Besluit van 28 november 2000, houdende regels ten aanzien van de jacht (Jachtbesluit)

Jachtbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 februari 2000, nr. TrcJZ/2000/1843, Directie Juridische Zaken;
Gelet op artikel 8 van richtlijn nr. 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103);
Gelet op de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 27 april 1983 strekkende tot onderlinge erkenning van de jachtexamens (Trb. 1987, 2);
Gelet op de beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 24 september 1984 strekkende tot de limitatieve opsomming van de te bezigen geweren en munitie bij de jacht op de onderscheiden wildsoorten (Trb. 1987, 2);
De Raad van State gehoord (advies van 14 april 2000, no. W11.00.0068/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 21 november 2000, nr. TrcJZ/2000/9481, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf

1

Definities

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Paragraaf

2

De verhuur van het genot van de jacht

Artikel

2

Artikel

3

Bij het aangaan van een overeenkomst mag worden bedongen dat, indien enige onroerende zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, wordt opgenomen in een akte van toedeling als bedoeld in artikel 207 van de Landinrichtingswet, en deze akte voor het einde van de duur van de overeenkomst in de openbare registers is ingeschreven, de overeenkomst, voorzover het die zaak betreft, eindigt met ingang van de datum waarop deze akte is ingeschreven.

Paragraaf

3

De uitoefening van de jacht buiten gezelschap van de jachthouder

Artikel

4

Paragraaf

4

De eisen voor het jachtexamen

Artikel

5

Om te kunnen worden erkend, voldoet een jachtexamen aan het bepaalde bij artikel 6 en krachtens artikel 7.

Artikel

6

Artikel

7

Paragraaf

5

De jacht-, valkeniers- en kooikersakten

Artikel

8

Artikel

9

Paragraaf

6

De jachtvelden

Artikel

10

Artikel

11

Paragraaf

7

De jachtmiddelen

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Een eendenkooi als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel d, van de wet, voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

    er is een open wateroppervlakte aanwezig van ten minste 200 vierkante meter, waarin een cirkel met een straal van ten minste 7,50 meter beschreven kan worden;

  • b.

    het water is ten minste 50 centimeter diep;

  • c.

    rondom het water ligt een rand van bos of struweel;

  • d.

    in open verbinding met het water is ten minste één vangpijp aanwezig die onmiddellijk als vangmiddel kan worden gebruikt.

Paragraaf

8

Jachtverboden

Artikel

15

Paragraaf

9

De verzekeringsplicht

Artikel

16

De verzekering is gesloten met een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Paragraaf

10

Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel

20

Als ander belang als bedoeld in artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, van de wet is aangewezen de training van jachthonden in het opsporen van fazanten en patrijzen buiten de periode dat de jacht op deze diersoorten is geopend.

Artikel

21

Van het verbod, bedoeld in artikel 10 van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het met behulp van honden opsporen van fazanten en patrijzen in de maanden februari tot en met april, ten behoeve van de training van jachthonden voorzover de opsporing geschiedt door een jachthouder of door een ander met schriftelijke toestemming van een jachthouder.

Artikel

22

De wildsoorten, genoemd in artikel 32, eerste lid, van de wet, worden in de volgende categorieën gerangschikt:

  • a.

    grof wild: nihil;

  • b.

    klein wild: haas (Lepus europaeus), fazant (Phasianus colchicus) en patrijs (Perdix perdix);

  • c.

    waterwild: wilde eend (Anas platyrhynchos) en

  • d.

    overig wild: houtduif (Columba palumbus) en konijn (Oryctolagus cuniculus).

Paragraaf

11

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

25

Dit besluit wordt aangehaald als: Jachtbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. H. Faber
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

1

als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het Jachtbesluit

Particuliere terreinbeherende organisaties zijn:

  • a.

    Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland;

  • b.

    Provinciale landschappen;

  • c.

    Stichting het Gooisch Natuurreservaat;

  • d.

    Stichting Marke Vragenderveen

  • e.

    G.A. van der Lugtstichting

  • f.

    Stichting Edwina van Heek