Artikel
1
In deze regeling wordt, voor zover niet anders blijkt, verstaan onder:
De Nederlandsche Bank N.V.;
een rechtspersoon of vennootschap als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
de gezamenlijkheid van een rechtspersoon en haar dochtermaatschappijen als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
-
1º.
een kredietinstelling die ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d van de wet is ingeschreven;
-
2º.
een verzekeraar die ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is ingeschreven;
-
3º.
een verzekeraar die ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf is ingeschreven;
-
4º.
een effecteninstelling die ingevolge artikel 21, eerste lid, eerste volzin, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is ingeschreven;
-
5º.
een beleggingsinstelling die ingevolge artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen is ingeschreven;
-
6º.
een bedrijfstakpensioenfonds, een ondernemingspensioenfonds, een ondernemingsspaarfonds of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c, d onderscheidenlijk l, van de Pensioen- en spaarfondsenwet;
-
7º.
een beleggingsinstelling die ingevolge artikel 1 of 2 van de Regeling van de Minister van Financiën van 9 oktober 1990 tot uitvoering van artikel 14 Wet toezicht beleggingsinstellingen (Stcrt. 198) is vrijgesteld van die wet;
-
8º.
de Staat der Nederlanden, de Nederlandsche Bank NV, een tot een centrale overheid behorend buitenlands overheidslichaam, een centrale bank, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden, dan wel een daarmee vergelijkbaar decentraal overheidslichaam in een andere staat, een internationale verdragsorganisatie of een supranationale publiekrechtelijke instelling;
-
9º.
een onderneming of instelling waarvan de waarde van de activa volgens de balans per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 500.000.000 of meer bedraagt;
-
10º.
een onderneming, instelling of natuurlijke persoon met een netto eigen vermogen dat per ultimo van het jaar voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden € 10.000.000 of meer bedraagt en die ten minste gedurende twee aaneengesloten jaren voorafgaand aan het ter beschikking stellen van de opvorderbare gelden, gemiddeld twee keer per maand actief is geweest op de financiële markten;
-
11º.
een onderneming of instelling, anders dan bedoeld onder 1° tot en met 6°, die het bedrijf van kredietinstelling, verzekeraar, effecteninstelling, beleggingsinstelling, bedrijfstakpensioenfonds, ondernemingpensioenfonds, ondernemingsspaarfonds of beroepspensioenfonds uitoefent in een andere Lid-Staat, Hongarije, Monaco, Polen, Porto Rico, Saoedi-Arabië, Slowakije, Tsjechië, Turkije, Zuid-Korea, de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Australië, Canada, Mexico, Nieuwzeeland of Zwitserland indien op die onderneming of instelling toezicht wordt uitgeoefend;
-
12º.
een dochtermaatschappij van een onder 1° tot en met 6° of 11° genoemde onderneming of instelling, waarop toezicht wordt uitgeoefend;
-
13º.
een onderneming of instelling die een waardering heeft van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar of die effecten uitgeeft die voorzien zijn van een waardering van een naar het oordeel van de Bank deskundige kredietbeoordelaar.