Wet van 30 mei 2002, houdende regeling van het lidmaatschap koninklijk huis alsmede daaraan verbonden titels (Wet lidmaatschap koninklijk huis)

Wet lidmaatschap koninklijk huis

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling inzake het lidmaatschap van het koninklijk huis krachtens artikel 39 Grondwet vast te stellen alsmede enkele voorzieningen inzake de daaraan verbonden titels en namen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Met de Koning als hoofd van het koninklijk huis zijn daarvan lid:

  • a.

    zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen en deze niet verder bestaan dan in de tweede graad van bloedverwantschap;

  • b.

    de vermoedelijke opvolger van de Koning;

  • c.

    de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Het lidmaatschap van het koninklijk huis kan bij een koninklijk besluit waarover de Raad van State is gehoord worden verleend aan:

  • a.

    personen die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen;

  • b.

    hun echtgenoten.

Artikel

5

Het lidmaatschap van het koninklijk huis eindigt door ontslag verleend bij een koninklijk besluit waarover de Raad van State is gehoord.

Artikel

6

Het lidmaatschap van het koninklijk huis wordt niet verkregen bij gemis van het Nederlanderschap en eindigt bij verlies van het Nederlanderschap.

Artikel

7

De vermoedelijke opvolger van de Koning draagt de titel van Prins (Prinses) van Oranje.

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Degenen die titels en namen dragen krachtens de koninklijke besluiten van 26 oktober 1937 (Stb. 1937, nr. 5) en 2 januari 1967 (Stb. 1967, nr. 1), behouden deze.

Artikel

11

De koninklijke besluiten bedoeld in deze wet, worden genomen op voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Justitie en in het Staatsblad geplaatst.

Artikel

13

Wijzigt de Wet op de adeldom.

Artikel

14

Deze wet wordt aangehaald als: Wet lidmaatschap koninklijk huis.

Artikel

15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
De Minister van Justitie, A. H. Korthals