Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 20 februari 2004, nr. EV 2004017428, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Externe Veiligheid, houdende Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004

Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Besluit:

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    lont: onderdeel van het vuurwerk waardoor de gebruiker in staat wordt gesteld het vuurwerk tot ontbranding te brengen;

  • b.

    lading: samenstelling van de sas en de hoeveelheid sas in vuurwerk;

  • c.

    zwart buskruit: mengsel bestaande uit houtskool en natriumnitraat of kaliumnitraat met of zonder zwavel, met een maximale verontreiniging van 3%;

  • d.

    knal: het beoogde geluidseffect ten gevolge van een explosieve verbranding van zwart buskruit opgesloten in een afzonderlijk compartiment;

  • e.

    burst: het effect ten gevolge van een explosieve verbranding van een lading met als doel om effectladingen aan te steken en te verspreiden;

  • f.

    indoortheatervuurwerk: theatervuurwerk dat geschikt is voor de realisatie van pyrotechnische speciale effecten in besloten ruimten;

  • g.

    elektrische ontsteker: een voorwerp waarmee, middels een gespecificeerde minimale hoeveelheid elektrische energie, een stof of voorwerp tot ontbranding of ontsteking gebracht wordt;

  • h.

    sterren: delen of onderdelen van pyrotechnische voorwerpen in vaste vorm (bol, cilinder, korrel) die bij verbranding een lichtspoor of een spoor van vonken veroorzaken;

  • i.

    vonken: hete deeltjes die een kortstondig lichteffect veroorzaken;

  • j.

    scherven: delen of onderdelen van de constructieve elementen van pyrotechnische stoffen en voorwerpen, die een (onbedoeld) gevaar voor personen kunnen opleveren in de vorm van verwonding of ander letsel;

  • k.

    scherfwerking: een eigenschap van stoffen, voorwerpen of producten om scherven te veroorzaken;

  • l.

    bijlage: bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel

2

Artikel

3

Consumentenvuurwerk en theatervuurwerk mag niet de stoffen bevatten vermeld in bijlage II.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Consumentenvuurwerk dat een roterende beweging maakt, is niet aan een stok of een draad bevestigd.

Artikel

8

Consumentenvuurwerk is niet herlaadbaar.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Consumentenvuurwerk mag niet door gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen de indruk wekken dat het vuurwerk niet voldoet aan de in deze regeling aan consumentenvuurwerk gestelde eisen.

Artikel

12

Artikel

13

Het in bijlage V vermelde vuurwerk wordt aangewezen als theatervuurwerk voor zover het voldoet aan de in die bijlage gestelde eisen met betrekking tot de lading.

Artikel

14

Artikel

16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Kuala Lumpur
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en MilieubeheerP.L.B.A . van Geel

Bijlage

I

Fop- en schertsvuurwerk (artikel 2, eerste en tweede lid)

  • 1.

    Booby-traps en trektouwtjes – lading kaliumchloraat en een brandbare stof tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 milligram;

  • 2.

    Confetti- en tafelbommen, knalbonbons en cotillonvruchten – lading tot een gewicht van ten hoogste 1 gram;

  • 3.

    Flitswatten – lading uitsluitend collodiumwol tot een gewicht van ten hoogste 1 gram;

  • 4.

    Serpents – lading tot een gewicht van ten hoogste 3 gram;

  • 5.

    Bengaalse lucifers – lading tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram;

  • 6.

    Bengaalse handfakkels – lading tot een gewicht van ten hoogste 25 gram;

  • 7.

    Wonderkaarsen zonder ontstekingskop – lading uitsluitend aluminiumpoeder tot ten hoogste 8%;

  • 8.

    Knalerwten en knalduiveltjes – lading zilverfulminaat tot een gewicht van ten hoogste 1,6 milligram;

  • 9.

    IJsfonteinen – lading nitraatcellulose tot een gewicht van 7,5 gram;

  • 10.

    Schertslucifers – lading tot een gewicht van ten hoogste 50 milligram voor het vuureffect en ten hoogste 3,0 milligram voor het knaleffect.

Bijlage

II

Stoffen die niet mogen voorkomen in consumentenvuurwerk en theatervuurwerk (artikel 3)

  • 1.

    arseen of arseenverbindingen;

  • 2.

    mengsels die meer dan 80 massa-% chloraten bevatten;

  • 3.

    mengsels van chloraten met meer dan 0,15 massa-% bromaten;

  • 4.

    mengsels van chloraten met metalen;

  • 5.

    mengsels van chloraten met rode fosfor;

  • 6.

    mengsels van chloraten met kalium hexacyanoferraat(II);

  • 7.

    mengsels van chloraten met zwavel of sulfides;

  • 8.

    dit onderdeel is nog niet in werking getreden;

  • 9.

    kwikverbindingen;

  • 10.

    witte fosfor;

  • 11.

    picraten of picrinezuur;

  • 12.

    zwavel met een zuurgraad (uitgedrukt als massa fractie zwavelzuur) groter dan 0,002%;

  • 13.

    zirkonium met een deeltjesgrootte van minder dan 40 µm.

Bijlage

III

Eisen met betrekking tot de lading per categorie consumentenvuurwerk (artikel 9, eerste lid)

  • A.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten;

    • A1.

      niet-gecompartimenteerd – lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram;

    • A2.

      gecompartimenteerd, zoals snoeren, strengen of zevenklappers – lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 25 gram mits elk compartiment niet meer bevat dan ten hoogste 1 gram.

  • B.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect op de grond tot een maximale hoogte van 5 meter;

    • B1.

      niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 100 gram;

    • B2.

      niet-gecompartimenteerd vuurwerk met knal – lading tot een gezamenlijk; gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

    • B3.

      gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 200 gram;

    • B4.

      gecompartimenteerd vuurwerk met knal – lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading.

  • C.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect in de lucht vanaf een hoogte van 5 meter;

    • C1.

      niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 50 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

    • C2.

      gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram en een lading per compartiment van ten hoogste 15 gram; de totale lading van de burst mag per compartiment maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal.

  • D.

    Zichzelf voortdrijvend vuurwerk met knaleffect dat na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten;

    • D1.

      vuurpijlen – lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 gram, de totale lading van de burst en de knal mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

    • D2.

      roterend, niet opstijgend vuurwerk – lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading waarvan het gezamenlijk gewicht, met inbegrip van het gewicht van de lading voor het knaleffect, ten hoogste mag bedragen:

      • a.

        indien vastgezet 10 gram;

      • b.

        indien niet vastgezet 5 gram.

  • E.

    Zichzelf voortdrijvend vuurwerk dat na de ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten;

    • E1.

      vuurpijlen – lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

    • E2.

      roterend, niet opstijgend vuurwerk – lading: zwart buskruit of een andere lading, waarvan het gezamenlijk gewicht ten hoogste mag bedragen:

      • a.

        indien vastgezet 40 gram;

      • b.

        indien niet vastgezet 15 gram;

    • E3.

      roterend, opstijgend vuurwerk – lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 5 gram.

  • F.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met een effect vanaf de grond tot een maximale hoogte van 10 meter;

    • F1.

      niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 50 gram;

    • F2.

      gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 200 gram.

  • G.

    Vuurwerk bestaande uit door de fabrikant samengestelde combinaties van B1, B3, C1, C2, E1 of F zijn toegestaan mits ieder type afzonderlijk functioneert en voldoet aan de individuele eisen die gesteld zijn – lading: tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram.

Bijlage

IV

Methode van onderzoek in verband met omvallen van vuurwerk (artikel 9, vijfde lid, alsmede artikel 12, zevende lid)

1. Het te testen artikel wordt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing geplaatst op een houten blok. Het bovenvlak van dit blok heeft een helling van 10 graden ten opzichte van het horizontale vlak en is bekleed met schuurpapier met grit P80 volgens ISO 6344-2.

2. Plaats de basis van het artikel op het houten blok en ontsteek de lont. Voor een polygone basis (bijvoorbeeld een driehoek of ruit): plaats één zijde van de basis evenwijdig aan de bovenrand van het blok.

3. Observeer of het artikel binnen 5 seconden na het uitstoten van het laatste pyrotechnische effect omvalt. Wanneer dit het geval is, kan de test worden gestaakt.

4. Plaats het volgende exemplaar van het artikel 90° met de klok mee gedraaid ten opzichte van de oriëntatie in de vorige test op het houten blok en ontsteek de lont.

5. Herhaal stap 4. nog tweemaal, tenzij het artikel binnen 5 seconden na het uitstoten van het laatste pyrotechnische effect omvalt.

Bijlage

V

Theatervuurwerk (artikel 13)

  • AA.

    Binair mengsel: een heterogeen mengsel van minimaal twee vaste stoffen in poedervorm, welke volgens veiligheidsinstructies van importeur of leverancier op locatie kan worden aangemaakt voor direct gebruik.

    • AA.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

    • AA.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 28 gram.

  • BB.

    Draadraket of lijnraket: een voorwerp dat door een pyrotechnische sas wordt voortgestuwd en dat zodanig aan een geleidedraad bevestigd is, dat voorkomen wordt dat het voorwerp tijdens het functioneren van de draad kan loskomen. Tijdens functioneren kan de draadraket een (gespecificeerd) geluid, vuur, licht, vonk of combinatie van deze effecten veroorzaken.

    • BB.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

    • BB.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 20 gram.

  • CC.

    Fakkel (flare): een pyrotechnisch voorwerp met een vlam of vuureffect dat gedurende een bepaalde tijdsduur kan aanhouden.

    • CC.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • CC.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

  • DD.

    Stroboscoop fakkel (strobe flare, flash flare): een pyrotechnisch voorwerp met een vlam of vuureffect dat gedurende een bepaalde tijdsduur kan aanhouden en waarbij een pulserend of stroboscopisch vlam- of vuureffect wordt gevormd.

    • DD.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • DD.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

  • EE.

    Fontein: een pyrotechnisch voorwerp van waaruit een langdurende of kortdurende stroom van vonken wordt uitgeworpen.

    • EE.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 250 gram.

    • EE.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 200 gram.

  • FF.

    Komeet: een pyrotechnisch voorwerp met een éénmalige uitstoot van een of meerdere (geperste) sterren die tot aan het hoogst bereikbare punt een spoor van vonken of lichtsporen achterlaten met een geringe spreiding.

    • FF.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

    • FF.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 50 gram.

  • GG.

    Mijn: een pyrotechnisch voorwerp met een éénmalige uitstoot van (losse) sterren of andere voorwerpen zoals, serpentines of confetti.

    • GG.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • GG.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 135 gram.

  • HH.

    Confetti of serpentine effecten: een uitworp van confetti of serpentines op basis van een pyrotechnische sas waarbij de effectlading geen vuur vat.

    • HH.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

    • HH.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 10 gram.

  • II.

    Vlamprojector (flame projector): een pyrotechnisch voorwerp met een lading rookzwak kruit dat een kortstondig vuureffect veroorzaakt in de vorm van een vuurbal of vuurzuil. Het effect mag niet gebaseerd zijn op een brandbare vloeistof.

    • II.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • II.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 250 gram.

  • JJ.

    Fireball of Mortar Hit: kortstondige (gekleurde) vuurbal (vuur- of vlameffect) van vonken of sterren, al dan niet met knal of rookwolk, dat middels een éénmalige uitstoot van een brandbare effectlading ontstaat en enige seconden kan aanhouden.

    • JJ.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • JJ.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

  • KK.

    Waterval: een pyrotechnisch voorwerp met een effect van vonken dat bedoeld is om over enige breedte en vanaf enige meters hoogte het effect te veroorzaken.

    • KK.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram.

    • KK.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

  • LL.

    Theaterknal (maroon, cannon simulator, concussion): pyrotechnische stof of voorwerp bedoelt om een knal te bewerkstelligen met dien verstande dat de lading hier in afwijking van artikel 1, onder d, niet beperkt is tot zwart buskruit.

    • LL.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 28 gram.

    • LL.2

      Indoor-theatervuurwerk – lading: ten hoogste 28 gram.

  • MM.

    Batterijen en combinaties (Multi Shot Boards, Tracer Boards, Mine Plates, Comet Plates, Fanracks): pyrotechnische voorwerpen bestaande uit combinaties van CC, DD, EE, FF, GG, JJ en OO waarbij de effectladingen gelijktijdig of achtereenvolgens, middels een vertragingslont, tot ontbranding worden gebracht en waarbij ieder type voldoet aan de individuele eisen die in deze bijlage gesteld zijn.

    • MM.1

      Theatervuurwerk – lading: tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram.

    • MM.2

      Theatervuurwerk – lading, onder de voorwaarde dat de kokers met effect (tubes) deugdelijk zijn geborgd op een basis van hout of kunststof en zich op een onderlinge afstand van minimaal 12,7 mm van elkaar bevinden: tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 500 gram.

    • MM.3

      Indoortheatervuurwerk – lading: tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram

  • NN.

    Draaizon (Wheel, Saxon, Merry go Round): een pyrotechnisch voorwerp bestaande uit één of meerdere aan elkaar bevestigde fonteinen of branders die op een zodanige wijze gemonteerd worden dat het voorwerp bij ontbranding een roterende beweging maakt. Het vonk- of vuureffect wordt bij rotatie van het voorwerp spiraalsgewijs uitgeworpen.

    • NN.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 200 gram.

    • NN.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 100 gram.

  • OO.

    Flitspot (Flashpot, Flashpots, Sparkle Pots, Flash Trays, SPD’s): een pyrotechnisch voorwerp dat door de fabrikant of importeur voor direct gebruik aangeboden wordt en dat bij ontbranding een lichtflits veroorzaakt al dan niet vergezeld van een rook-, vonk-, ster- of knaleffect van korte duur.

    • OO.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 28 gram.

    • OO.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 28 gram.

  • PP.

    Theatervuur: een pyrotechnische stof die in daartoe geschikte houders (open vlamschalen) tot ontbranding wordt gebracht ter verkrijging van een (gekleurd) licht- of vlameffect van enige duur.

    • PP.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 1000 gram per houder.

    • PP.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 500 gram per houder.

  • QQ.

    Airburst (RTG’s, Coloured Airbursts): een pyrotechnisch voorwerp dat door een fabrikant of importeur voor direct gebruik wordt aangeboden en dat middels de ontstekerdraad op de door de fabrikant aangegeven hoogte aangebracht dient te worden. Bij ontbranding veroorzaakt het product een vonk-, licht- of stereffect al dan niet vergezelt van een knaleffect. De effectlading kan ook bestaan uit confetti of serpentines.

    • QQ.1

      Theatervuurwerk – lading: ten hoogste 75 gram.

    • QQ.2

      Indoortheatervuurwerk – lading: ten hoogste 35 gram.

Bijlage

VI

Methode van onderzoek geluidsniveau (artikel 14, tweede lid)

Het onderzoek naar het geluidsniveau veroorzaakt door het ontbranden van consumentenvuurwerk onderscheidenlijk theatervuurwerk geschiedt als volgt:

  • 1.

    Het vuurwerk wordt geplaatst op een weerkaatsend oppervlak in vrije veldomstandigheden. Aan het laatste is voldaan, indien zich binnen een straal van 15 meter rond het vuurwerk geen reflecterende objecten bevinden. Zelfverplaatsend vuurwerk wordt op een hoogte van ten minste 20 cm vastgezet.

  • 2.

    Het meetpunt bevindt zich op een hoogte van 1,5 meter boven het weerkaatsend oppervlak en op een horizontale afstand van 2 meter van het vuurwerk.

  • 3.

    Het meten geschiedt met een meetinstrument dat is uitgerust voor het meten van de absolute piek van een akoestisch signaal en dat voldoet aan de voorschriften van de IEC-publicatie, uitgave 1979, nummer 651, onder klasse 1. De meter is zodanig ingesteld, dat de ongewogen absolute geluidspiek kan worden vastgesteld.

  • 4.

    Het meetinstrument wordt vóór en na het onderzoek gecontroleerd met een akoestische kalibrator, waarvan de afwijking niet meer dan 0,5 dB bedraagt.

  • 5.

    Van het luchtgeluid van het vuurwerk wordt de absolute piek vastgesteld. Het niveau van de absolute piek (Lpiek) wordt uitgedrukt in dBlin ref. 20.10–6 Pa.

  • 6.

    De onder punt 3 en 4 bedoelde instrumenten worden geacht aan het in die onderdelen gestelde te voldoen, indien zij binnen de periode van twee jaren voorafgaande aan de meting bij een onderzoek ter zake door de krachtens artikel 22 van de IJkwet aangewezen rechtspersoon, blijkens een door die rechtspersoon afgegeven verklaring, aan de eisen hebben voldaan en in die periode geen herstellingen of veranderingen van het instrument die van invloed zijn op het meetresultaat hebben plaatsgehad.