Wet van 17 december 2003, houdende het toezicht op trustkantoren (Wet toezicht trustkantoren)

Wet toezicht trustkantoren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, ter bevordering van de integriteit van het financiële stelsel in Nederland, wenselijk is trustkantoren onder toezicht te plaatsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepaling

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    trustkantoor: een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de in onderdeel d genoemde diensten verleent in opdracht van een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon;

  • b.

    doelvennootschap: een rechtspersoon of vennootschap waaraan de in onderdeel d, onder 1° en 2°, genoemde diensten worden verleend;

  • c.

    uiteindelijk belanghebbende: de natuurlijke persoon die een gekwalificeerde deelneming houdt in een doelvennootschap, dan wel begunstigde is van ten minste tien procent van het vermogen van een stichting of van een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141);

  • d.

    dienst:

    • 1º.

      het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap;

    • 2º.

      het ter beschikking stellen van het adres of het correspondentie-adres, bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, onder b, en 10, onder a, van het Handelsregisterbesluit 1996, aan een rechtspersoon of vennootschap, indien ten minste een van de volgende bijkomende werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van die rechtspersoon of vennootschap of ten behoeve van een, tot dezelfde groep behorende, andere rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon:

      • i)

        het op privaatrechtelijk gebied geven van advies of verlenen van bijstand;

      • ii)

        het verstrekken van belastingadvies of het verzorgen van belastingaangiften en daarmee verband houdende werkzaamheden;

      • iii)

        het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening of het voeren van administraties;

      • iv)

        het werven van een bestuurder voor een rechtspersoon of vennootschap;

      • v)

        andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bijkomende werkzaamheden;

    • 3º.

      het verkopen van rechtspersonen;

    • 4º.

      het zijn van trustee in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts; of

    • 5º.

      andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen diensten;

  • e.

    bijkantoor: een of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een trustkantoor;

  • f.

    groep: een economische eenheid waarin rechtspersonen, vennootschappen en natuurlijke personen organisatorisch zijn verbonden;

  • g.

    gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van ten minste tien procent van het geplaatste aandelenkapitaal of een daarmee vergelijkbaar belang, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van ten minste tien procent van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap;

  • h.

    Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • i.

    toezichthouder: De Nederlandsche Bank N.V..

Hoofdstuk

2

Vergunning

Paragraaf

1

Verbodsbepaling

Artikel

2

Paragraaf

2

Vereisten voor een vergunning

Artikel

3

Artikel

4

De toezichthouder verleent een vergunning tenzij:

  • a.

    hij op grond van de voornemens of de antecedenten van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b of c, van oordeel is dat de betrouwbaarheid van een van deze personen niet buiten twijfel staat;

  • b.

    hij van oordeel is dat de deskundigheid van een of meer van de personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, onvoldoende is om het beroep of bedrijf van trustkantoor uit te oefenen;

  • c.

    hij van oordeel is dat de groep waartoe het trustkantoor behoort een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur heeft die in zodanige mate ondoorzichtig is, dat deze een belemmering vormt of zou kunnen vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op het trustkantoor;

  • d.

    hij van oordeel is dat, gelet op hetgeen het trustkantoor ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdelen f en g, bij de aanvraag heeft overgelegd, het trustkantoor niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 te stellen regels.

Artikel

5

Paragraaf

3

Intrekken van de vergunning

Artikel

6

De toezichthouder kan een vergunning intrekken:

  • a.

    op verzoek van de houder;

  • b.

    in geval de houder in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is uitgesproken;

  • c.

    in geval van ontbinding of, indien de houder een natuurlijke persoon is, overlijden van de houder;

  • d.

    in geval de houder gedurende een termijn van meer dan zes maanden kennelijk niet langer werkzaamheden als trustkantoor verricht;

  • e.

    in geval de houder in gebreke blijft om te voldoen aan de verplichtingen, hem bij of krachtens deze wet opgelegd;

  • f.

    in geval de toezichthouder informatie bekend wordt die, was zij hem bekend geweest op het moment van het verlenen van de vergunning, ertoe zou hebben geleid dat de vergunning niet zou zijn verleend;

  • g.

    in geval de toezichthouder na de tenuitvoerlegging van de in artikel 8, negende lid, bedoelde executoriale titel, niet de ingevolge dat artikel verschuldigde betaling heeft ontvangen.

Paragraaf

4

Het register

Artikel

7

Paragraaf

5

Kosten

Artikel

8

Hoofdstuk

3

Toezicht en inlichtingen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Hoofdstuk

4

Bepalingen inzake uitwisseling van gegevens of inlichtingen

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

5

Advies en rapportage

Artikel

18

Hoofdstuk

6

Beroep

Hoofdstuk

7

Dwangsom en bestuurlijke boete

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem wegens een overtreding een boete zal worden opgelegd, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een boete worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk

8

Openbaarmaking van overtredingen

Artikel

31

De toezichthouder kan, in afwijking van artikel 12, teneinde de naleving van deze wet te bevorderen ter openbare kennis brengen:

  • a.

    zijn weigering om een aangevraagde vergunning of ontheffing te verlenen, wanneer deze weigering niet meer in beroep kan worden getroffen en de aanvrager handelt als was hem de vergunning of ontheffing verleend;

  • b.

    het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop naar zijn oordeel het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van toepassing is, niet over een vergunning beschikt;

  • c.

    het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die beschikt over een vergunning, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vergunning zijn verbonden of zijn gesteld;

  • d.

    het feit dat een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, derde lid of een ontheffing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van toepassing is, zich niet houdt aan de voorschriften of de beperkingen die aan die vrijstelling of ontheffing zijn verbonden of gesteld;

  • e.

    het feit dat een trustkantoor de aanwijzing op grond van artikel 11 niet heeft opgevolgd.

Artikel

32

Degene jegens wie door de toezichthouder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat de toezichthouder zijn handelen of nalaten op grond van artikel 31 ter openbare kennis zal brengen, is niet verplicht ter zake daarvan enige verklaring af te leggen. Hij wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

Artikel

33

Artikel

34

De beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen vermeldt in ieder geval:

  • a.

    het feit dat ter openbare kennis wordt gebracht;

  • b.

    de wijze waarop het feit ter openbare kennis wordt gebracht; en

  • c.

    de termijn waarna het feit ter openbare kennis wordt gebracht.

Artikel

35

Tenzij de bevordering van de naleving van deze wet geen uitstel toelaat, wordt de werking van de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel

36

In afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de beschikking om op grond van artikel 31 een feit ter openbare kennis te brengen in werking op de dag waarop het feit ter openbare kennis is gebracht zonder dat de werking voor de duur van de beroepstermijn of, indien beroep is ingesteld, van het beroep wordt opgeschort, indien van de betrokkene geen adres bekend is en het adres ook niet met een redelijke inspanning kan worden verkregen.

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

De werkzaamheden in verband met het op grond van artikel 31 ter openbare kennis brengen van een feit worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van het feit en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Hoofdstuk

9

Wijzigingen van andere wetten

Artikel

40

Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Artikel

41

Wijzigt de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

Artikel

42

Wijzigt de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel

43

Wijzigt de Wet toezicht kredietwezen 1992.

Artikel

44

Wijzigt de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf.

Artikel

45

Wijzigt de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.

Artikel

46

Wijzigt de Wet inzake de geldtransactiekantoren.

Artikel

47

Wijzigt de Sanctiewet 1977.

Artikel

48

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

49

Wijzigt de Wet identificatie bij dienstverlening.

Hoofdstuk

10

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

50

Artikel

51

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

52

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht trustkantoren.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën , G. Zalm
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner

Bijlage

als bedoeld in artikel 22 van de wet toezicht trustkantoren

Artikel

1

Voor de overtredingen genoemd in tabel 1 en tabel 2, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijn de boetebedragen vastgesteld als volgt:

Tariefnummer:

Bedrag (vast tarief):

1.

€ 453

2.

€ 907

3.

€ 5 445

4.

€ 21 781

5.

€ 87 125

Artikel

2

Artikel

3

Indien het een overtreding betreft waarvoor tariefnummer 1 of 2 is vastgesteld, behoeft de betrokkene op grond van artikel 24, tweede lid, niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

3, derde lid

3

5

2

9, tweede lid

3

9, derde lid3 Voorzover het betreft het voorschrift van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en het voorschrift inzage te verlenen in zakelijke gegevens en bescheiden.

3

10

3

11

3

14, tweede lid

3

16, tweede lid

3

2, eerste lid

5

2, derde lid

3

2, vierde lid

3

2, vijfde lid

3

9, tweede lid

3

9, derde lid4 Zie voetnoot 3.

3

11

3

14, tweede lid

3

16, tweede lid

3