Besluit van 7 augustus 2001, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu (Bouwbesluit)

Bouwbesluit 2003

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 december 2000, nr. MJZ2000153138, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
De Raad van State gehoord (advies van 27 april 2001, nr. W08.00.0616/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2001, nr. MJZ2001078982, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

§

1.1

Begripsbepalingen

Artikel

1.1

Artikel

1.2

Bij of krachtens dit besluit worden gedeelten van een bouwwerk, ruimten of voorzieningen, die ten dienste staan van meer dan een gebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappelijk. Zodanige gedeelten, ruimten of voorzieningen worden, met uitzondering van gedeelten van een nevenfunctie, geacht deel uit te maken van ieder van de betrokken gebruiksfuncties.

§

1.2

Toepassing NEN en NEN-EN

Artikel

1.3

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een in dit besluit genoemde NEN.

Artikel

1.4

§

1.3

Gelijkwaardigheidsbepaling

Artikel

1.5

Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, behoeft niet te worden voldaan, voorzover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.

§

1.4

Kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen

Artikel

1.6

Indien bij of krachtens dit besluit een eis is gesteld ten aanzien van een bouwmateriaal of bouwdeel en voor dat bouwmateriaal of bouwdeel een op die eis toegesneden, door Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring is afgegeven, is aan de betreffende eis voldaan, indien dat bouwmateriaal of bouwdeel overeenkomstig die kwaliteitsverklaring is toegepast.

Artikel

1.7

Artikel

1.8

Artikel

1.9

Artikel

1.10

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent hetgeen met het oog op de implementatie van de richtlijn bouwproducten regeling behoeft.

§

1.5

Ontheffingen

Artikel

1.11

Artikel

1.12

Indien voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, een vergunning ingevolge die wet of verordening is verleend, is, voorzover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van dit besluit, uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing.

§

1.6

Niet-permanente bouwwerken

Artikel

1.13

Hoofdstuk

2

Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid

Afdeling

2.1

Algemene sterkte van de bouwconstructie

§

2.1.1

Nieuwbouw

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Artikel

2.4

§

2.1.2

Bestaande bouw

Artikel

2.5

Artikel

2.6

Artikel

2.7

Afdeling

2.2

Sterkte bij brand

§

2.2.1

Nieuwbouw

Artikel

2.8

Artikel

2.9

Artikel

2.10

De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt overschreden, als bedoeld in artikel 2.9, wordt bepaald volgens:

  • a.

    NEN 6069,

  • b.

    NEN 6071,

  • c.

    NEN 6072 of

  • d.

    NEN 6073.

§

2.2.2

Bestaande bouw

Artikel

2.11

Artikel

2.12

Artikel

2.13

De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt overschreden, als bedoeld in artikel 2.12, wordt bepaald volgens NEN 6069.

Afdeling

2.3

Vloerafscheiding

§

2.3.1

Nieuwbouw

Artikel

2.14

Artikel

2.15

Artikel

2.16

Artikel

2.17

Artikel

2.18

§

2.3.2

Bestaande bouw

Artikel

2.19

Artikel

2.20

Artikel

2.21

Artikel

2.22

Afdeling

2.4

Overbrugging van hoogteverschillen

§

2.4.1

Nieuwbouw

Artikel

2.23

Artikel

2.24

§

2.4.2

Bestaande bouw

Artikel

2.25

Artikel

2.26

Afdeling

2.5

Trap

§

2.5.1

Nieuwbouw

Artikel

2.27

Artikel

2.28

Artikel

2.29

Artikel

2.30

Artikel

2.31

Artikel

2.32

Een trap als bedoeld in artikel 2.24, bestemd voor het ontsluiten van een gebruiksfunctie, waarmee een vanaf een aangrenzende vloer gemeten hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, ligt in een besloten ruimte. De uitwendige scheidingsconstructie van die besloten ruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

§

2.5.2

Bestaande bouw

Artikel

2.33

Artikel

2.34

Artikel

2.35

Een trap als bedoeld in artikel 2.26, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel

2.36

Artikel

2.37

Een trap als bedoeld in artikel 2.26, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.

Afdeling

2.6

Hellingbaan

§

2.6.1

Nieuwbouw

Artikel

2.38

Artikel

2.39

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste:

  • a.

    1:12 indien het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 m,

  • b.

    1:16 indien het hoogteverschil groter is dan 0,25 m, maar niet groter dan 0,5 m, en

  • c.

    1:20 indien het hoogteverschil groter is dan 0,5 m.

Artikel

2.40

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.

Artikel

2.41

§

2.6.2

Bestaande bouw

Artikel

2.42

Artikel

2.43

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.

Artikel

2.44

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte van die hellingbaan aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel

2.45

Afdeling

2.7

Elektriciteits- en noodstroomvoorziening

§

2.7.1

Nieuwbouw

Artikel

2.46

Artikel

2.47

Artikel

2.48

Een voorziening voor elektriciteit heeft in een meterruimte, als bedoeld in artikel 4.66, een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit.

Artikel

2.49

Artikel

2.50

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de in de artikelen 2.47, tweede lid, en 2.49, derde lid, gestelde voorschriften.

§

2.7.2

Bestaande bouw

Artikel

2.52

Artikel

2.53

Artikel

2.54

Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit.

Artikel

2.55

Afdeling

2.8

Verlichting

§

2.8.1

Nieuwbouw

Artikel

2.56

Artikel

2.57

Artikel

2.59

Artikel

2.60

Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom, als bedoeld in artikel 2.59, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.49, derde lid, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

Artikel

2.61

§

2.8.2

Bestaande bouw

Artikel

2.63

Artikel

2.64

Artikel

2.66

Artikel

2.67

Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.66, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.55, derde lid,een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

Afdeling

2.9

Gasvoorziening

§

2.9.1

Nieuwbouw

Artikel

2.68

Artikel

2.69

Artikel

2.70

Artikel

2.71

Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

§

2.9.2

Bestaande bouw

Artikel

2.72

Artikel

2.73

Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van gas.

Artikel

2.74

Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling

2.10

Beweegbare constructie-onderdelen

§

2.10.1

Nieuwbouw

Artikel

2.75

Artikel

2.76

§

2.10.2

Bestaande bouw

Artikel

2.79

Artikel

2.80

Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg.

Afdeling

2.11

Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

§

2.11.1

Nieuwbouw

Artikel

2.81

Artikel

2.82

Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:

  • a.

    ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of

  • b.

    in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 363 K.

Artikel

2.83

Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2 en grenzend aan meer dan een brandcompartiment, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar over een dikte van ten minste 0,01 m, gemeten loodrecht op de binnenzijde. Dit geldt niet indien de schacht, de koker of het kanaal ligt in en uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten.

Artikel

2.84

Artikel

2.85

§

2.11.2

Bestaande bouw

Artikel

2.88

Artikel

2.89

Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:

  • a.

    ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of

  • b.

    in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 363 K.

Artikel

2.90

Afdeling

2.12

Beperking van ontwikkeling van brand

§

2.12.1

Nieuwbouw

Artikel

2.91

Artikel

2.92

Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.91.

Artikel

2.93

Artikel

2.94

Artikel

2.95

Artikel

2.96

§

2.12.2

Bestaande bouw

Artikel

2.98

Artikel

2.99

Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98.

Artikel

2.100

Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98. Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet aan klasse 4.

Artikel

2.101

Artikel

2.102

Afdeling

2.13

Beperking van uitbreiding van brand

§

2.13.1

Nieuwbouw

Artikel

2.103

Artikel

2.104

Artikel

2.105

Artikel

2.106

Artikel

2.107

In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Artikel

2.108

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 2.107.

Artikel

2.109

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 2.104 en 2.105 van toepassing, waarbij voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag telkens 30 minuten wordt aangehouden.

§

2.13.2

Bestaande bouw

Artikel

2.110

Artikel

2.111

Artikel

2.112

Artikel

2.113

Artikel

2.114

In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Afdeling

2.14

Verdere beperking van uitbreiding van brand

§

2.14.1

Nieuwbouw

Artikel

2.115

Artikel

2.116

Artikel

2.117

Artikel

2.118

Artikel

2.119

In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

§

2.14.2

Bestaande bouw

Artikel

2.120

Artikel

2.121

Artikel

2.122

Artikel

2.123

Artikel

2.124

In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Afdeling

2.15

Beperking van ontstaan van rook

§

2.15.1

Nieuwbouw

Artikel

2.125

Artikel

2.126

Artikel

2.128

Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.126 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

§

2.15.2

Bestaande bouw

Artikel

2.130

Artikel

2.131

Artikel

2.133

Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.131 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

Afdeling

2.16

Beperking van verspreiding van rook

§

2.16.1

Nieuwbouw

Artikel

2.134

Artikel

2.135

Artikel

2.136

Artikel

2.137

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 30 minuten.

Artikel

2.138

§

2.16.2

Bestaande bouw

Artikel

2.140

Artikel

2.141

Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer rookcompartimenten

Artikel

2.142

Artikel

2.143

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 20 minuten.

Artikel

2.144

Afdeling

2.17

Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment

§

2.17.1

Nieuwbouw

Artikel

2.145

Artikel

2.146

Artikel

2.147

Artikel

2.148

§

2.17.2

Bestaande bouw

Artikel

2.150

Artikel

2.151

Artikel

2.152

Afdeling

2.18

Vluchtroutes

§

2.18.1

Nieuwbouw

Artikel

2.153

Artikel

2.154

Artikel

2.155

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.

Artikel

2.156

Artikel

2.157

Artikel

2.158

Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden overbrugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

§

2.18.2

Bestaande bouw

Artikel

2.160

Artikel

2.161

Artikel

2.162

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.

Artikel

2.163

Artikel

2.164

Artikel

2.165

Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 12,5 m kan worden overbrugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

Afdeling

2.19

Inrichting van rookvrije vluchtroutes

§

2.19.1

Nieuwbouw

Artikel

2.166

Artikel

2.167

Artikel

2.168

Artikel

2.169

Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.

Artikel

2.170

Artikel

2.171

Artikel

2.172

Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.

Artikel

2.173

Een ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een opvangcapaciteit en een doorstroomcapaciteit, die voldoen aan de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften.

Artikel

2.174

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte vluchtroutes, dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.

§

2.19.2

Bestaande bouw

Artikel

2.175

Artikel

2.176

Artikel

2.177

Artikel

2.178

Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.

Artikel

2.179

Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto-vloeroppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 7 000 MJ.

Artikel

2.180

Artikel

2.181

Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 35 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.

Artikel

2.182

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte vluchtroutes, dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.

Afdeling

2.20

Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand

§

2.20.1

Nieuwbouw

Artikel

2.183

Artikel

2.184

Artikel

2.185

Artikel

2.186

§

2.20.2

Bestaande bouw

Artikel

2.188

Artikel

2.189

Afdeling

2.21

Bestrijding van brand

§

2.21.1

Nieuwbouw

Artikel

2.190

Artikel

2.191

Artikel

2.192

Artikel

2.193

§

2.21.2

Bestaande bouw

Artikel

2.196

Artikel

2.197

Artikel

2.198

Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompartiment niet groter is dan 70 m.

Artikel

2.199

De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.197, eerste lid, voldoet aan NEN 1594 voor:

  • a.

    de drukbestendigheid,

  • b.

    de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,

  • c.

    de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,

  • d.

    de aanduiding van de brandslangaansluitingen en

  • e.

    de aanduiding van de voedingsaansluitingen.

Afdeling

2.22

Grote brandcompartimenten

§

2.22.1

Nieuwbouw

Artikel

2.200

Artikel

2.201

Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.1, onderscheidenlijk 2.14.1, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.

Artikel

2.202

De loopafstand tussen een punt in een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.201, en het aansluitende terrein is zodanig dat bij brand het aansluitende terrein snel en veilig kan worden bereikt op een wijze als beoogd met de paragrafen 2.16.1, 2.17.1, 2.18.1, 2.19.1 en 2.20.1.

Artikel

2.203

Een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.201, heeft zodanige voorzieningen dat een brand kan worden bestreden op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met paragraaf 2.21.1.

§

2.22.2

Bestaande bouw

Artikel

2.204

Artikel

2.205

Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.2, onderscheidenlijk 2.14.2, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.

Artikel

2.206

De loopafstand tussen een punt in een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.205 en het aansluitende terrein is zodanig dat bij brand het aansluitende terrein snel en veilig kan worden bereikt op een wijze als beoogd met de paragrafen 2.16.2, 2.17.2, 2.18.2, 2.19.2 en 2.20.2.

Artikel

2.207

Een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.205, heeft zodanige voorzieningen dat een brand kan worden bestreden op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met paragraaf 2.21.2.

Afdeling

2.23

Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw

Artikel

2.208

Artikel

2.209

Afdeling

2.24

Toegang van een bouwwerk

§

2.24.1

Nieuwbouw

Artikel

2.210

Artikel

2.211

§

2.24.2

Bestaande bouw

Artikel

2.212

Artikel

2.213

Afdeling

2.25

Inbraakwerendheid, nieuwbouw

Artikel

2.214

Artikel

2.215

Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen in een uitwendige scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2. Dit geldt ook voor een inwendige scheidingsconstructie tussen een niet-gemeenschappelijke ruimte en een aangrenzende gebruiksfunctie of een aangrenzende gemeenschappelijke ruimte.

Hoofdstuk

3

Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid

Afdeling

3.1

Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Artikel

3.3

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Afdeling

3.2

Bescherming tegen geluid van installaties, nieuwbouw

Artikel

3.6

Artikel

3.7

Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift van een gebruiksfunctie veroorzaakt in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie op een aangrenzend perceel een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A). Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van het toegestane karakteristieke geluidsniveau als bedoeld in de artikelen 3.7 en 3.8, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) hoger is.

Artikel

3.10

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.7 en 3.8, van overeenkomstige toepassing, waarbij het geluidsniveau maximaal 10 dB(A) hoger ligt.

Afdeling

3.3

Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie, nieuwbouw

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Artikel

3.13

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van de vereiste geluidwering, bedoeld in artikel 3.12, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Artikel

3.14

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke isolatie-index maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Afdeling

3.4

Beperking van galm, nieuwbouw

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Afdeling

3.5

Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel

3.19

Artikel

3.20

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van de vereiste geluidwering, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Artikel

3.21

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.18 en 3.19 van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid maximaal 10 dB lager ligt.

Afdeling

3.6

Wering van vocht van buiten

§

3.6.1

Nieuwbouw

Artikel

3.22

Artikel

3.23

§

3.6.2

Bestaande bouw

Artikel

3.24

Artikel

3.25

Afdeling

3.7

Wering van vocht van binnen

§

3.7.1

Nieuwbouw

Artikel

3.26

Artikel

3.27

Artikel

3.28

§

3.7.2

Bestaande bouw

Artikel

3.29

Artikel

3.30

Een scheidingsconstructie van een badruimte, heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte tot 1 m boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0.01 kg/(m2.s1/2) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s1/2).

Afdeling

3.8

Afvoer van afvalwater en fecaliën

§

3.8.1

Nieuwbouw

Artikel

3.31

Artikel

3.32

Artikel

3.33

Artikel

3.34

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.

Artikel

3.35

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

§

3.8.2

Bestaande bouw

Artikel

3.36

Artikel

3.37

Artikel

3.38

Artikel

3.39

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een zodanige capaciteit dat elk op die voorziening aangesloten lozingstoestel binnen ten hoogste 5 minuten is geleegd.

Artikel

3.40

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Afdeling

3.9

Afvoer van hemelwater, nieuwbouw

Artikel

3.41

Artikel

3.42

Een dak heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater.

Artikel

3.43

Artikel

3.44

Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, of een samengevoegde voorziening, als bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, heeft een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die ten minste gelijk is aan de volgens NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.

Artikel

3.45

Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, die binnen een gebouw ligt, is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Afdeling

3.10

Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte

§

3.10.1

Nieuwbouw

Artikel

3.46

Artikel

3.47

Artikel

3.48

Artikel

3.49

De toevoer van lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel

3.50

Artikel

3.51

Artikel

3.52

Artikel

3.53

§

3.10.2

Bestaande bouw

Artikel

3.54

Artikel

3.55

Artikel

3.56

Artikel

3.57

Een opening van de voorziening voor luchtverversing van een gebruiksfunctie is niet afsluitbaar.

Artikel

3.58

Artikel

3.59

Afdeling

3.11

Spuivoorziening

§

3.11.1

Nieuwbouw

Artikel

3.60

Artikel

3.61

De uitwendige scheidingsconstructie heeft beweegbare onderdelen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

Artikel

3.62

Beweegbare onderdelen als bedoeld in artikel 3.61, geven een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie voor een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van ten minste 6 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van dat gebied. Voor een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte is de capaciteit ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

Artikel

3.63

Een beweegbaar onderdeel als bedoeld in artikel 3.61, ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de woonfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de woonfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

§

3.11.2

Bestaande bouw

Artikel

3.64

Artikel

3.65

De uitwendige scheidingsconstructie heeft beweegbare onderdelen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

Artikel

3.66

Beweegbare onderdelen als bedoeld in artikel 3.65, geven een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie voor een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte van ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

Afdeling

3.12

Luchtverversing van overige ruimten

§

3.12.1

Nieuwbouw

Artikel

3.67

Artikel

3.68

Artikel

3.69

Artikel

3.70

Artikel

3.71

Artikel

3.72

Artikel

3.73

§

3.12.2

Bestaande bouw

Artikel

3.74

Artikel

3.75

Artikel

3.76

Artikel

3.77

Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.75, is niet afsluitbaar.

Artikel

3.78

Afdeling

3.13

Toevoer van verbrandingslucht

§

3.13.1

Nieuwbouw

Artikel

3.79

Artikel

3.80

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.

Artikel

3.81

Artikel

3.82

De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats van een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel

3.83

Artikel

3.84

De toevoer van verbrandingslucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel

3.85

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 3.83 en 3.84.

Artikel

3.86

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.83 en 3.84 van toepassing.

§

3.13.2

Bestaande bouw

Artikel

3.87

Artikel

3.88

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW buiten beschouwing.

Artikel

3.89

Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaats kan vinden. Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale volgens tabel 3.87 benodigde capaciteit.

Tabel 3.89

brandstof

[m3/s]

gesloten vuur met trekonderbreker

aardgas/butaan/propaan

0,78 . 10-3

open vuur (blokkenvuurtoestel type II)

aardgas

3,35 . 10-3

gesloten vuur, met ventilator, zonder trekonderbreker

aardgas/butaan/propaan

0,38 . 10-3

gesloten vuur

olie

0,32 . 10-3

gesloten vuur

kolen

0,52 . 10-3

open vuur, vaste brandstof (open haard).

vaste brandstof

2,8 . 10-3

Artikel

3.90

De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats voor een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Afdeling

3.14

Afvoer van rook

§

3.14.1

Nieuwbouw

Artikel

3.91

Artikel

3.92

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW buiten beschouwing.

Artikel

3.93

Artikel

3.94

Artikel

3.95

De rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel

3.96

Een voorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan in tabel 3.96 is aangegeven.

Tabel 3.96

een overdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757

0,0056 x 10-3 m3/s per m2 inwendig oppervlak van de voorziening, gemeten bij een drukverschil van 200 Pa

een onderdrukvoorziening als bedoeld in NEN 2757

3 x 10-3 m3/s per m2 inwendig oppervlak van de voorziening, gemeten bij een drukverschil van 40 Pa

Artikel

3.97

Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook als bedoeld in artikel 3.92, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.

Artikel

3.98

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 3.94 tot en met 3.96.

§

3.14.2

Bestaande bouw

Artikel

3.100

Artikel

3.101

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.

Artikel

3.102

Artikel

3.103

De afgevoerde rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel

3.104

Een overdrukvoorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde toelaatbare rookdoorlatendheid bij een drukverschil van 200 Pa, van ten hoogste 0,0056*10-3 m3/s per m2 inwendig oppervlak van de wand van de voorziening.

Artikel

3.105

Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.

Afdeling

3.15

Beperking van de toepassing van schadelijke materialen, nieuwbouw

Artikel

3.106

Artikel

3.107

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het in een bouwwerk toepassen van materialen waaruit giftige of hinderlijke stoffen kunnen vrijkomen of waaruit ioniserende stralen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Kernenergiewet, kunnen ontstaan.

Artikel

3.108

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 3.107.

Artikel

3.109

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.107 van toepassing.

Afdeling

3.16

Beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling, nieuwbouw

Artikel

3.110

Artikel

3.111

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven waaraan een uitwendige scheidingsconstructie moet voldoen, die de scheiding vormt met de grond of met de kruipruimte, met inbegrip van delen van andere constructies die aansluiten op die constructie, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen aan artikel 3.110, eerste lid.

Artikel

3.112

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 3.111.

Artikel

3.113

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.111 van toepassing.

Afdeling

3.17

Bescherming tegen ratten en muizen

§

3.17.1

Nieuwbouw

Artikel

3.114

Artikel

3.115

Artikel

3.116

§

3.17.2

Bestaande bouw

Artikel

3.117

Artikel

3.118

Afdeling

3.18

Drinkwatervoorziening

§

3.18.1

Nieuwbouw

Artikel

3.119

Artikel

3.120

Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.

Artikel

3.121

Artikel

3.122

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

§

3.18.2

Bestaande bouw

Artikel

3.123

Artikel

3.124

Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.

Artikel

3.125

Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet voor drinkwater.

Artikel

3.126

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling

3.19

Warmwatervoorziening

§

3.19.1

Nieuwbouw

Artikel

3.127

Artikel

3.128

Een gebruiksfunctie met een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, heeft een voorziening voor warm water.

Artikel

3.129

Een warmwatervoorziening als bedoeld in artikel 3.128, heeft een aansluitpunt:

  • a.

    in een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, en

  • b.

    bij een opstelplaats voor een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95.

Artikel

3.130

Een voorziening voor warm water voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

§

3.19.2

Bestaande bouw

Artikel

3.131

Artikel

3.132

Een voorziening voor warm water voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling

3.20

Daglicht

§

3.20.1

Nieuwbouw

Artikel

3.133

Artikel

3.134

§

3.20.2

Bestaande bouw

Artikel

3.135

Artikel

3.136

Hoofdstuk

4

Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid

Afdeling

4.1

Oppervlakte van de standplaats, nieuwbouw

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Een standplaats heeft een oppervlakte van ten minste 160 m2. Een gedeelte van de standplaats heeft een oppervlakte van ten minste 16,5 m x 7,5 m.

Afdeling

4.2

Toegankelijkheidssector, nieuwbouw

Artikel

4.3

Artikel

4.4

Artikel

4.5

Artikel

4.6

Artikel

4.7

Artikel

4.8

De loopafstand tussen de toegang van een woonfunctie en een toegang van een lift als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, is ten hoogste 90 m.

Artikel

4.9

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 4.4 en 4.5.

Afdeling

4.3

Vrije doorgang

§

4.3.1

Nieuwbouw

Artikel

4.10

Artikel

4.11

Artikel

4.12

Artikel

4.13

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 4.11 en 4.12.

§

4.3.2

Bestaande bouw

Artikel

4.14

Artikel

4.15

Een gemeenschappelijke verkeersroute heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,1 m en een hoogte van ten minste 2,1 m.

Afdeling

4.4

Bereikbaarheid, nieuwbouw

Artikel

4.16

Artikel

4.17

Artikel

4.18

Artikel

4.19

Een woongebouw waarin de vloer ter plaatste van de toegang van een woonfunctie hoger ligt dan 3 m boven het meetniveau, heeft op elke bouwlaag een opstelplaats voor een lift. De oppervlakte van deze opstelplaats is afgestemd op het kunnen plaatsen van een lift die een liftkooi heeft met een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.

Afdeling

4.5

Verblijfsgebied, nieuwbouw

Artikel

4.20

Artikel

4.21

Artikel

4.22

Artikel

4.23

Artikel

4.24

Afdeling

4.6

Verblijfsruimte

§

4.6.1

Nieuwbouw

Artikel

4.25

Artikel

4.26

Artikel

4.27

Artikel

4.28

Artikel

4.29

Voor een verblijfsruimte geldt dezelfde bezettingsgraadklasse als voor het verblijfsgebied waarin deze ligt.

§

4.6.2

Bestaande bouw

Artikel

4.30

Artikel

4.31

Artikel

4.32

Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.31, tweede lid, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke besloten ruimten van de woonfunctie, zonder het betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.

Artikel

4.33

Afdeling

4.7

Toiletruimte

§

4.7.1

Nieuwbouw

Artikel

4.34

Artikel

4.35

Artikel

4.36

Artikel

4.37

Artikel

4.38

Artikel

4.39

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35 is afsluitbaar.

§

4.7.2

Bestaande bouw

Artikel

4.40

Artikel

4.41

Artikel

4.42

Artikel

4.43

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41, eerste tot en met derde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,64 m2. De breedte van die vloeroppervlakte is ten minste 0,6 m en de hoogte daarboven is ten minste 2 m.

Artikel

4.44

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41 is afsluitbaar.

Afdeling

4.8

Badruimte

§

4.8.1

Nieuwbouw

Artikel

4.45

Artikel

4.46

Artikel

4.47

Artikel

4.48

Artikel

4.49

Artikel

4.50

Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46 is afsluitbaar.

§

4.8.2

Bestaande bouw

Artikel

4.51

Artikel

4.52

Artikel

4.53

Artikel

4.54

Een badruimte als bedoeld in artikel 4.52 is afsluitbaar.

Afdeling

4.9

Kleedruimte, nieuwbouw

Artikel

4.55

Artikel

4.56

Artikel

4.57

Afdeling

4.10

Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval, nieuwbouw

Artikel

4.58

Artikel

4.59

Artikel

4.60

Artikel

4.61

Een gemeenschappelijke opslagruimte als bedoeld in artikel 4.59, is afsluitbaar en een deur van die ruimte kan van buitenaf uitsluitend met een sleutel worden geopend.

Afdeling

4.11

Stallingsruimte voor fietsen, nieuwbouw

Artikel

4.62

Artikel

4.63

Een gebruiksfunctie heeft als nevenfunctie of als buitenruimte een al dan niet gemeenschappelijke stallingsruimte voor fietsen, waarvan de totale vloeroppervlakte niet kleiner is dan het in tabel 4.62 aangegeven deel van de totale gebruiksoppervlakte van de op die stallingsruimte aangewezen gebruiksfuncties, met een minimum van 2 m2. De vloeroppervlakte heeft een breedte van ten minste 0,8 m en indien deze overdekt is een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.

Artikel

4.64

Een stallingsruimte voor fietsen als bedoeld in artikel 4.63, is vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar via het aansluitende terrein.

Afdeling

4.12

Meterruimte, nieuwbouw

Artikel

4.65

Artikel

4.66

Artikel

4.67

Artikel

4.68

Artikel

4.69

De uitwendige scheidingsconstructie van een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Afdeling

4.13

Liftschacht, nieuwbouw

Artikel

4.70

Artikel

4.71

Een gebruiksfunctie met een lift heeft een liftschacht.

Artikel

4.72

Artikel

4.73

In een liftschacht zijn uitsluitend leidingen of installaties aanwezig, die nodig zijn voor het veilig functioneren van de lift.

Artikel

4.74

De uitwendige scheidingsconstructie van een liftschacht is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

Afdeling

4.14

Liftmachineruimte, nieuwbouw

Artikel

4.75

Artikel

4.76

Een gebruiksfunctie met een lift heeft een liftmachineruimte.

Artikel

4.77

Een gemeenschappelijke liftmachineruimte is, voor het onbelemmerd kunnen bereiken van die ruimte, vanaf de toegang van het woongebouw uitsluitend bereikbaar door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.

Artikel

4.78

Een liftmachineruimte heeft een vloeroppervlakte die is afgestemd op de omvang van de te plaatsen apparatuur.

Artikel

4.79

De uitwendige scheidingsconstructie van een liftmachineruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Afdeling

4.15

Opstelplaats voor een aanrecht en opstelplaats voor een kooktoestel

§

4.15.1

Nieuwbouw

Artikel

4.80

Artikel

4.81

Artikel

4.82

§

4.15.2

Bestaande bouw

Artikel

4.83

Artikel

4.84

Artikel

4.85

Afdeling

4.16

Opstelplaats voor een stooktoestel

§

4.16.1

Nieuwbouw

Artikel

4.86

Artikel

4.87

Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.

Artikel

4.88

Artikel

4.89

§

4.16.2

Bestaande bouw

Artikel

4.90

Artikel

4.91

Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.

Artikel

4.92

Artikel

4.93

De afmetingen van een stookruimte zijn afgestemd op de te plaatsen verbrandingsapparatuur.

Afdeling

4.17

Opstelplaats voor een warmwatertoestel, nieuwbouw

Artikel

4.94

Artikel

4.95

Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een warmwatertoestel. Dit geldt niet, indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor warm water.

Artikel

4.96

Artikel

4.97

De afmetingen van een gemeenschappelijke opstelplaats als bedoeld in artikel 4.95, zijn afgestemd op de te plaatsen apparatuur.

Afdeling

4.18

Bassin, nieuwbouw

Artikel

4.98

Artikel

4.99

Een gebruiksfunctie heeft een bassin.

Artikel

4.100

Artikel

4.101

Hoofdstuk

5

Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid

Afdeling

5.1

Thermische isolatie, nieuwbouw

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Artikel

5.3

Artikel

5.4

Op een woonwagen met een volgens NEN 1068 bepaalde thermische isolatie-index van ten minste 8 zijn de artikelen 5.2 en 5.3 niet van toepassing.

Artikel

5.6

Artikel

5.7

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 5.2 van overeenkomstige toepassing, waarbij de warmteweerstand ten minste 1,3 m2.K/W bedraagt. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscoëfficiënt.

Afdeling

5.2

Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw

Artikel

5.8

Artikel

5.9

Artikel

5.10

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 5.9.

Afdeling

5.3

Energieprestatie, nieuwbouw

Artikel

5.11

Artikel

5.12

Artikel

5.13

Artikel

5.14

Hoofdstuk

6

Voorschriften uit het oogpunt van milieu

Hoofdstuk

7

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

7.1

Met betrekking tot een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, blijven de voorschriften van het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680) en de daarop berustende bepalingen van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

Artikel

7.3

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

7.4

Dit besluit wordt aangehaald als Bouwbesluit 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. W. Remkes
De Minister van Justitie, A. H. Korthals