Wet van 29 november 2001 tot vaststelling van het Nederlandse muntstelsel in verband met de invoering van de chartale euro (Muntwet 2002)

Muntwet 2002

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in verband met de invoering van de chartale euro met ingang van 1 januari 2002 en ter uitvoering van artikel 106 van de Grondwet, wenselijk is de Muntwet 1987 te vervangen door een nieuwe wettelijke regeling van het Nederlandse muntstelsel;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze minister: Onze minister van Financiën;

  • b.

    Euromunten: de euromuntstukken, bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 975/98 van de Raad van de Europese Unie van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken (PbEG L 139) zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 423/99 van de Raad van de Europese Unie van 22 februari 1999 (PbEG L 52);

  • c.

    Nederlandse euromunten: de euromuntstukken uitgegeven door de Staat der Nederlanden overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van de Europese Unie van 3 mei 1998 tot invoering van de euro (PbEG L 139).

Artikel

2

De munten die door de Staat der Nederlanden worden uitgegeven zijn Nederlandse euromunten, bijzondere munten met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel en munten zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel.

Artikel

3

De bestanddelen van de beeldenaars van de nationale zijde van de Nederlandse euromunten worden bij koninklijk besluit vastgesteld. Deze munten dragen in ieder geval op de nationale zijde de beeltenis en de naam van de Koning met de woorden: Koning (Koningin) der Nederlanden.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Bij ministeriële regeling worden de buitenomloopstelling en de inwisseling van buitenomloopgestelde bijzondere munten, als bedoeld in artikel 4, geregeld.

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Het koninklijk besluit van 4 februari 1943, Stb. D 67, betreffende de uitgifte van biljetten aan toonder als nieuw betaalmiddel voor het Rijk in Europa, wordt ingetrokken.

Artikel

11

Wijzigt de Noodwet financieel verkeer.

Artikel

12

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

13

Deze wet wordt aangehaald als: Muntwet 2002.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige invoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos
De Minister van Justitie, A. H. Korthals