Besluit van 19 maart 2001, houdende regels inzake het beperken van de emissie van vluchtige organische stoffen bij het gebruik van organische oplosmiddelen (Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer)

Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 3 juli 2000, nr. MJZ2000075276, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op Richtlijn nr. 1999/13/EG van de Raad van de Europese Unie van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PbEG L 85) en op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 28 september 2000, nr. W08.00.0268/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 maart 2001, nr. MJZ2001027745, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Begripsbepalingen en toepassingsgebied

Artikel

1

Artikel

2

Dit besluit is van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen die behoren tot een of meer van de categorieën van inrichtingen, die zijn genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voor zover zich in de inrichting een installatie, een bestaande installatie of een kleine installatie bevindt.

§

2

Vereisten voor installaties

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Degene die een inrichting drijft waarin zich een bestaande installatie bevindt, draagt zorg voor:

  • a.

    het voldoen van die installatie uiterlijk op 31 oktober 2007 aan de artikelen 3 en 4;

  • b.

    het aanmelden van de inrichting bij het bevoegd gezag uiterlijk op 31 oktober 2005, indien hij gebruik wil maken van het reductieprogramma van bijlage IIb.

Artikel

6

Artikel

7

Een bestaande installatie die werkt met nabehandelingsapparatuur en voldoet aan de emissiegrenswaarden van:

  • a.

    50 mg C/Nm3, bij verbranding, of

  • b.

    150 mg C/Nm3, bij elke andere nabehandelingsapparatuur, is vrijgesteld van de emissiegrenswaarden voor afgassen, genoemd in de tabel van bijlage IIa, tot 1 april 2013, mits de totale emissies van de gehele installatie niet groter zijn dan het geval zou zijn indien aan de eisen van die tabel zou zijn voldaan.

Artikel

8

Artikel

9

§

3

Metingen en controles

Artikel

10

§

4

Oplosmiddelenboekhouding

Artikel

11

§

5

Informatieverstrekking

Artikel

12

Degene die een inrichting drijft, is verplicht na een belangrijke wijziging ten genoegen van het bevoegd gezag aan te tonen dat aan de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voldaan.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Het bevoegd gezag verstrekt de gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14, op diens verzoek aan Onze Minister.

§

6

Slotbepalingen

Artikel

16

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2001.

Artikel

17

Dit besluit wordt aangehaald als: Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-Richtlijn milieubeheer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

I

behorende bij het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer

Toepassingsgebied

Deze bijlage bevat de categorieën industriële activiteiten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het besluit. Bij overschrijding van de in bijlage IIA genoemde productiedrempels vallen deze categorieën van industriële activiteiten binnen het toepassingsgebied van dit besluit. In elk geval omvatten de activiteiten de reiniging van de procesapparatuur, maar niet de reiniging van de werkstukken, tenzij andersluidende vermeldingen zijn opgenomen.

Aanbrengen van lijmlagen

– Activiteiten waarbij een kleefstof op een oppervlak wordt aangebracht, met uitzondering van het aanbrengen van lijmlagen en lamineren samenhangend met drukprocessen.

Coatingwerkzaamheden

– Alle activiteiten waarbij een of meer ononderbroken lagen van een coating worden aangebracht op:

– de volgende voertuigen:

  • nieuwe auto's die in Richtlijn 70/156/EEG worden gedefinieerd als voertuigen van categorie M1 en, voor zover de coating plaatsvindt in dezelfde installatie als voertuigen van M1, van categorie N1;

  • vrachtwagencabines, gedefinieerd als de behuizing voor de chauffeur en de daarmee geïntegreerde behuizing voor de technische apparatuur van voertuigen die in Richtlijn 70/156/EEG als voertuigen van de categorieën N2 en N3 worden gedefinieerd;

  • bestelwagens en vrachtwagens, in Richtlijn 70/156/EEG gedefinieerd als voertuigen van de categorieën N1, N2 en N3, met uitzondering van vrachtwagencabines;

  • bussen, in Richtlijn 70/156/EEG gedefinieerd als voertuigen van de categorieën M2 en M3;

– aanhangwagens, gedefinieerd in de categorieën O1, O2, O3 en O4 in Richtlijn 70/156/EEG;

– metalen en kunststofoppervlakken, met inbegrip van oppervlakken van vliegtuigen, schepen, treinen enz;

– houten oppervlakken;

– textiel, stoffen, film en papieroppervlakken;

– leder.

Hieronder valt niet de coating van substraten met metalen met behulp van elektroforese en chemische spuittechnieken. Als de coatingactiviteit ook een stap omvat waarbij hetzelfde artikel wordt bedrukt, ongeacht de daarbij gebruikte techniek, wordt deze stap als onderdeel van de coatingactiviteit beschouwd.

Drukactiviteiten die als afzonderlijke activiteiten plaatsvinden, vallen echter niet binnen deze categorie, maar kunnen onder dit besluit vallen indien de drukactiviteit binnen het toepassingsgebied daarvan valt. 1PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/27/EG (PB L 233 van 25.8.1997, blz. 1).

Bandlakken

– Elke activiteit waarbij een band van staal, roestvrij staal, bekleed staal, koperlegeringen of aluminiumband in een continu procédé wordt bekleed met een filmvormende of laminaatcoating.

Chemisch reinigen

– Alle industriële of commerciële activiteiten waarbij VOS worden gebruikt in een installatie voor het schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke consumptiegoederen, met uitzondering van het handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en de kledingindustrie.

Fabricage van schoeisel

– Elke activiteit met betrekking tot de fabricage van volledig schoeisel of delen daarvan.

Vervaardiging van coatingpreparaten, lak, inkt en kleefstoffen

– De vervaardiging van bovengenoemde eindproducten en, wanneer dit in dezelfde installatie gebeurt, van halffabrikaten door het mengen van pigmenten, hars en kleefstoffen met organische oplosmiddelen of andere draagstoffen, waaronder dispergeren en predispergeren, aanpassen van de viscositeit en de kleur en bewerkingen om de verpakking te vullen met het eindproduct.

Vervaardiging van geneesmiddelen

– De chemische synthese, fermentatie, extractie, formulering en afwerking van geneesmiddelen en de vervaardiging van halffabrikaten, voorzover deze op dezelfde plaats gebeurt.

Drukken

– Een activiteit waarbij tekst of afbeeldingen worden gereproduceerd door met behulp van een beelddrager inkt op ongeacht welk soort oppervlak aan te brengen. Hieronder vallen ook daarmee samenhangende lak-, coating- en lamineertechnieken. Onder dit besluit vallen alleen de volgende deelprocessen:

flexografie: een drukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager van rubber of elastische fotopolymeren, waarop de drukkende delen zich boven de niet-drukkende delen bevinden, en van vloeibare inkt die door verdamping droogt.

heatsetrotatie-offset: een rotatiedrukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een beelddrager waarop de drukkende delen en de niet-drukkende delen in hetzelfde vlak liggen, waarbij rotatie inhoudt dat het te bedrukken materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in de machine wordt gevoerd. Het niet-drukkende deel wordt zodanig behandeld dat het water aantrekt en derhalve de inkt afstoot. Het drukkende deel wordt zodanig behandeld dat het inkt opneemt en overbrengt op het te bedrukken oppervlak. De verdamping vindt plaats in een oven, waar het bedrukte materiaal met warme lucht wordt verwarmd.

lamineren samenhangend met een drukproces: de samenhechting van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

illustratiediepdruk: rotatiediepdrukactiviteit waarbij papier voor tijdschriften, brochures, catalogi of soortgelijke producten met inkt op basis van tolueen wordt bedrukt.

rotatiediepdruk: een drukactiviteit waarbij gebruik wordt gemaakt van een cilindrische beelddrager, waarop de drukkende delen (napjes) lager liggen dan de niet-drukkende delen, en vloeibare inkt die door verdamping droogt. De napjes worden met inkt gevuld en het overschot wordt van de niet-drukkende delen verwijderd voordat het te bedrukken oppervlak contact met de cilinder maakt en de inkt uit de napjes trekt.

rotatiezeefdruk: een rotatiedrukactiviteit waarbij de inkt door een poreuze beelddrager wordt geperst, waarbij de drukkende delen open zijn en het niet-drukkende deel wordt afgedekt, en zo op het te bedrukken oppervlak wordt gebracht en gebruik wordt gemaakt van vloeibare inkt die uitsluitend door verdamping droogt. Bij een rotatief drukproces wordt het te bedrukken materiaal niet als aparte vellen maar van een rol in de machine gebracht.

lakken: een proces waarbij een lak of een kleefstof om later het verpakkingsmateriaal af te sluiten op een flexibel materiaal wordt aangebracht.

Bewerking van natuurlijk of synthetisch rubber

– Elke activiteit met betrekking tot het mengen, malen, vermengen, kalanderen, extruderen en vulkaniseren van natuurlijk of synthetisch rubber en alle nevenbewerkingen om natuurlijk of synthetisch rubber te bewerken tot eindproduct.

Oppervlaktereiniging

– Alle activiteiten, met uitzondering van chemisch reinigen, waarbij organische oplosmiddelen worden gebruikt om verontreiniging van het oppervlak van materialen te verwijderen, met inbegrip van ontvetting.

Een uit meer dan één stap bestaande reinigingsactiviteit die niet wordt onderbroken door een andere stap, wordt als één oppervlaktereinigingsactiviteit beschouwd. Deze activiteit betreft niet het reinigen van apparatuur maar het reinigen van het oppervlak van producten.

Extractie van plantaardige oliën en dierlijke vetten en raffinage van plantaardige oliën

– Alle activiteiten waarbij plantaardige olie uit zaden en ander plantaardig materiaal wordt geëxtraheerd, droge residuen tot diervoeder worden verwerkt, of vetten en plantaardige olie uit zaden, plantaardig materiaal en/of dierlijk materiaal worden geraffineerd.

Overspuiten van voertuigen

– Alle industriële of commerciële activiteiten en daarmee verband houdende ontvettingsactiviteiten waaronder:

– het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefineerd in Richtlijn 70/156/EEG, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek, of

– het aanbrengen van de oorspronkelijke laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefineerd in Richtlijn 70/156/EEG of een deel daarvan, met voor het overspuiten gebruikelijke lakken op een andere plaats dan de oorspronkelijke fabricagelijn, of

– het aanbrengen van een laklaag op aanhangwagens (met inbegrip van opleggers) (categorie O).

Coating van wikkeldraad

– Elke coatingsactiviteit van metalen geleiders die worden gebruikt om spoelen voor transformatoren, motoren enz. mee te wikkelen.

Impregneren van houten oppervlakken

– Elke activiteit waarbij een houtverduurzamingsmiddel in het hout wordt gebracht.

Lamineren van hout en kunststof

– Elke activiteit met het oog op het aaneenhechten van hout en/of kunststof voor de vervaardiging van laminaten.

Bijlage

IIA

behorende bij het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer

I

Drempelwaarden en emissiebeperking

Nieuw

Bestaand

Nieuw

Bestaand

1

Heatsetrotatie-offsetdruk (> 15)

15–25 > 25

100 20

30 (1) 30 (1)

(1) Resten oplosmiddelen in eindproduct worden niet als onderdeel van de diffuse emissie beschouwd

2

Illustratiediepdruk (> 25)

75

10

15

3

Andere rotatiediepdruk, flexografie, rotatiezeefdruk, lamineer- of lakeenheden, (> 15) rotatiezeefdruk op textiel/karton (> 30)

15–25 > 25 > 30 (1)

100 100 100

25 20 20

(1) Drempel voor rotatie zeefdruk op textiel en karton

4

Oppervlaktereiniging (1) (> 1)

1–5 > 5

20 (2) 20 (2)

15 10

(1) Met de in artikel 4, tweede en vierde lid, vermelde stoffen. (2) Grenswaarde in massa van de verbindingen in mg/Nm3 en niet in totale massa koolstof.

5

Overige oppervlaktereiniging (> 2)

2–10 > 10

75 (1) 75 (1)

20 (1) 15 (1)

(1) Wanneer aan de bevoegde instantie wordt aangetoond dat het gemiddelde gehalte aan organische oplosmiddelen van al het in een installatie gebruikte reinigingsmateriaal niet hoger ligt dan 30 gewichts- procenten, gelden deze waarden niet voor die installatie.

6

Coating voertuigen (< 15) en overspuiten voertuigen

> 0,5

50 (1)

25

(1) Naleving overeenkomstig artikel 10, vijfde lid , moet worden aangetoond op basis van metingen om de 15 minuten.

7

Bandlakken (> 25)

50 (1)

5

10

(1) Voor installaties die technieken gebruiken waarbij hergebruik van terug gewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt een emissiegrenswaarde van 150.

Nieuw

Bestaand

Nieuw

Bestaand

8

Andere coatingprocessen, waaronder metaal-, kunststof-, textiel-(5), film- en papiercoating (> 5)

5–15 > 15

100 (1) (4) 50/75 (2) (3)(4)

20 (4) 20 (4)

(1) Deze emissiegrenswaarde geldt voor coating- en droogprocessen waarbij de vrijkomende VOS beheerst worden afgevangen en uitgestoten. (2) De eerste emissiegrens waarde geldt voor droogprocessen en de tweede voor coatingprocessen. (3) Voor installaties die genitrogeneerde oplosmiddelen gebruiken met technieken waarbij hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt een gecombineerde grenswaarde voor coating- en droogproces van 150. (4) Voor coatingwerk waarbij de vrijkomende VOS niet beheerst kunnen worden afgevangen en afgestoten (zoals in de scheepsbouw, schilderen van vliegtuigrompen) kan overeenkomstig artikel 3, vierde en vijfde lid, van deze waarden worden afgeweken. (5) Rotatiezeefdruk op textiel valt onder sector 3.

9

Coating van wikkeldraad (> 5)

10 g/kg (1) 5 g/kg (2)

(1) Geldt voor installaties met een gemiddelde draaddiameter ≤ 0,1 mm. (2) Geldt voor alle andere installaties.

10

Coating van hout (> 15)

15–25 > 25

100 (1) 50/75 (2)

25 20

(1) Deze emissiegrenswaarde geldt voor coating- en droogprocessen waarbij de vrijkomende VOS beheerst worden afgevangen en uitgestoten. (2) De eerste waarde geldt voor droogprocessen en de tweede voor coatingprocessen.

11

Chemisch reinigen

20 g/kg (1) (2)

(1) Uitgedrukt in massa uitge- stoten oplosmiddel per kilogram gereinigd en gedroogd product. (2) De in artikel 4, vierde lid, vermelde emissiegrenswaarde geldt niet voor deze sector.

12

Impregneren van hout (> 25)

100 (1)

45

11 kg/m3

(1) Geldt niet voor impregneren met creosoot.

13

Coating van leer (> 10)

10–25 > 25

85 g/m2 75 g/m2

De emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in gram uitgestoten oplosmiddel per vierkante meter vervaardigd product.

> 10 (1)

150 g/m2

(1) Voor coating van leer voor meubelen en bepaalde lederen goederen, die worden gebruikt als kleine consumptiegoederen zoals tassen, riemen, portefeuilles enz.

14

Fabricage van schoeisel (> 5)

25 g per paar

De totale emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in gram uitgestoten oplosmiddel per vervaardigd paar compleet schoeisel.

15

Lamineren van hout en kunststof (> 5)

30 g/m2

16

Het aanbrengen van een lijmlaag (> 5)

5–15 >15

50 (1) 50 (1)

25 20

(1) Als technieken worden gebruikt waarbij hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt een emissiewaarde voor afgassen van 150.

17

Vervaardigen van coatingpreparaten, lak, inkt en kleefstoffen (> 100)

100–1000 > 1000

150

150

5

3

5% van de oplosmiddeleninput

3% van de oplosmiddeleninput

Onder de diffuse-emissiegrenswaarde vallen niet de oplosmiddelen die als bestanddeel van een preparaat in een gesloten container worden verkocht.

18

Bewerking van rubber (> 15)

20(1)

25 (2)

25% van de oplosmiddeleninput

(1) Als technieken worden gebruikt waarbij hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt voor afgassen een emissiegrenswaarde van 150. (2) Onder de diffuse-emissiegrenswaarde vallen niet de oplosmiddelen die als bestanddeel van een preparaat in een gesloten container worden verkocht.

19

Extractie van plantaardige oliën en van dierlijke vetten en raffinage van plantaardige oliën (> 10)

Dierlijk vet: 1,5 kg/ton Ricinus: 3,0 kg/ton Raapzaad: 1,0 kg/ton Zonnebloemzaad: 1,0 kg/ton Sojabonen (normale maling): 0,8 kg/ton Sojabonen (witte vlokken): 1,2 kg/ton Overige zaden en ander plantaardig materiaal: – 3 kg/ton (1) – 1,5 kg/ton (2) – 4 kg/ton (3)

(1) De totale emissiegrenswaarden voor installaties voor de verwerking van losse partijen zaden en ander plantaardig materiaal moeten door het bevoegd gezag per geval worden vastgesteld, met toepassing van de beste beschikbare technieken. (2) Geldt voor alle fractioneringsprocessen met uitzondering van ontgommen (het verwijderen van gom uit de olie). (3) Geldt voor ontgommen.

20

Vervaardigen van geneesmiddelen (> 50)

20 (1)

5 (2)

15(2)

5% van de oplosmidde- leninput

15% van de oplosmidde- leninput

(1) Als technieken worden gebruikt waarbij hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen mogelijk is, geldt voor afgassen een emissiegrenswaarde van 150. (2) Onder de diffuse-emissiegrenswaarde vallen niet de oplosmiddelen die als bestanddeel van een preparaat in een gesloten container worden verkocht.

II

De voertuigcoatingindustrie

De totale emissiegrenswaarden zijn uitgedrukt in gram uitgestoten oplosmiddel per m2 vervaardigd product en in kilogram uitgestoten oplosmiddel per carrosserie.

Het oppervlak van de in de onderstaande tabel vermelde producten wordt als volgt gedefinieerd:

– het berekende oppervlak van het totale elektroforetisch coatingvlak en het oppervlak van delen die eventueel in latere fasen van het coatingproces worden toegevoegd en met dezelfde coating worden bekleed als voor het desbetreffende product wordt gebruikt, of het totale oppervlak van het in de installatie gecoate product.

Het oppervlak van het elektroforetisch coatingvlak wordt berekend met de volgende formule:

(2 maal gewicht product zonder coating) / (gemiddelde dikte metaalplaat x dichtheid metaalplaat)

Deze methode wordt ook gebruikt voor andere gecoate onderdelen van metaalplaat.

Voor de berekening van het oppervlak van de andere toegevoegde delen of het totale in de installatie gecoate oppervlak wordt gebruik gemaakt van CAD (computergesteund ontwerp) of andere gelijkwaardige methoden.

De totale emissiegrenswaarde in onderstaande tabel heeft betrekking op alle procesfasen die in dezelfde installatie worden uitgevoerd vanaf elektroforetische coating of een ander soort coatingproces tot en met het uiteindelijke in de was zetten en polijsten van de toplaag, alsmede de oplosmiddelen die bij het reinigen van procesapparatuur worden gebruikt, met inbegrip van spuitcabines en andere vaste apparatuur, zowel tijdens als buiten de productiefase. De grenswaarde wordt uitgedrukt als de totale massa organische verbindingen per m2 oppervlak van het gecoate product en als de totale massa organische verbindingen per autocarrosserie.

Coating nieuwe auto's (> 15)

> 5000

45 g/m2 of 1,3 kg/auto + 33 g/m2

60 g/m2 of 1,9 kg/auto + 41 g/m2

≤ 5000 zelfdragend of > 3500 met chassis

90 g/m2 of 1,5 kg/auto + 70 g/m2

90 g/m2 of 1,5 kg/auto + 70 g/m2

Totale emissiegrenswaarde (g/m2)

Coating van nieuwe vrachtwagencabines (> 15)

≤ 5000 > 5000

65 55

85 75

Coating van nieuwe bestelwagens en vrachtwagens (> 15)

≤ 2500 > 2500

90 70

120 90

Coating van nieuwe bussen (> 15)

≤ 2000 > 2000

210 150

290 225

Installaties voor de coating van voertuigen beneden de in bovenstaande tabel vermelde drempelwaarden voor het oplosmiddelenverbruik voldoen aan de in bijlage IIA vermelde eisen voor de sector overspuiten van voertuigen.

Bijlage

IIB

behorende bij het Oplosmiddelenbesluit implementatie EG-VOS-richtlijn milieubeheer

Reductieprogramma

1

Beginselen

Het reductieprogramma is bedoeld om de exploitant de mogelijkheid te bieden de emissie op een andere manier in dezelfde mate te beperken als door de toepassing van emissiegrenswaarden zou gebeuren. Daartoe mag de exploitant ieder speciaal voor zijn installatie ontworpen reductieprogramma gebruiken, mits uiteindelijk dezelfde emissiebeperking wordt bereikt.

2

Praktische uitvoering

Bij het aanbrengen van coating, lak, kleefstof of inkt kan het volgende programma worden gebruikt. Wanneer deze methode niet bruikbaar is, kan het bevoegd gezag een exploitant toestaan een andere ontheffingsregeling toe te passen die naar zijn overtuiging aan de hier geschetste beginselen voldoet. Bij de opzet van het programma wordt rekening gehouden met de volgende gegevens:

i. wanneer de vervangingsproducten met weinig of geen oplosmiddelen nog in ontwikkeling zijn, wordt de exploitant extra tijd gegeven om zijn reductieprogramma uit te voeren;

ii. het referentiepunt voor de emissiebeperking komt zo goed mogelijk overeen met de emissie die het resultaat zou zijn als er geen beperkende maatregelen zouden worden genomen.

De volgende regeling geldt voor installaties waar voor het product een constant gehalte aan vaste stof kan worden aangenomen en voor de bepaling van het referentiepunt voor de emissiebeperking kan worden gebruikt.

i. De exploitant dient een reductieprogramma in waarin met name de daling van het gemiddelde gehalte aan oplosmiddelen van de totale input of de verhoging van het rendement bij het gebruik van vaste stoffen wordt vermeld die leidt tot een beperking van de totale emissie van de installatie tot een bepaald percentage van de jaarlijkse referentie-emissie, de zogenoemde beoogde emissie. Dit gebeurt volgens het volgende tijdschema:

Nieuwe installaties

Bestaande installaties

Uiterlijk 31.10.2001

Uiterlijk 31.10.2005

Beoogde emissie x 1,5

Uiterlijk 31.10.2004

Uiterlijk 31.10.2007

Beoogde emissie

ii. De jaarlijkse referentie-emissie wordt als volgt berekend:

a. Eerst wordt de totale massa bepaald aan vaste stof in de hoeveelheid coating of inkt of lak of kleefstof die per jaar wordt gebruikt. Vaste stof is elk materiaal in coating, inkt, lak en kleefstof dat vast wordt wanneer het water of de vluchtige organische stoffen zijn verdampt.

b. De jaarlijkse referentie-emissie wordt berekend door de volgens punt a. bepaalde massa te vermenigvuldigen met de in onderstaande tabel vermelde factor. Het bevoegd gezag kan deze factoren voor individuele inrichtingen aanpassen om rekening te houden met een aangetoonde stijging van het rendement bij het gebruik van vaste stoffen.

Rotatiediepdruk; flexografie; lamineren samenhangend met een drukactiviteit; lakken samenhangend met een drukactiviteit; coating van hout; coating van textiel, vezel, film of papier; het aanbrengen van een lijmlaag

4

Bandlakken, overspuiten van voertuigen

3

Coating in contact met levensmiddelen; coating in lucht- en ruimtevaart

2,33

Overige coating en rotatiezeefdruk

1,5

c. De beoogde emissie wordt berekend door de jaarlijkse referentie-emissie te vermenigvuldigen met een percentage dat gelijk is aan:

– (de diffuse-emissiegrenswaarde plus 15) voor installaties die onder punt 6 en binnen het laagste drempelwaarde-interval van de punten 8 en 10 van bijlage IIA vallen;

– (de diffuse-emissiegrenswaarde plus 5) voor alle andere installaties.

d. Aan de eisen wordt voldaan als de feitelijke emissie van oplosmiddelen, bepaald aan de hand van de oplosmiddelenboekhouding, kleiner is dan of gelijk is aan de beoogde emissie.