Artikel
I
Wijzigt de Landinrichtingswet.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Landinrichtingswet.
Wijzigt de Reconstructiewet Midden-Delfland.
Wijzigt de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
Wijzigt de Wet agrarisch grondverkeer.
Voor zoveel nodig in afwijking van artikel 10:3, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn alle besluiten rechtsgeldig die door de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 7 van de Landinrichtingswet, zoals dit artikel luidde voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, zijn genomen.
Indien de landinrichtingscommissie ten behoeve van een landinrichtingsproject nog niet de uitkomsten van de eerste schatting in een register van schattingsuitkomsten als bedoeld in artikel 167 van de Landinrichtingswet heeft vastgelegd, nog geen plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet heeft ontworpen dan wel nog geen lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 211 van de Landinrichtingswet heeft opgemaakt, gelden voor dat landinrichtingsproject vastgestelde besluiten op grond van de artikelen 163, 195, eerste lid, onderscheidenlijk 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals deze artikelen luidden voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, als besluiten op grond van de artikelen 163, 195, eerste lid, onderscheidenlijk 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals deze luiden na inwerkingtreding van deze wet.
Indien de herinrichtingscommissie ten behoeve van een herinrichtingsproject nog niet de uitkomsten van de eerste schatting in een register van uitkomsten der schattingen als bedoeld in artikel 34, eerste lid van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën heeft vastgelegd, dan wel nog geen lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 108 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën heeft opgemaakt, gelden voor dat herinrichtingsproject vastgestelde besluiten op grond van de artikelen 33, tweede lid, onderscheidenlijk 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals deze artikelen luidden voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wet, als besluiten op grond van de artikelen 33, tweede lid, onderscheidenlijk 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, zoals deze luiden na inwerkingtreding van deze wet.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken een register van schattingsuitkomsten als bedoeld in artikel 167 van de Landinrichtingswet te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat het stelsel van classificatie dat aan bedoeld register ten grondslag heeft gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie is vastgesteld.
Indien de landinrichtingscommissie die het register van schattingsuitkomsten in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening van het register van schattingsuitkomsten staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op de herziening van het register van schattingsuitkomsten zijn de artikelen 161 tot en met 188 van de Landinrichtingswet van overeenkomstige toepassing. Voorzover in de procedure, ten aanzien waarvan de herziening van het register van schattingsuitkomsten wordt gevraagd, de lijst der rechthebbenden onherroepelijk is komen vast te staan, vormt deze het uitgangspunt voor de lijst der rechthebbenden, bedoeld in artikel 161 van de Landinrichtingswet.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 172 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in artikel 176 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in artikel 180 van de Landinrichtingswet, wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van het register van schattingsuitkomsten waarop deze bezwaren betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken een plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat de richtlijnen voor het plan van toedeling die aan dat plan ten grondslag hebben gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie zijn vastgesteld.
Indien de landinrichtingscommissie die plan van toedeling in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening van het plan van toedeling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op een herziening van het plan van toedeling, welke voortvloeit uit een verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan wel die noodzakelijk is geworden in verband met de toepassing van artikel VII, zijn de artikelen 195 tot en met 204 en de titels 1, 2, 3, 4, 7 en 8 van hoofdstuk VII van de Landinrichtingswet van overeenkomstige toepassing.
In gevallen waarin artikel VII niet is toegepast, en het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling nog niet heeft geleid tot inschrijving van een akte als bedoeld in artikel 208 van de Landinrichtingswet, wordt de lijst van rechthebbenden opnieuw vastgesteld met als uitgangspunt de lijst van rechthebbenden die ten grondslag heeft gelegen aan het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling, met inachtneming van na vaststelling van die lijst opgetreden mutaties.
In gevallen waarin artikel VII niet is toegepast, en het in het eerste lid bedoelde plan van toedeling heeft geleid tot inschrijving van een akte als bedoeld in artikel 208 van de Landinrichtingswet, wordt de lijst van rechthebbenden opnieuw vastgesteld met als uitgangspunt de bedoelde akte, met inachtneming van na inschrijving daarvan opgetreden mutaties.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 200 van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in artikel 176 juncto artikel 202, onderdeel c, van de Landinrichtingswet onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in de artikelen 178 en 179 junctis artikel 202, onderdeel d, van de Landinrichtingswet, wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van het plan van toedeling waarop deze bezwaren betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank.
Een belanghebbende kan uiterlijk tot de laatste dag van de vierde maand, volgend op de maand waarin de in artikel X, eerste lid, bedoelde dag valt, de landinrichtingscommissie verzoeken de lijst der geldelijke regelingen te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat een proces-verbaal van aanwijzingen als bedoeld in artikel 210, derde lid, van de Landinrichtingswet, zoals dat luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit artikel, dat aan bedoelde lijst ten grondslag heeft gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de centrale landinrichtingscommissie is vastgesteld.
Indien de landinrichtingscommissie die de lijst der geldelijke regelingen in eerste aanleg heeft vastgesteld op het tijdstip van het indienen van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, op de voet van artikel 232 van de Landinrichtingswet is ontbonden, wordt het verzoek gericht aan gedeputeerde staten. In dat geval stellen gedeputeerde staten overeenkomstig de artikelen 27 en 28 van de Landinrichtingswet opnieuw een landinrichtingscommissie in, waarbij zij zoveel mogelijk de samenstelling van de commissie laten aansluiten op de samenstelling van de eerder ontbonden landinrichtingscommissie. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder «landinrichtingscommissie» mede begrepen de op de voet van de eerste volzin opnieuw ingestelde landinrichtingscommissie.
Tegen de afwijzing van een verzoek tot herziening de lijst der geldelijke regelingen staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op de herziening van de lijst der geldelijke regelingen, welke voortvloeit uit een verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan wel die noodzakelijk is geworden in verband met de toepassing van artikel VII of artikel VIII, zijn de artikelen 210 tot en met 218 van de Landinrichtingswet van overeenkomstige toepassing.
De behandeling van bezwaren door de landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 172, juncto artikel 216, onderdeel a, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechter-commissaris, bedoeld in artikel 176, juncto artikel 216, onderdeel b, van de Landinrichtingswet, onderscheidenlijk door de rechtbank, bedoeld in de artikelen 178 en 179 junctis artikel 216, onderdeel c, van de Landinrichtingswet alsmede van de cassatie, bedoeld in artikel 217 van de Landinrichtingswet wordt opgeschort indien de landinrichtingscommissie op een verzoek, bedoeld in het eerste lid, besluit tot herziening van de lijst der geldelijke regelingen waarop deze bezwaren onderscheidenlijk deze cassatie betrekking hebben. Afschrift van zodanig besluit wordt daartoe gezonden aan de rechter-commissaris, onderscheidenlijk de rechtbank, onderscheidenlijk de Hoge Raad.
Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.