Wet van 23 december 2004, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een brede doeluitkering aan provincies en regionaal openbare lichamen ten behoeve van de uitvoering van een integraal verkeer- en vervoerbeleid (Wet BDU verkeer en vervoer)

Wet BDU verkeer en vervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is verscheidene uitkeringen voor aspecten van het verkeer- en vervoerbeleid samen te voegen tot een gebundelde doeluitkering om de effectiviteit van het beleid te vergroten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    samenwerkingsgebied: een samenwerkingsgebied als bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarop ingevolge artikel 2 van de Kaderwet bestuur in verandering die wet van toepassing is;

  • c.

    inliggende gemeenten: gemeenten die zijn gelegen binnen een provincie en buiten een samenwerkingsgebied;

  • d.

    regionaal openbaar lichaam: een regionaal openbaar lichaam dat is ingesteld bij een regeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Kaderwet bestuur in verandering;

  • e.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van een regionaal openbaar lichaam;

  • f.

    uitkering: een brede doeluitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid of artikel 3, eerste lid;

  • g.

    uitkeringsjaar: het kalenderjaar waarvoor de uitkering wordt verstrekt;

  • h.

    verkeer- en vervoerbeleid: het samenstel van maatregelen gericht op aanleg, verbetering van de functionaliteit en op de instandhouding van de gebruiksfunctie van onroerende voorzieningen ten behoeve van het vervoer van personen en goederen, op exploitatie van openbaar en daarmee gelijkgesteld vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000, op verkeersveiligheid en op de overige maatregelen gericht op beïnvloeden van de keuze van een vervoersmodaliteit.

Hoofdstuk

2

Verstrekking van de uitkering

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

3

Berekening van de uitkering

Artikel

5

Hoofdstuk

4

Besteding van de uitkering

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

5

Verantwoording over de uitkering

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Onverschuldigde betalingen gedaan in het kader van de toepassing van deze wet kunnen door Onze Minister binnen zes jaar worden verrekend met de betalingen op grond van deze wet.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Hoofdstuk

6

Wijziging andere wetten

Artikel

16

Wijzigt de Wet personenvervoer 2000.

Artikel

17

Wijzigt de Kaderwet bestuur in verandering.

Artikel

18

Wijzigt de Wet Infrastructuurfonds.

Artikel

19

Wijzigt de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel

20

Wijzigt de Spoorwegwet.

Artikel

21

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Hoofdstuk

7

Overgangsrecht

Artikel

22

Artikel

23

De regels zoals die golden op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op de rijksbijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer die betrekking heeft op de jaren die vooraf gaan aan het eerste uitkeringsjaar.

Artikel

24

Artikel

25

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de reserveringstermijn, de bestedingsdoelen en de berekende rente van de voor de inwerkingtreding van deze wet door provincies onderscheidenlijke regionale openbare lichamen gereserveerde bedragen voor verkeer- en vervoerbeleid ingevolge de in de algemene maatregel van bestuur genoemde besluiten en regelingen.

Artikel

26

De voordracht voor een krachtens artikel 4, 5, 10 of 25 vast te stellen maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel

27

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

28

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

29

Artikel

30

Deze wet wordt aangehaald als: Wet BDU verkeer en vervoer

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat , K. M. H.Peijs
De Minister van Justitie , J. P. H.Donner