:

Het programma van eisen en besteksbepalingen voor ADL clusterprojecten, vastgesteld bij de Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 december 1992 (Stcrt. 1993, 1), met uitzondering van het bepaalde met betrekking tot alarmintercominstallaties. Voor dit laatste geldt het in november 2001 door het College zorgverzekeringen vastgestelde Programma van Eisen voor communicatie installaties ten behoeve van ADL-clusters.

Artikel

2.7.3.2

Voor de bouw en de exploitatie van ADL-clusters worden projectsubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die een ADL-cluster wil bouwen en exploiteren of heeft gebouwd en exploiteert.

Artikel

2.7.3.3

Artikel

2.7.3.4

Geen subsidie wordt verstrekt indien met de bouw van het cluster een aanvang is gemaakt voordat is beslist op de subsidieaanvraag.

Artikel

2.7.3.5

Artikel

2.7.3.6

Artikel

2.7.3.7

Artikel

2.7.3.8

Artikel

2.7.3.9

Voorschotten worden niet verleend voordat met de bouw van het cluster is gestart.

Artikel

2.7.3.10

Paragraaf

2.7.4

Aanpassingen in bestaande ADL-clusters

Artikel

2.7.4.1

Voor aanpassingen in bestaande ADL-clusters worden projectsubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die een ADL-cluster exploiteert.

Artikel

2.7.4.2

Artikel

2.7.4.3

Geen subsidie wordt verstrekt indien met de aanpassing een aanvang is gemaakt voordat is beslist op de subsidieaanvraag. De vorige volzin geldt niet voor reparatiekosten van een alarmintercomsysteem indien deze lager zijn dan € 350.

Artikel

2.7.4.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 1 972 893.

Artikel

2.7.4.5

Artikel

2.7.4.6

De begroting bij de subsidieaanvraag is gebaseerd op een of meer gespecificeerde offertes. De aanvraag van een subsidie gaat tevens vergezeld van deze offertes.

Paragraaf

2.7.5

ADL-assistentie in ADL-clusters

Artikel

2.7.5.1

In deze paragraaf wordt onder ingebruikneming van een ADL-cluster mede verstaan: het in gebruik nemen van een capaciteitsuitbreiding.

Artikel

2.7.5.2

Voor het verlenen van ADL-assistentie in ADL-clusters worden instellingssubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ADL-assistentie verleent in een of meer ADL-clusters.

Artikel

2.7.5.3

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de ADL-assistentie wordt verleend op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de subsidieontvanger en de rechtspersoon die het ADL-cluster beheert.

Artikel

2.7.5.3a

Het aantal werkelijk verleende uren ADL-assistentie dient globaal overeen te komen met het aantal geïndiceerde uren. Indien bij een bewoner van een ADL-woning de behoefte aan assistentie de meest recente indicatie structureel overschrijdt met meer dan twee uur, meldt de subsidieontvanger de bewoner binnen drie maanden aan voor herindicatie.

Artikel

2.7.5.4

Artikel

2.7.5.5

Artikel

2.7.5.6

Vervallen

Artikel

2.7.5.7

In afwijking van artikel 1.5.1 worden aanvragen van subsidies voor het verlenen van ADL-assistentie in het betreffende subsidiejaar in gebruik te nemen ADL-clusters uiterlijk zes weken voor ingebruikneming van het ADL-cluster ingediend.

Artikel

2.7.5.8

Paragraaf

2.7.6

Begeleiding in instellingen voor maatschappelijke opvang

Artikel

2.7.6.1

Artikel

2.7.6.2

Artikel

2.7.6.3

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie indien:

  • de continuïteit van de instelling voldoende is verzekerd,

  • de instelling regelmatige contacten onderhoudt met een hulpverlener die een ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geregelde psychiatrische zorgaanspraak aanbiedt, en

  • deze subsidieverlening de instemming heeft van de gemeente met een regierol in de maatschappelijke opvang, waarmee de instelling zich voor de maatschappelijke opvang zou verstaan.

Artikel

2.7.6.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 11 903 842.

Artikel

2.7.6.5

Artikel

2.7.6.6

Paragraaf

2.7.7

Artikel

2.7.7.1

Vervallen

Artikel

2.7.7.2

Vervallen

Artikel

2.7.7.3

Vervallen

Artikel

2.7.7.4

Vervallen

Paragraaf

2.7.8

Landelijke coördinatie hulp bij arbeidsintegratie

Artikel

2.7.8.1

Voor de landelijke coördinatie van het verlenen van hulp bij arbeidsintegratie door sociaal pedagogische diensten wordt een projectsubsidie verleend aan de Vereniging Somma.

Artikel

2.7.8.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 122 109.

Artikel

2.7.8.3

Paragraaf

2.7.9

Zorgregistratiesysteem gehandicapten

Artikel

2.7.9.1

Artikel

2.7.9.2

Artikel

2.7.9.3

Artikel

2.7.9.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 2 277 792.

Artikel

2.7.9.5

Paragraaf

2.7.10

Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg

Artikel

2.7.10.1

Artikel

2.7.10.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit de ondersteuning van de coördinatie van:

  • zorg in de thuissituatie die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende verzekerde door een of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie tussen hulpverlener en de hulpbehoevende oudere, zieke of gehandicapte verzekerde;

  • hulp die personen op vrijwillige basis zonder overeengekomen beloning bieden in de vorm van hoofdzakelijk vervangende mantelzorg in de thuissituatie aan hulpbehoevende oudere, zieke of gehandicapte verzekerden;

  • vorming en instandhouding van netwerken palliatieve zorg ten behoeve van de versterking van de onderlinge samenwerking tussen de bij de palliatieve zorg betrokken organisaties en personen.

Artikel

2.7.10.3

Artikel

2.7.10.4

Artikel

2.7.10.5

Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.7.10.1, onder b, wordt slechts subsidie verleend indien tevens is voldaan aan de voorwaarde dat:

  • tussen de bij de hulpverlening betrokken organisaties of personen en het desbetreffende zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt over de omvang en de noodzakelijkheid ervan;

  • de activiteiten in overeenstemming zijn met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aanvaarde bestedingsplan.

Artikel

2.7.10.6

Het subsidieplafond voor de in artikel 2.7.10.1, eerste lid, bedoelde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 21 962 077.

Artikel

2.7.10.7

De maximale subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.7.10.1, eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

A

x het in artikel 2.7.10.6 vermelde bedrag

B

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aantal verzekerden van 65 jaar of ouder in de regio van het zorgkantoor op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

B: het aantal verzekerden van 65 jaar of ouder in de regio's van alle zorgkantoren tezamen op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel

2.7.10.8

Artikel

2.7.10.9

Artikel

2.7.10.10

Artikel

2.7.10.11

De subsidieontvanger draagt zorg voor een duidelijke, eenduidige en door het College zorgverzekeringen te controleren afzonderlijke registratie van de gerealiseerde aanvullende productie ter bestrijding van de wachtlijsten in de sector verpleging en verzorging.

Paragraaf

2.7.11

Ondersteuning Nationaal Programma Grieppreventie

Artikel

2.7.11.1

Voor ondersteunende activiteiten van het Nationaal Programma Grieppreventie wordt een projectsubsidie verleend aan de Landelijke Huisartsen Vereniging te Utrecht.

Artikel

2.7.11.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit activiteiten van de Landelijke Huisartsen Vereniging en het Nederlands Huisartsen Genootschap ter ondersteuning van de huisarts bij de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie en zijn gericht op verhoging van de kwaliteit en van de doelmatigheid van de uitvoering van het nationaal programma grieppreventie door de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie, bedoeld in artikel 2.7.23.1.

Arikel

2.7.11.2a

Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.7.11.2 wordt slechts subsidie verleend indien tussen de Landelijke Huisartsen Vereniging en de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te Utrecht per te onderscheiden activiteit of deelactiviteit schriftelijk overeenstemming is bereikt over de aard, de omvang en de noodzaak van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel

2.7.11.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 213 944.

Artikel

2.7.11.4

Artikel

2.7.11.5

In aanvulling op artikel 1.6.2 gaat de aanvraag tot verlening van de subsidie vergezeld van het document waaruit de schriftelijke overeenstemming, bedoeld in artikel 2.7.11.2a, blijkt.

Paragraaf

2.7.12

Hypercholestrolemie

Artikel

2.7.12.1

Voor te verrichten werkzaamheden voor het familieonderzoek naar hypercholesterolemie en de betaling van de aanvullende DNA-verrichtingen op verzamelde bloedmonsters en lipidenprofielmeting wordt een projectsubsidie verleend aan de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie.

Artikel

2.7.12.2

De gesubsidieerde activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • zij worden uitgevoerd overeenkomstig de bij de Ziekenfondsraad in oktober 1995 ingediende opzet; en

  • de subsidieontvanger draagt zorg voor een goede uitvoering van de activiteiten.

Artikel

2.7.12.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 1 959 220.

Artikel

2.7.12.4

In afwijking van artikel 1.3.1 wordt bij het verlenen van subsidie per aanvullende DNA-verrichting een bedrag van maximaal € 128,21 in aanmerking genomen.

Artikel

2.7.12.5

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de voorwaarde dat de uitnodigingsgegevens en uitslaggegevens ten behoeve van de proces- en effectevaluatie worden vastgelegd met inachtneming van de voorschriften van het College zorgverzekeringen.

Paragraaf

2.7.13

Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhaldkanker

Artikel

2.7.13.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

screeningsorganisatie:

een rechtspersoon aan wie voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker vergunning is verleend krachtens de Wet op het bevolkingsonderzoek;

onderzoek:

het in het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker afnemen van celmateriaal van de vrouw door een huisarts en beoordeling ervan door een patholoog.

Artikel

2.7.13.2

Voor de uitvoering van onderzoeken worden instellingssubsidies verleend aan screeningsorganisaties.

Artikel

2.7.13.3

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de verhouding tussen de bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek betrokken partijen is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst, waarin zijn opgenomen de afbakening van het werkgebied, de organisatorische vormgeving en de daarbij behorende financiële afspraken;

  • gehandeld wordt overeenkomstig de door de Ziekenfondsraad in 1993 vastgestelde Uitgangspunten herstructurering bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker, de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de praktijkrichtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Pathologie en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie dan wel de door het College zorgverzekeringen daarvoor in de plaats te stellen kwaliteitseisen voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker;

  • de uitnodigingsgegevens en uitslaggegevens worden ten behoeve van de proces- en effectevaluatie vastgelegd met inachtneming van de voorschriften van het College zorgverzekeringen; en

  • geen betalingen worden gevraagd van deelnemende vrouwen voor het onderzoek.

Artikel

2.7.13.4

De maximale subsidie is gelijk aan het aantal onderzoeken vermenigvuldigd met een bedrag van € 46,63.

Artikel

2.7.13.5

Voor de toepassing van artikel 1.8.7, eerste lid, worden slechts de volgende uitgaven van de subsidieontvanger als bestedingen aangemerkt:

  • kosten van onderzoeken op uitnodiging van de subsidieontvanger in overeenstemming met de door het College tarieven gezondheidszorg goedgekeurde of vastgestelde tarieven onderscheidenlijk maximumtarieven;

  • kosten van het uitnodigen van de voor het bevolkingsonderzoek in aanmerking komende vrouwen;

  • kosten van organisatie en proces- en effectevaluatie.

Artikel

2.7.13.6

In afwijking van artikel 1.8.7:

  • bedraagt het totaal van de in artikel 1.8.7, eerste lid, bedoelde reservering in enig jaar ten hoogste 5% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2 bedoelde vermindering;

  • worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf

2.7.14

Ondersteuning bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker

Artikel

2.7.14.1

Voor ondersteunende activiteiten van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker wordt een projectsubsidie verleend aan de Landelijke Huisartsen Vereniging te Utrecht.

Artikel

2.7.14.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit activiteiten van de Landelijke Huisartsen Vereniging en het Nederlands Huisartsen Genootschap ter ondersteuning van de huisarts bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker en zijn gericht op verhoging van de kwaliteit en van de doelmatigheid van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker door de screeningsorganisaties, bedoeld in artikel 2.7.13.1.

Artikel

2.7.14.2a

Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.7.11.2 wordt slechts subsidie verleend indien tussen de Landelijke Huisartsen Vereniging en de screeningsorganisaties, bedoeld in artikel 2.7.13.1, per te onderscheiden activiteit of deelactiviteit schriftelijk overeenstemming is bereikt over de aard, de omvang en de noodzaak van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel

2.7.14.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 855 770.

Artikel

2.7.14.4

In aanvulling op artikel 1.6.2 gaat de aanvraag tot verlening van de subsidie vergezeld van het document waaruit de schriftelijke overeenstemming bedoeld in artikel 2.7.14.2a blijkt.

Paragraaf

2.7.15

Bevolkingsonderzoek naar borstkanker

Artikel

2.7.15.1

Voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker wordt aan de navolgende stichtingen, waarvan de werkgebieden overeenstemmen met die van de Integrale Kankercentra, een instellingssubsidie verleend.

  • Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Noord-Nederland te Groningen;

  • Stichting Vroege Opsporing Borstkanker te Enschede;

  • Stichting Kankerpreventie IKA te Amsterdam;

  • Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker West-Nederland te Leiden;

  • Stichting Preventicon te Utrecht;

  • Stichting Vroege Opsporing Kanker Oost-Nederland te Nijmegen;

  • Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuidwest-Nederland te Rotterdam;

  • Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid te 's Hertogenbosch;

  • Stichting Kankerpreventie en -screening Limburg te Maastricht.

Artikel

2.7.15.2

De subsidie wordt slechts verleend voor het onderzoek naar borstkanker dat wordt uitgevoerd bij vrouwen in de leeftijdsgroep 50 tot en met 75 jaar.

Artikel

2.7.15.3

De subsidie wordt slechts verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de subsidieontvanger handelt bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek in overeenstemming met de Regeling taken en verantwoordelijkheden bevolkingsonderzoek borstkanker van 17 december 1998 van de Ziekenfondsraad;

  • van de deelnemende vrouwen wordt geen betaling gevraagd voor het onderzoek.

Artikel

2.7.15.4

De maximale subsidie wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

(A x B) + C + D + E

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aantal onderzoeken dat de subsidieontvanger in het subsidiejaar uitvoert;

B: een vergoeding per onderzoek ten bedrage van € 46,19, waarvan € 6,25 is bestemd voor de honorering van de radiologen voor werkzaamheden ten behoeve van het bevolkingsonderzoek;

C: een toeslag of correctie voor de regiogrootte, die als volgt wordt berekend:

(F - A) x (

G

)

F

D: een toeslag voor de start- en aanloopkosten van extra screeningseenheden van maximaal € 23 559,47, indien:

  • de extra screeningseenheden naar het oordeel van het College zorgverzekeringen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek; en

  • de subsidie zonder deze toeslag voor start- en afloopkosten ontoereikend is om alle kosten te dekken;

E: een toeslag tot een maximum van € 21 016,62 voor de financiering van een assistent-projectleider, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • de subsidieontvanger verricht in het subsidiejaar meer dan 100.000 onderzoeken; en

  • de subsidie is zonder deze toeslag voor de assistent-projectleider niet toereikend om de extra kosten te dekken;

F: het gemiddeld aantal onderzoeken per screeningsorganisatie, bepaald op basis van het voor het subsidiejaar landelijk aantal te realiseren onderzoeken door alle centra, gedeeld door het aantal screeningsorganisaties;

G. het bedrag van de genormeerde kosten van het regionaal verband dat bij de subsidiëring van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar in aanmerking is genomen.

Artikel

2.7.15.5

Artikel

2.7.15.6

Paragraaf

2.7.16

Pre- en postnatale preventie

Artikel

2.7.16.1

Voor de uitvoering van het nationaal programma pre- en postnatale preventie bij zwangeren en pasgeborenen worden projectsubsidies verleend.

Artikel

2.7.16.2

De subsidies worden verleend aan de entadministraties, bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

Artikel

2.7.16.3

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit:

  • bloedonderzoek bij zwangere vrouwen, uitgevoerd rondom de twaalfde week van de zwangerschap, naar ABO bloedgroep, rhesus-D-factor, irregulaire erytrocytenantistoffen, hepatitis B surface antigen en lues;

  • de confirmatie en nadere typering door de laboratoria van opgespoorde lues en hepatitis B surface antigen;

  • bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek of het Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek bij positief bevonden IEA screening rondom de twaalfde week, betreffende:

    • bevestiging van positieve screeningsresultaat irregulaire erytrocytenantistoffen en nadere specificering van antistoffen met het bloed van de moeder, en

    • fenotypering met het bloed van de biologische aanstaande vader;

  • bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek en Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek in de dertigste week van de zwangerschap van de rhesus-D negatieve zwangere vrouw betreffende:

    • bloedgroep en rhesus-D-antigeen,

    • de aanwezigheid van antistoffen tegen het rhesus-D-antigeen;

  • laboratoriumonderzoek van het navelstrengbloed van de pasgeborene van de rhesus-D-negatieve moeder op bloedgroep en rhesus-D-antigeen;

  • anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 1000 I.E. voor rhesus-D-negatieve zwangere vrouwen rond de dertigste week van de zwangerschap en na bevalling van een Rhesus-D-positief kind en bij de overige medische indicaties;

  • anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 375 I.E. voor toediening na abortus en de overige indicaties van de tiende tot en met twintigste week van de zwangerschap voor een rhesus-D-negatieve zwangere vrouw;

  • passieve immunisatie na de geboorte door toediening van hepatitis B immunoglobuline aan pasgeborenen, waarvan de moeder drager is van het hepatitis B virus.

Artikel

2.7.16.5

Artikel

2.7.16.6

Paragraaf

2.7.17

Artikel

2.7.17.1

Vervallen

Artikel

2.7.17.2

Vervallen

Artikel

2.7.17.3

Vervallen

Artikel

2.7.17.4

Vervallen

Paragraaf

2.17.18

Referentiecentrum voor weefseltypering

Artikel

2.7.18.1

Voor het functioneren als referentie-laboratorium voor weefseltypering wordt een projectsubsidie verleend aan de Stichting Nationaal Referentiecentrum voor Histocomptabiliteitsonderzoek te Leiden.

Artikel

2.7.18.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit alle activiteiten van de subsidieontvanger die voortvloeien uit het functioneren als referentiecentrum voor weefseltypering.

Artikel

2.7.18.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 347 375.

Paragraaf

2.7.19

Abortusklinieken

Artikel

2.7.19.1

Voor de exploitatie van de navolgende abortusklinieken wordt een instellingssubsidie verleend aan de daarbij vermelde rechtspersonen:

  • Stimezo Alkmaar te Alkmaar, Stichting Stimezo Alkmaar;

  • MR'70 (Stimezo) te Amsterdam, Stichting MR'70;

  • Oosterpark Kliniek te Amsterdam, Stichting voor geneeskundige Zwangerschapsonderbreking Oosterpark;

  • PSE te Amsterdam, Stichting Population Services Europe;

  • Mildredhuis (Stimezo) te Arnhem, Stichting Mildredhuis Stichting voor Zwangerschapsonderbreking;

  • Preterm Kliniek te Den Haag, Stichting Polikliniek voor Zwangerschapsonderbreking;

  • Stimezo Den Haag te Den Haag, Stichting Stimezo 's Gravenhage;

  • Stimezo Eindhoven te Eindhoven, Stichting voor hulpverlening bij zwangerschapsonderbreking Eindhoven e.o;

  • Emma Kliniek te Enschede, Stichting ter bevordering van medisch verantwoorde zwangerschapsafbreking Enschede en omstreken;

  • Stimezo Zeeland te Goes, Stichting Medisch Verantwoorde Zwangerschapsonderbreking Zeeland.

  • Stimezo Groningen te Groningen, Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling Stimezo Groningen;

  • Beahuis te Heemstede, Stichting Hulpverlening Zwangerschapsonderbreking Noord-Holland `STIZO';

  • Saav (Stimezo) te Leiden, Stichting tot Abortushulpverlening ten behoeve van A.W.B.Z. gerechtigde vrouwen;

  • Bourgognekliniek (Stimezo) te Maastricht, Stichting Bourgognekliniek;

  • Dr. W.F. Stormkliniek (Stimezo) te Rotterdam, Stichting voor medische verantwoorde zwangerschapsonderbreking Stimezo;

  • Vrelinghuis te Utrecht, Stichting voor Hulpverlening bij Zwangerschapsonderbreking Utrecht en omgeving;

  • Stimezo Zwolle te Zwolle, Stichting Stimezo Zwolle.

Artikel

2.7.19.2

Artikel

2.7.19.3

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat geen betalingen van verzekerden worden gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel

2.7.19.4

Bij de subsidieverstrekking worden slechts de volgende lasten in aanmerking genomen:

  • de personeelslasten en materiële lasten, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg;

  • de kapitaalslasten met in acht-neming van de volgende voorwaarden;

    • afschrijvingslasten worden berekend met toepassing van de beleidsregels inzake afschrijvingen bij abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg,

    • rentelasten worden slechts in aanmerking genomen, inzien zij betrekking hebben op benodigd vreemd vermogen,

    • ingeval vreemd vermogen is aangetrokken in de vorm van annuïteiten, wordt als rente in aanmerking genomen het bedrag van de annuïteit, verminderd met de berekende rechtlijnige aflossing,

    • indien de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris en de verhuurder een rechtspersoon is die zich ten doel stelt of mede ten doel stelt de ondersteuning van de subsidieontvanger, zullen aan huur ten hoogste in aanmerking worden genomen de eigenaarslasten, berekenend volgens het eerste, tweede en derde lid,

    • in andere gevallen waarin de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris zal aan huur in aanmerking worden genomen het door een huuradviescommissie recentelijk geadviseerd huurbedrag voor het betreffende pand, dan wel, indien een dergelijk advies niet beschikbaar is of indien in het pand nieuwe investeringen gepleegd worden om het geschikt te maken aan zijn nieuwe bestemming, de huur die wordt vastgesteld door drie makelaars, één aan te wijzen door de huurder, één aan te wijzen door de verhuurder en één aan te wijzen door beide voornoemde makelaars;

    • bij overname door een andere rechtspersoon of verandering van rechtsvorm worden dezelfde grondslagen gehanteerd, waarbij een overname voor de beoordeling van de kapitaalslasten geen wijziging met zich brengt.

Artikel

2.7.19.5

Indien de subsidieontvanger tevens zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg verricht die niet voor subsidiëring in aanmerking komen, worden de volgens artikel 2.7.19.4 in aanmerking te nemen lasten, na aftrek van de vaste opslagen bedoeld in artikel 2.7.19.6, onder b, c, en d, naar rato van het aantal behandelingen van verzekerden respectievelijk niet-verzekerden berekend.

Artikel

2.7.19.6

In afwijking van artikel 1.2.1 wordt de maximale subsidie als volgt berekend:

  • voor de eerste duizend zwangerschapsafbrekingen een bedrag van € 348 per behandeling en voor elke volgende behandeling een bedrag van € 210;

  • voor tweede trimesterbehandelingen een opslag van € 146 per behandeling;

  • Voor eerste en tweede trimesterbehandelingen onder narcose een opslag van € 90 per behandeling bij een sedatiescore van vier of vijf overeenkomstig de door het centraal begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing vastgelegde consensus `Sedatie en/of analgesie door niet anesthesiologen', indien de begeleiding in handen is van een tweede arts die daartoe bevoegd en bekwaam is;

  • voor behandelingen met prostaglandine naast de opslag, vermeld onder c, een extra opslag van € 269 per behandeling;

  • een toeslag voor huisvestingskosten, te berekenen als volgt:

    • ingeval van eigendom de afschrijvingen op het gebouw met de vaste installaties en een bedrag voor onderhoud ter hoogte van 1% van de stichtingskosten,

    • ingeval de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen het huurbedrag, exclusief de servicekosten en de afschrijvingen op vaste installaties en verbouwingen, voor zover deze niet zijn begrepen in het huurbedrag,

    • de rente van geldleningen die rechtstreeks verband houden met de financiering van de huisvesting of, ingeval financiering plaatsvindt met eigen vermogen, de rentevergoeding volgens artikel 2.7.19.8;

  • een toeslag voor overige kapitaalslasten van € 21 482, indien het totale aantal behandelingen minder dan 1500 is en een toeslag van € 26 351, indien het totale aantal behandelingen 1500 of meer bedraagt;

  • een opslag per consult dat geen behandeling tot gevolg heeft van € 33.

Artikel

2.7.19.7

In afwijking van artikel 1.8.7 worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel

2.7.19.8

Uitsluitend ten behoeve van de berekening van de maximaal in aanmerking te nemen huisvestingslasten, bedoeld in artikel 2.7.19.6, onder e, wordt voor de beschikbaarstelling van eigen vermogen een rentevergoeding berekend. Hiervoor wordt het normrente kort vreemd vermogen gehanteerd volgens de beleidsregels voor abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel

2.7.19.9

Artikel

2.7.19.10

Artikel

2.7.19.11

Met betrekking tot uitgaven waarin deze paragraaf niet voorziet, wordt gehandeld overeenkomstig de beleidsregels voor abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel

2.7.19.12

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen vindt geen wijziging plaats in de aard, omvang en plaats van de huisvesting van de abortuskliniek.

Paragraaf

2.7.20

Subsidiëring gezondheidscentra

Artikel

2.7.20.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

gezondheidscentrum:

een door een instelling beheerd samenwerkingsverband, waar vanuit een gemeenschappelijke huisvesting integrale eerstelijnszorg wordt verleend door ten minste twee huisartsen, twee wijkverpleegkundigen, één maatschappelijk werkende en zo mogelijk vertegenwoordigers van andere disciplines in de eerste lijn;

samenwerkingsovereenkomst:

een schriftelijke overeenkomst, regelende de onderlinge verhouding tussen de bij een gezondheidscentrum betrokkenen;

aanloopfase:

een periode van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de exploitatie van een gezondheidscentrum, waarbinnen een zodanige groei moet worden gerealiseerd, dat met inachtneming van de subsidiemogelijkheden ingevolge deze paragraaf een sluitende exploitatie wordt verkregen.

Artikel

2.7.20.2

Artikel

2.7.20.3

Artikel

2.7.20.4

Het subsidieplafond voor de subsidiëring van extra kosten van integrale eerstelijnszorg door:

Artikel

2.7.20.5

Artikel

2.7.20.6

Voor de toepassing van artikel 1.8.7 worden als baten van het gezondheidscentrum aangemerkt alle baten die betrekking hebben op de activiteiten van het centrum, met dien verstande dat:

  • het saldo van de van deelnemende vrijgevestigde hulpverleners te ontvangen vergoedingen voor praktijkkosten en door hen aan het gezondheidscentrum in rekening te brengen werkelijk te maken kosten en de inkomsten uit de in artikel 2.7.20.2, onder h, onder 2°, bedoelde toegestane nevenwerkzaamheden, die verband houden met de beroepsuitoefening in het gezondheidscentrum, als baten van het gezondheidscentrum wordt aangemerkt;

  • voor de verleende hulp minimaal wordt uitgegaan van de door het College tarieven gezondheidszorg goedgekeurde of vastgestelde tarieven;

  • voor de vaststelling van de vergoedingen uit de particuliere praktijk dezelfde verdeelsleutel wordt gehanteerd als voor de berekening van het ziekenfondshonorarium.

Artikel

2.7.20.7

Artikel

2.7.20.8

In afwijking van artikel 1.8.7:

  • wordt onder egalisatiereserve verstaan: de reserve ter egalisatie van overschotten en tekorten op de exploitatie vanaf 1987;

  • bedraagt de egalisatiereserve ten hoogste 10% van de krachtens deze paragraaf in aanmerking te nemen exploitatielasten in het subsidiejaar, exclusief de inkoopkosten van een eventuele deelnemende apotheek, de vergoeding voor samenwerkingstijd en de kosten van diensten voor derden.

Artikel

2.7.20.9

Artikel

2.7.20.10

Artikel

2.7.20.11

Artikel

2.7.20.12

Artikel

2.7.20.13

De aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, worden behandeld in volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag.

Artikel

2.7.20.14

Artikel

2.7.20.15

In afwijking van artikel 1.8.7 vindt bij de uitkering goodwill die ter beschikking is gesteld aan de beherende instelling en ten goede komt aan de zorg voor de verzekerde geen verrekening plaats met het jaarlijks vast te stellen budget.

In geval de beherende instelling een toevoeging aan een bestemmingsreserve doet, moet de bestemming die de instelling aan deze uitkering geeft, zijn geoormerkt.

Paragraaf

2.7.21

Subsidiëring zwaarder gestructureerde samenwerkingsverbanden

Artikel

2.7.21.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

een vast samenwerkingsverband:

een schriftelijk geregeld samenwerkingsverband waarin ten minste twee huisartsen, twee wijkverpleegkundigen, één maatschappelijk werkende en zo mogelijk vertegenwoordigers van andere disciplines regelmatige en gestructureerde werkcontacten met elkaar onderhouden met het doel een geïntegreerde vorm van hulpverlening in de eerstelijnszorg te bieden in een voor de deelnemers overlappend werkgebied ten behoeve van de bevolking in dit werkgebied en zich gezamenlijk naar de bevolking toe presenteren.

een gezondheidscentrum:

een vast samenwerkingsverband dat werkt vanuit een gemeenschappelijke huisvesting.

Artikel

2.7.21.2

Voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband wordt een instellingssubsidie verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de onderlinge verhouding tussen de deelnemende disciplines, of, bij dienstverband van de in het kader van de ziekenfondsverzekering gehonoreerde deelnemers, tussen de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëxploiteerd en de overige disciplines, is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst, waarin zijn opgenomen de doelstelling, de wijze van samenwerking, de werkcontacten, de organisatorische vormgeving en de afspraken over de financiering;

  • de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëx-ploiteerd, maakt voldoende aannemelijk dat er uitzicht bestaat op continuïteit van het samenwerkingsverband;

  • de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëx-ploiteerd, voert overleg met ziektekostenverzekeraars over de inpassing van de volledige financiering van de verleende hulp in de wettelijke verzekering tegen ziektekosten;

  • Indien een instelling verschillende vaste samenwerkingsverbanden beheert, worden deze samenwerkingsverbanden voor de toepassing voor deze paragraaf aangemerkt als één vast samenwerkingsverband.

Artikel

2.7.21.3

Voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband wordt slechts een instellingssubsidie verleend aan instellingen waaraan in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband subsidie is verleend op grond van artikel 1p, eerste lid, van de Ziekenfondswet.

Artikel

2.7.21.4

Het subsidieplafond voor de subsidiëring van de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband bedraagt voor het jaar 2003 € 3 100 427.

Artikel

2.7.21.5

Artikel

2.7.21.6

De subsidie bedraagt maximaal het bedrag waarop de subsidie in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar is vastgesteld, vermeerderd met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen percentage voor indexering

Artikel

2.7.21.7

Paragraaf

2.7.22

Artikel

2.7.22.1

Vervallen

Artikel

2.7.22.2

Vervallen

Artikel

2.7.22.3

Vervallen

Artikel

2.7.22.4

Vervallen

Artikel

2.7.22.6

Vervallen

Artikel

2.7.22.7

Vervallen

Paragraaf

2.7.23

Nationaal programma grieppreventie

Artikel

2.7.23.1

Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie wordt een instellingssubsidie verleend aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te Utrecht.

Artikel

2.7.23.2

De subsidie is bestemd voor kosten in verband met griepvaccinaties die door huisartsen worden gegeven in de periode 1 september van enig jaar tot en met 30 april van het daarop volgende jaar aan:

  • patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen;

  • patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie;

  • patiënten met diabetes mellitus;

  • patiënten met chronische nierinsufficiëntie;

  • patiënten met furunculose, hun gezinsleden en daarmee vergelijkbare personen;

  • patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan;

  • personen geïnfecteerd met HIV;

  • kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken;

  • verstandelijk gehandicapten in intramurale voorzieningen;

  • personen van 65 jaar of ouder; of

  • personen met verminderde weerstand tegen infecties.

Artikel

2.7.23.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor de periode 1 september 2003 tot en met 30 april 2004 € 33 429 933.

Artikel

2.7.23.4

Voor de toepassing van artikel 1.8.7, eerste lid, worden slechts de volgende uitgaven van de subsidieontvanger als bestedingen aangemerkt:

  • kosten van de griepvaccins;

  • kosten van de aflevering van de griepvaccins;

  • kosten van de toediening van de griepvaccins;

  • kosten van de subsidieontvanger in verband met de uitvoering van het nationaal programma.

Artikel

2.7.23.5

In afwijking van artikel 1.8.3 loopt het boekjaar van de subsidieontvanger van 1 september van enig jaar tot en met 31 augustus van het daar op volgende jaar.

Artikel

2.7.23.6

In afwijking van artikel 1.8.7:

  • bedraagt het totaal van de in artikel 1.8.7, eerste lid, bedoelde reservering in enig jaar ten hoogste 5% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2. bedoelde vermindering;

  • worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten; en

  • worden de in artikel 2.7.23.4 onder d bedoelde kosten in aanmerking genomen, voorzover opgenomen in de door het College zorgverzekeringen goedgekeurde begroting.

Artikel

2.7.23.7

Artikel

2.7.23.8

Paragraaf

2.7.24

Medische en seksuologische hulpverlening

Artikel

2.7.24.1

Artikel

2.7.24.2

De subsidie wordt verleend voor de volgende activiteiten:

medische hulpverlening:

het geven van consulten aan cliënten in de vorm van voorlichting, begeleiding en hulp op het gebied van seksualiteit, waaronder anticonceptie, op het gebied van seksueel overdraagbare aandoeningen en op het gebied van seksuele problemen;

seksuologische hulpverlening:

het in individuele gesprekken, relatiegesprekken dan wel in groepstherapie bieden van hulp aan cliënten bij seksuele problemen, seksuele dysfuncties en seksuele identiteitsstoornissen.

Artikel

2.7.24.3

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt € 460 421 voor het jaar 2003.

Artikel

2.7.24.4

Voor de activiteiten, genoemd in artikel 2.7.24.2, bedraagt de subsidie maximaal:

  • voor MR'70 (Stimezo) te Amsterdam € 89 934;

  • voor het Mildredhuis (Stimezo) te Arnhem € 63 676;

  • voor de Preterm Kliniek te Den Haag € 57 403;

  • voor Stimezo Eindhoven € 39 123;

  • voor de Stichting Seksuele Gezondheidszorg Noord Nederland € 103 662;

  • voor de Dr. W.F. Stormkliniek Rotterdam € 48 447;

  • voor het Rutgershuis Utrecht € 58 176.

Artikel

2.7.24.5

Artikel

2.7.24.6

Artikel

2.7.24.7

Artikel

2.7.24.8

Artikel

2.7.24.9

Hoofdstuk

III

Subsidies ten laste van de Algemene Kas

Afdeling

3.1

Begripsbepalingen subsidies ten laste van de Ziekenfondswet

Artikel

3.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder verzekerde; een persoon die krachtens de Ziekenfondswet verzekerd is en als zodanig is ingeschreven bij een ziekenfonds

Afdeling

3.2

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder a, Ziekenfondswet

Paragraaf

3.2.1

Ontharingsbehandeling transseksuelen

Artikel

3.2.1.1

Artikel

3.2.1.2

In afwijking van artikel 1.6.1 wordt de subsidie aan het ziekenfonds ambtshalve verleend.

Artikel

3.2.1.3

Het ziekenfonds verleent slechts subsidies voor ontharingsbehandeling van het aangezicht of de onderbuik die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de ontharingsbehandeling betreft een verzekerde die:

    • blijkens de schriftelijke verklaring van de behandelend arts voornemens is een geslachtsveranderende operatie te ondergaan, of

    • een geslachtsveranderende operatie heeft ondergaan; en

  • de ontharingsbehandeling wordt verricht door een huidtherapeut die in het bezit is van het diploma van de Hoge School Eindhoven, Utrecht of Midden-Nederland of van de voormalige Stichting Opleiding Huidtherapie.

Artikel

3.2.1.4

Artikel

3.2.1.5

Paragraaf

3.2.2

Taal en spraakdiagnostiek

Artikel

3.2.2.1

Artikel

3.2.2.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit oriënterend diagnostisch onderzoek en, indien geïndiceerd, differentiaal diagnostisch onderzoek van ziekenfondsverzekerde kinderen in de leeftijd van 0 tot 7 jaar in het audiologisch centrum.

Artikel

3.2.2.3

Subsidie wordt slechts verleend indien de activiteiten plaatshebben in overeenstemming met de eindrapportage van de Werkgroep Koördinatoren Implementatie Taal- Spraakdiagnostiek van de Federatie van Audiologische Centra van november 1997.

Artikel

3.2.2.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 4 711 895.

Artikel

3.2.2.5

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie uit lasten, berekend volgens artikel 3.2.2.6, en bedraagt de subsidie maximaal het bedrag, berekend overeenkomstig de volgende formule:

A

x het in artikel 3.2.2.4 vermelde bedrag

B

waarbij wordt verstaan onder

  • de volgens artikel 3.2.2.6 berekende lasten van de subsidieontvanger;

  • de volgens artikel 3.2.2.6 berekende lasten van alle subsidieontvangers tezamen.

Artikel

3.2.2.6

Bij het verlenen van de subsidie worden de volgende bedragen in aanmerking genomen :

  • voor audiologische centra met minder dan 200 kinderen :

    • voor personele kosten een bedrag van € 10 515 per centrum en een bedrag van € 435 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 213 per kind;

  • voor audiologische centra met ten minste 200 maar minder dan 350 kinderen :

    • voor personele kosten een bedrag van € 15 435 per centrum en een bedrag van € 413 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 202 per kind;

  • voor audiologische centra met 350 kinderen of meer:

    • voor personele kosten een bedrag van € 20 354 per centrum en een bedrag van € 392 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 192 per kind.

Artikel

3.2.2.8

De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze, met toepassing van het LOGAC registratieprogramma, dat in het kader van de Koördinatoren Implementatie Taal- Spraakdiagnostiek-werkgroepen werd ontwikkeld, de gegevens over de verleende hulp die van belang zijn voor de evaluatie.

Paragraaf

3.2.3

Buitenbaarmoederlijke bevruchting

Artikel

3.2.3.1

In deze paragraaf wordt onder in-vitrofertilisatiebehandeling verstaan: het buiten het lichaam tot stand brengen van menselijke embryo's volgens de in-vitrofertilisatiemethode, inhoudende:

  • het door hormonale behandeling bevorderen van de rijping van eicellen in het lichaam van de vrouw;

  • het afnemen van eicellen;

  • de bevruchting van eicellen en het kweken van embryo's in het laboratorium;

  • de implantatie van een of meer in de fase, bedoeld onder c, ontstane embryo's in de baarmoederholte teneinde zwangerschap te doen ontstaan.

Artikel

3.2.3.2

Artikel

3.2.3.3

In afwijking van artikel 1.6.1 wordt de subsidie aan het ziekenfonds ambtshalve verleend.

Artikel

3.2.3.4

Artikel

3.2.3.5

In afwijking van artikel 1.3.1:

  • worden de kosten van geneesmiddelen in de fase, bedoeld in artikel 3.2.3.1, onder a, niet in aanmerking genomen;

  • wordt per volledige in-vitrofertilisatiebehandeling een bedrag tot maximaal het rechtsgeldig daarvoor in rekening gebrachte tarief in aanmerking genomen;

  • worden bij een afgebroken in-vitrofertilisatiebehandeling de tot dat moment doorgemaakte fasen in aanmerking genomen tot maximaal het totaal van de daarvoor rechtsgeldig in rekening gebrachte deeltarieven.

Artikel

3.2.3.6

Het ziekenfonds verleent de vergoeding voor de in-vitrofertilisatiebehandeling op declaratiebasis aan het ziekenhuis dat de behandeling heeft uitgevoerd.

Paragraaf

3.2.4

Caissonziekte

Artikel

3.2.4.1

Artikel

3.2.4.2

In afwijking van artikel 1.6.1 wordt de subsidie aan het ziekenfonds ambtshalve verleend.

Artikel

3.2.4.3

De behandeling van caissonziekte wordt door het ziekenfonds slechts vergoed indien zij is verricht door het Duikmedisch Centrum van de Koninklijke Marine te Den Helder en er sprake is van een zodanig ernstig geval dat behandeling aldaar specifiek noodzakelijk is.

Artikel

3.2.4.4

Het ziekenfonds verleent de vergoeding op declaratiebasis aan het in artikel 3.2.4.3 genoemde Duik-medisch Centrum.

Paragraaf

3.2.5

Robotmanipulator

Artikel

3.2.5.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

robotmanipulator:

een aan een elektrische rolstoel te bevestigen robotarm voor lichamelijk gehandicapten met zeer ernstige beperkingen in de hand- en armfunctie.

bruikleenovereenkomst:

de overeenkomst tussen een verzekerde en de SIZA Dorp Groep te Arnhem overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model.

Artikel

3.2.5.2

Artikel

3.2.5.3

Artikel

3.2.5.4

Artikel

3.2.5.5

De SIZA Dorp Groep draagt zorg voor het opnieuw verstrekken van een ten laste van deze subsidieregeling verstrekte robotmanipulator indien een bruikleenovereenkomst eindigt.

Artikel

3.2.5.6

Een robotmanipulator wordt slechts in bruikleen verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de verzekerde voldoet op het moment van de terbeschikkingstelling van de robotmanipulator aan de volgende indicatievereisten:

    • een geringe hand- en armfunctie;

    • geen compensatiemogelijkheden in andere ledematen;

    • voldoende functie om, eventueel ondersteund, de bediening van de robotmanipulator probleemloos te kunnen uitvoeren;

    • het niet zelfstandig kunnen eten en drinken;

    • het niet zelfstandig kunnen manoeuvreren van voorwerpen;

    • het aangewezen zijn op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • er is een woonsituatie aanwezig met de mogelijkheid zelfstandig te functioneren en langere tijd op zichzelf aangewezen te zijn;

    • gemotiveerd en in staat zijn om met de robotmanipulator te werken;

    • voldoende cognitieve vermogens om de robotmanipulator effectief te kunnen gebruiken;

    • een voldoende gezichtsvermogen, en

    • verzekerde is gebruiker van een elektrische rolstoel, welke aan de gestelde uitvoeringseisen voldoet betreffende aanpasbaarheid, stabiliteit en economische levensduur;

  • er is een bruikleenovereenkomst gesloten;

  • de elektrische rolstoel voldoet aan de constructie-technische eisen om tot plaatsing van de robotmanipulator over te gaan; en

  • de eigenaar van de rolstoel waarop de robotmanipulator wordt aangebracht heeft hiervoor toestemming gegeven.

Artikel

3.2.5.8

Afdeling

3.3

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder b, Ziekenfondswet

Paragraaf

3.3.1

Initiatiefruimte ziekenfondsverzekering

Artikel

3.3.1.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

verstrekking:

een bij of krachtens artikel 8 van de Ziekenfondswet geregelde verstrekking;

zorgvernieuwingsactiviteit:

een activiteit die voorziet in de geneeskundige verzorging van een of meer verzekerden of een activiteit voor de organisatie van de geneeskundige verzorging van een of meer verzekerden met als doel het behalen van doelmatigheidswinst, bestaande uit het verhogen van de kwaliteit, verlaging van de kosten of het waarborgen van de toegankelijkheid bij de uitvoering van de ziekenfondsverzekering.

Artikel

3.3.1.2

Artikel

3.3.1.3

Artikel

3.3.1.4

Van hoofdstuk 1 zijn slechts de artikelen 1.1.1, 1.1.2, 1.4.1, 1.8.1, 1.8.2, 1.8.4, 1.8.10 en 1.8.14, eerste tot en met derde lid, van toepassing.

Artikel

3.3.1.5

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de zorgvernieuwingsactiviteiten plaatsvinden op basis van een vooraf vastgesteld, schriftelijk activiteitenplan. Dit plan behelst een overzicht van de zorgvernieuwingsactiviteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelmatigheidswinst en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel

3.3.1.6

Artikel

3.3.1.7

Bij financiële deelneming van een ziekenfonds in het verrichten van zorgvernieuwingsactiviteiten door derden komen de daarmee gemoeide gelden en de daaraan toe te rekenen opbrengsten uitsluitend ten goede aan bekostiging van de zorgvernieuwingsactiviteiten.

Artikel

3.3.1.8

Artikel

3.3.1.9

De subsidie wordt vastgesteld nadat het College toezicht zijn oordeel over het voldoen aan de subsidievoorwaarden en het subsidiebedrag aan het College zorgverzekeringen kenbaar heeft gemaakt.

Artikel

3.3.1.10

Artikel

3.3.1.11

Artikel

3.3.1.12

Artikel

3.3.1.13

Een melding op grond van de Tijdelijke subsidieregeling voor vervangende hulp alsmede coördinatie- en organisatiekosten zorgvernieuwing ziekenfondsverzekering, de Tijdelijke subsidieregeling vervangende hulp ziekenfondsverzekering dan wel op grond van de Subsidieregeling coördinatie- en organisatiekosten zorgvernieuwing ziekenfondsverzekering wordt aangemerkt als een melding op grond van deze paragraaf.

Artikel

3.3.1.14

Afdeling

3.4

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder c, Ziekenfondswet

Paragraaf

3.4.1

Deskundigheidsbevordering/methodiekontwikkeling taal- en spraakdiagnostiek

Artikel

3.4.1.1

Voor deskundigheidsbevordering en methodiekontwikkeling op het gebied van taal- en spraakdiagnostiek in de audiologische centra, genoemd in artikel 3.2.2.1, wordt een projectsubsidie verleend aan de Federatie van Nederlandse Audiologische Centra gevestigd te Utrecht.

Artikel

3.4.1.2

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit alle activiteiten van de subsidieontvanger die samenhangen met de deskundigheidsbevordering en methodiekontwikkeling op het gebied van taal- en spraakdiagnostiek binnen de audiologische centra, genoemd in artikel 3.2.2.1.

Artikel

3.4.1.3

Het subsidiebedrag wordt berekend door het totale aantal kinderen dat in 2002 is gediagnosticeerd te vermenigvuldigen met € 34,73.

Artikel

3.4.1.4

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2003 € 247 375.

Afdeling

3.5

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder d, Ziekenfondswet

Paragraaf

3.5.1

Productgebonden budget voor hulpmiddelen

Artikel

3.5.1.1

Aan de OWM Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. te Rotterdam wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend die bestemd is voor het verlenen van subsidie aan verzekerden in de vorm van een productgebonden budget ten behoeve van haarwerken als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996 of hulpmiddelen die hieraan gelijkwaardig zijn.

Artikel

3.5.1.2

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 € 195 000.

Artikel

3.5.1.3

Artikel

3.5.1.4

Het ziekenfonds biedt de verzekerde die met toepassing van de Regeling hulpmiddelen 1996 aanspraak heeft op aanschaffing, wijziging of herstel van een hulpmiddel als bedoeld in artikel 3.5.1.1 de mogelijkheid te kiezen voor een productgebonden budget.

Artikel

3.5.1.5

Afdeling

3.6

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder e, Ziekenfondswet

Afdeling

3.7

Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder f, Ziekenfondswet

Hoofdstuk

IV

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

4.1.1

Dit besluit is niet van toepassing op subsidies en uitkeringen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verleend of vastgesteld.

Artikel

4.1.1.a

Artikel

4.1.1.b

Voor de kosten van woningaanpassingen worden subsidies verstrekt met overeenkomstige toepassing van:

  • de Regeling Ziekenfondsraad subsidiering woningaanpassingen voor aanvragen die voor 1 januari 2000 bij de Ziekenfondsraad of het College zorgverzekeringen zijn ingediend;

  • de Regeling College voor zorgverzekeringen woningaanpassingen gehandicapten 2000 voor aanvragen die in het eerste kwartaal van 2000 bij het College zorgverzekeringen zijn ingediend.

Artikel

4.1.1.c

Artikel

4.1.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat aanvragen, als bedoeld in de artikelen 1.5.1, eerste lid, en 1.6.1, tweede lid, in afwijking van de in die artikelen genoemde termijnen, tot 1 april 2001 zo spoedig mogelijk worden ingediend.

Artikel

4.1.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet.

De Minister voornoemd, E.Borst-Eilers