Vrijstellingsregeling Wtk 1992

De Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 6, tweede lid, 31, vierde lid, 32, tweede lid, 38, derde lid, artikel 82, derde lid, en 83, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepaling

Artikel

1

In deze regeling wordt, voor zover niet anders blijkt, verstaan onder:

b.
de Bank:

De Nederlandsche Bank N.V.;

c.
dochtermaatschappij:

een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

d.
concern:

de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

e.
professionele marktpartij:
  • 1º.

    een kredietinstelling die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven;

  • 2º.

    een verzekeraar die ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is ingeschreven;

  • 3º.

    een verzekeraar die ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf is ingeschreven;

  • 4º.

    een effecteninstelling die ingevolge artikel 21, eerste lid, eerste volzin, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is ingeschreven;

  • 5º.

    een beleggingsinstelling die ingevolge artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen is ingeschreven;

  • 6º.

    een bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds, een ondernemingsspaarfonds of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c, d onderscheidenlijk l, van de Pensioen- en spaarfondsenwet;

  • 7º.

    een beleggingsinstelling die ingevolge artikel 1 of 2 van de Regeling van de Minister van Financiën van 9 oktober 1990 tot uitvoering van artikel 14 Wet toezicht beleggingsinstellingen (Stcrt. 198) is vrijgesteld van die wet;

  • 8º.

    de Staat der Nederlanden, de Nederlandsche Bank NV, een tot een centrale overheid behorend buitenlands overheidslichaam, een centrale bank, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden, dan wel een daarmee vergelijkbaar decentraal overheidslichaam in een andere staat, een internationale verdragsorganisatie of een supranationale publiekrechtelijke instelling;

  • 9º.

    een onderneming of instelling waarvan de waarde van de activa volgens de balans per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 500.000.000 of meer bedraagt;

  • 10º.

    een onderneming, instelling of natuurlijke persoon met een netto eigen vermogen dat per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 10.000.000 of meer bedraagt en die ten minste gedurende twee aaneengesloten jaren voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden, gemiddeld twee keer per maand actief is geweest op de financiële markten;

  • 11º.

    een onderneming of instelling, anders dan bedoeld onder 1° tot en met 6°, die het bedrijf van kredietinstelling, verzekeraar, effecteninstelling, beleggingsinstelling, bedrijfstakpensioenfonds, ondernemingpensioenfonds, ondernemingsspaarfonds of beroepspensioenfonds uitoefent in een andere Lid-Staat, Hongarije, Monaco, Polen, Porto Rico, Saoedi-Arabië, Slowakije, Tsjechië, Turkije, Zuid-Korea, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Australië, Canada, Mexico, Nieuwzeeland of Zwitserland indien op die onderneming of instelling toezicht wordt uitgeoefend;

  • 12º.

    een dochtermaatschappij van een onder 1° tot en met 6° of 11° genoemde onderneming of instelling, waarop toezicht wordt uitgeoefend;

  • 13º.

    een onderneming of instelling die een waardering heeft van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar of die effecten uitgeeft die voorzien zijn van een waardering van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar.

Hoofdstuk

2

Vrijstelling van de in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, artikel 32, eerste lid en 38, eerste lid, van de wet genoemde verboden

Artikel

2

Vrijstelling van de in de artikelen 6, eerste lid, 31, eerste lid, 32, eerste lid, 38, eerste lid, van de wet, genoemde verboden wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4, verleend aan ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van professionele marktpartijen of binnen besloten kring, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel 4 is niet van toepassing op:

Hoofdstuk

3

Vrijstelling van het in artikel 6 van de wet genoemde verbod elektronisch geld uit te geven

Artikel

6

Hoofdstuk

4

Vrijstelling van de in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verboden

Artikel

7

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Vrijstelling van het in artikel 82, eerste lid, van de wet genoemde verbod opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben, wordt verleend, voor zover het betreft het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden door geregistreerde geldtransactiekantoren ten behoeve van het uitvoeren van een geldtransactie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 3(, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren.

Hoofdstuk

5

Vrijstelling van het in artikel 83, eerste lid, van de wet genoemde verbod

Artikel

13

Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan:

Artikel

14

Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan beleggingsinstellingen die zijn opgericht door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven of door een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, dan wel een dochtermaatschappij van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, indien:

Artikel

15

Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan ondernemingen of instellingen, die dochtermaatschappijen zijn van een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven of een kredietinstelling als bedoeld in artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de wet, mits de verplichtingen van de ondernemingen of instellingen ten volle worden gegarandeerd door die deelnemende kredietinstelling.

Artikel

16

Vrijstelling van het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de wet wordt verleend aan ondernemingen of instellingen, waarin of waaraan de Staat der Nederlanden als zodanig tezamen met andere staten deelneemt.

Hoofdstuk

6

Overgangsbepalingen

Artikel

18

Artikel

19

Ingeval voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling beroep is ingesteld tegen een besluit, genomen ingevolge de Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 82, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 of de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 83, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253, wordt de zaak geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften die voor dat tijdstip golden.

Hoofdstuk

7

Slotbepalingen

Artikel

20

De Regeling van de Minister van Financiën van 4 februari 1993 tot uitvoering van artikel 1, derde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 29, de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 82, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 en de Regeling van de Minister van Financiën van 23 december 1992 tot uitvoering van artikel 83, derde en vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, Stcrt. 253 worden ingetrokken.

Artikel

21

Artikel

22

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling Wtk 1992.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G.Zalm