Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2006 Directie Arbeidsmarktbeleid, nr. AM/ESM/06/100794, tot de besteding van gelden uit het Europees Sociaal Fonds ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ (Subsidieregeling ESF 2007–2013)

Subsidieregeling ESF 2007–2013

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Overwegende dat het noodzakelijk is dat met betrekking tot de besteding van de gelden die voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 uit het Europees Sociaal Fonds aan Nederland worden toegewezen ter verwezenlijking van de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEU 2006, L210), nadere regels worden gesteld in het verlengde van en met inachtneming van die verordening, alsmede verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999 (PbEU 2006, L210), en Commission regulation setting out rules for the implementation of Council Regulation (EC) no. 1083/2006 laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund and of Regulation (EC) No. 1080/2006 of the European Parliament and of the Council on the European Regional development Fund;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • begunstigde: de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

  • CREBO: het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • gedeeltelijk-arbeidsgeschikte: een persoon met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;

  • gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een justitiële inrichting plaatsvindt of ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven als bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht;

  • Implementatieverordening: de ‘Commission regulation setting out rules for the implementation of Council Regulation (EC) no 1083/2006 laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund and of Regulation (EC) No 1080/2006 of the European Parliament and of the Council on the European Regional development Fund’;

  • instelling: een opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 of 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dan wel een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van die wet;

  • jongere: een persoon van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 24 jaar;

  • laaggekwalificeerd: een opleiding hebbend tot en met MBO-4 niveau;

  • minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • Operationeel Programma: het Operationeel Programma ESF Doelstelling 2, 2007–2013, dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

  • oudere: een persoon van 45 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar;

  • praktijkonderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 10f, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • project: een samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een gebied als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;

  • startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • subsidieaanvrager: de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

  • verordening: verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEU 2006, L210);

  • voortgezet speciaal onderwijs; het onderwijs dat wordt gegeven op een school of instelling waaraan voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra wordt verzorgd;

  • werkende: een persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van een arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst, arbeid verricht als werknemer, of die arbeid verricht als zelfstandige zonder personeel.

Artikel

1.2

Doel van de regeling

Artikel

1.3

Subsidieplafond

Artikel

1.4

Verdeling maximaal beschikbaar bedrag Actie C

Artikel

1.5

Verdeling maximaal beschikbaar bedrag Actie D en E

Artikel

1.6

Aanwijzing van autoriteiten

Hoofdstuk

2

Subsidiabele projecten

Paragraaf

1

Projecten in het kader van Actie A

Artikel

2.1.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie A

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien wordt voldaan aan door de minister in de Staatscourant bekend te maken eisen.

Paragraaf

2

Projecten in het kader van Actie B

Artikel

2.2.1

Doel projecten Actie B

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, heeft tot doel gedetineerden van 15 jaar of ouder die in de laatste of voorlaatste fase van hun detentie verkeren, waaronder begrepen ter beschikking gestelden ten aanzien van wie de rechter heeft bepaald dat die maatregel beëindigd zal worden, of civielrechtelijk in Jeugdinrichtingen verblijvende jongeren, een startkwalificatie te doen verwerven, of anderszins voor te bereiden op een functie op de reguliere arbeidsmarkt en na afloop van hun detentie, dan wel hun civielrechtelijk verblijf in een Jeugdinrichting, op een reguliere arbeidsplaats te doen plaatsen.

Artikel

2.2.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie B

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a.

    het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.2.1;

  • b.

    het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

  • c.

    ten aanzien van de in artikel 2.2.1 genoemde personen de methodiek van individuele trajectbegeleiding wordt toegepast;

  • d.

    reeds tijdens de detentieperiode, dan wel verpleegperiode, over de vorm en inhoud van de individuele trajectbegeleiding contact wordt opgenomen met de gemeente, waar de deelnemer aan het project, naar zijn zeggen, na zijn invrijheidstelling zijn woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand zal hebben;

  • e.

    het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven; en

  • f.

    de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden.

Paragraaf

3

Projecten in het kader van Actie C

Artikel

2.3.1

Doel projecten Actie C

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, heeft tot doel leerlingen die staan ingeschreven bij een school voor praktijkonderwijs, dan wel bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs, voor te bereiden op, of toe te geleiden naar een functie op de reguliere arbeidsmarkt, dan wel beschermde arbeidsmarkt,of toe te geleiden naar een vervolgopleiding op MBO-1 niveau of naar het Beroepsbegeleidend onderwijs.

Artikel

2.3.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie C

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a.

    het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.3.1;

  • b.

    het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

  • c.

    het project start na 1 augustus van een kalenderjaar;

  • d.

    het project gericht is op deelnemers van 15 jaar of ouder, die naar het oordeel van de school in aanvulling op het reguliere onderwijs ondersteuning nodig hebben ten tijde van de periode dat de deelnemers als leerling voor het praktijkonderwijs staan ingeschreven en begeleiding na het verlaten van de school ten behoeve van arbeidsintegratie, dan wel ondersteuning nodig hebben ten tijde van de periode dat de deelnemers als leerling voor het voortgezet speciaal onderwijs staan ingeschreven en begeleiding na het verlaten van de school ten behoeve van arbeidsintegratie;

  • e.

    de onder d bedoelde deelnemers door de school zijn geregistreerd als deelnemer aan een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c;

  • f.

    het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven;

  • g.

    de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister, of door hem aangewezen derden; en

  • h.

    de subsidie op grond van deze regeling wordt aangewend voor de bekostiging van de navolgende activiteiten:

    • arbeidskundig onderzoek;

    • leerlingwerkplaatsen in directe samenhang met branches en bedrijven, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de school;

    • branchegerichte cursussen voor leerlingen met een civiel effect;

    • vormgeven en intensivering van begeleiding na het verlaten van de school, niet zijnde stagebegeleiding, op basis van een overeenkomst; of

    • ondersteuning van de onder 1° tot en met 4° genoemde activiteiten door netwerkvorming in relatie tot arbeidsintegratie.

Paragraaf

4

Projecten in het kader van Actie D

Artikel

2.4.1

Doel projecten Actie D

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, heeft tot doel de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van laaggekwalificeerde werkenden te vergroten.

Artikel

2.4.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie D

Artikel

2.4.3

Prioritering projecten Actie D

Paragraaf

5

Projecten in het kader van Actie E

Artikel

2.5.1

Doel projecten Actie E

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, heeft tot doel de arbeidsproductiviteit te verhogen door middel van het innoveren van werkwijzen, werkprocessen en arbeidsverhoudingen en het maximaal benutten van competenties, gericht op het verbeteren van de bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent.

Artikel

2.5.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie E

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a.

    het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.5.1;

  • b.

    het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

  • c.

    het project gericht is op de thema’s en de daarbij behorende activiteiten, genoemd in het Operationeel Programma;

  • d.

    het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven; en

  • e.

    de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden.

Hoofdstuk

3

Subsidiabele kosten/hoogte subsidie

Artikel

3.1

Subsidiabele kosten projecten actie A

Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de door de minister in de Staatscourant bekend te maken kosten, waarbij door de minister te duiden kosten aan een maximum kunnen worden gebonden.

Artikel

3.2

Subsidiabele kosten projecten actie B

Artikel

3.3

Subsidiabele kosten projecten actie C

Artikel

3.4

Subsidiabele kosten projecten actie D

Artikel

3.5

Subsidiabele kosten projecten actie E

Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de door de minister in de Staatscourant bekend te maken kosten, waarbij door de minister te duiden kosten aan een maximum kunnen worden gebonden.

Artikel

3.6

Niet-subsidiabele kosten

Zo nodig in afwijking van de artikelen 3.1 tot en met 3.5 wordt geen subsidie verleend:

  • a.

    in strijd met de Implementatieverordening;

  • b.

    voor naar het oordeel van de minister onredelijk gemaakte kosten ter uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • c.

    voor kosten gemaakt ter uitvoering van activiteiten, die naar het oordeel van de minister redelijkerwijs niet passen binnen de met het project beoogde doelstelling;

  • d.

    voor kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers, niet zijnde loonbetalingen;

  • e.

    voor de loonkosten verbonden aan werkervaringsplaatsen en dienstbetrekkingen welke zijn aangegaan of bekostigd in het kader van de Wet werk en bijstand;

  • f.

    voor de loonkosten van een persoon die in het kader van de Wet sociale werkvoorziening een dienstverband met de gemeente dan wel met een reguliere werkgever heeft;

  • g.

    voor verletkosten.

Artikel

3.7

Middelen van derden

Indien de subsidieaanvrager voor de financiering van het te subsidiëren project middelen van een derde inzet, geschiedt dit op basis van een schriftelijke overeenkomst met, dan wel een schriftelijke toezegging van die derde. In de schriftelijke overeenkomst, dan wel schriftelijke toezegging wordt de bijdrage die door de derde wordt verschaft vastgelegd, alsmede de voorwaarden waaronder deze ter beschikking wordt gesteld.

Artikel

3.8

Hoogte subsidie

Hoofdstuk

4

Subsidieaanvrager

Artikel

4.1

Subsidieaanvrager

Artikel

4.2

Erkenning Opleidings- en Ontwikkelingsfonds als subsidieaanvrager

Artikel

4.3

Verplichting erkende subsidieaanvrager

Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat door de minister als subsidieaanvrager is erkend doet onverwijld mededeling aan de minister van omstandigheden, die van invloed kunnen zijn op de erkenning als subsidieaanvrager.

Artikel

4.4

Intrekking erkenning als subsidieaanvrager

De minister trekt de beschikking tot erkenning als subsidieaanvrager schriftelijk in, indien gebleken is dat het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds niet langer aan een van de onderdelen van artikel 4.2, eerste lid, onder a tot en met f, voldoet.

Hoofdstuk

5

Subsidieaanvraag

Artikel

5.1

Aanvraagtijdvakken

Artikel

5.2

Subsidieaanvraag per project

De subsidieaanvraag heeft betrekking op één project.

Artikel

5.3

Subsidieaanvraag door rechtspersoon

De subsidieaanvraag door een rechtspersoon wordt ingediend door het bestuur.

Artikel

5.4

Aanvraagformulier

De subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel

5.5

Subsidie uit anderen hoofde

Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele kosten uit andere hoofde dan deze regeling van het rijk, een provincie of een gemeente tevens subsidie heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, doet hij daarvan mededeling aan de minister.

Artikel

5.6

Nader te overleggen stukken bij de subsidieaanvraag

Artikel

5.7

Overige nader te overleggen stukken bij de subsidieaanvraag Actie D

Artikel

5.8

Beslissing subsidieaanvraag

Hoofdstuk

6

Afwijzen subsidieaanvraag

Artikel

6.1

Afwijzen subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt door de minister afgewezen, indien:

  • a.

    de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan in deze regeling gestelde eisen;

  • b.

    subsidieverlening in strijd is met artikel 1.2, eerste lid;

  • c.

    subsidieverlening tot gevolg heeft dat het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.3, wordt overschreden;

  • d.

    met het project geen start zal worden gemaakt binnen een tijdsbestek van acht maanden na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

  • e.

    de kosten van het project naar het oordeel van de minister niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • f.

    naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • g.

    naar het oordeel van de minister onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden;

  • h.

    naar het oordeel van de minister onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • i.

    het project reeds uit anderen hoofde wordt gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s; of

  • j.

    naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan artikel 9.1.

Hoofdstuk

7

Subsidieverlening

Artikel

7.1

Adressant subsidieverlening

De minister verleent de subsidie aan de subsidieaanvrager.

Artikel

7.2

Subsidie uit andere hoofde

Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele kosten uit anderen hoofde dan deze regeling van het rijk, een provincie of een gemeente tevens subsidie heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, wordt bij de subsidieverlening met die andere subsidies of inkomsten rekening gehouden.

Artikel

7.3

Beschikking tot subsidieverlening

Artikel

7.4

Intrekken beschikking tot subsidieverlening

Hoofdstuk

8

Bevoorschotting

Artikel

8.1

Voorschot

Hoofdstuk

9

Verplichtingen begunstigde

Artikel

9.1

Administratieverplichtingen

Artikel

9.2

Rapportageverplichtingen

De begunstigde verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, aan de managementautoriteit uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar het burgerservicenummer, dan wel bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van een deelnemer aan zijn project.

Artikel

9.3

Verantwoording

Artikel

9.4

Publiciteit en evaluatie

Hoofdstuk

10

Subsidievaststelling

Artikel

10.1

Subsidievaststelling

Hoofdstuk

11

Terugvordering

Artikel

11.1

Terugvordering

Hoofdstuk

12

Slotbepalingen

Artikel

12.2

Inwerkingtreding

Artikel

12.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF 2007–2013

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 2 in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen 1, 3 en 4 worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage gelegd in de bibliotheek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag.

Den Haag
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. vanHoof

Bijlage

1

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Bijlage

2

als bedoeld in artikel 2.4.3 lid 1 en 9 van Subsidieregeling ESF2 2007–2013

Correctiesysteem bij wegingsfactoren en scoreberekening van de ranking

Actie D, scholing van werkenden

Wegingsfactoren en Scoreberekening

Zonder startkwalificatie gaat voor op met startkwalificatie

2

Gebruik instrument EVC

1

T/m 23 jaar voorrang (< 24 jr)

1

Vanaf 45 jaar voorrang (> 44)

1

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

1

Projecten opgezet voor gehele sector of branche gaan voor op projecten voor een of meer bedrijven

0,51De criteria ‘Projecten opgezet voor gehele sector gaan voor op projecten voor enkele bedrijven’ en ‘Sector/brancheoverstijgende projecten, georganiseerd door twee of meer O&O fondsen hebben voorrang’ hebben een lager maximum aantal punten dan de rest. Toch tellen deze criteria in de uitwerking even zwaar, aangezien deze criteria een ja/nee bepaling zijn, waardoor het voldoen aan een criterium meteen het maximum (0,5) oplevert. Bij de andere criteria (behalve startkwalificaties) wordt in de praktijk waarschijnlijk een gemiddelde score van 0,5 per criterium gehaald.

Sector- danwel brancheoverstijgende projecten, georganiseerd door twee of meer O&O fondsen hebben voorrang.

0,51De criteria ‘Projecten opgezet voor gehele sector gaan voor op projecten voor enkele bedrijven’ en ‘Sector/brancheoverstijgende projecten, georganiseerd door twee of meer O&O fondsen hebben voorrang’ hebben een lager maximum aantal punten dan de rest. Toch tellen deze criteria in de uitwerking even zwaar, aangezien deze criteria een ja/nee bepaling zijn, waardoor het voldoen aan een criterium meteen het maximum (0,5) oplevert. Bij de andere criteria (behalve startkwalificaties) wordt in de praktijk waarschijnlijk een gemiddelde score van 0,5 per criterium gehaald.

Per criterium wordt een scoreverdeling gehanteerd. Indien twee of meer projecten op een gelijke score uitkomen, bepaalt het indieningstijdstip (volledige aanvraag) de rangorde van prioriteit.

Scoreverdeling per criterium

Zonder startkwalificatie gaat voor op met startkwalificatie

Naarmate het aantal deelnemers dat in een project aangemerkt kan worden als deelnemer zonder startkwalificatie groter wordt, wordt aan de aanvraag een hogere waardering toegekend.

5–25%

0,5

26–50%

1

51–75%

1,5

76–100%

2

Voorbeeld

60% van de deelnemers heeft geen startkwalificatie. Hieruit volgt score 1,5

Toepassen instrument EVC

Naarmate het aandeel van de populatie waarop de EVC methode wordt toegepast groter is zal een hogere score worden toegekend.

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

Voor 30 van de 100 deelnemers wordt het instrument EVC gehanteerd. Hieruit volgt een percentage van 30% zodat de score 0,5 bedraagt.

< 24 jaar

Naarmate het aandeel van de populatie tot en met 23 jaar groter is zal een hogere score worden toegekend.

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

37% van de deelnemers is 23 jaar of jonger. Hieruit volgt score 0,5

> 44 jaar

Naarmate het aandeel van de populatie 45 jaar en ouder, groter is zal een hogere score worden toegekend.

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

63% van de deelnemers is 45 jaar of ouder. Hieruit volgt score 0,75

Gedeeltelijk arbeidsgeschikten

Naarmate het aantal deelnemers dat in een project aangemerkt kan worden als gedeeltelijk arbeidsgeschikt groter wordt, wordt aan de aanvraag een hogere waardering toegekend.

5–10%

0,25

11–15%

0,5

16–20%

0,75

> 21%

1

Voorbeeld

Van de 100 deelnemers in het project zijn 12 deelnemers gedeeltelijk arbeidsgeschikt. 12/100= 12%. Hieruit volgt score 0,5.

Projecten die zijn opgezet voor de gehele sector/branche gaan voor op projecten opgezet voor een of meer bedrijven

Uitwerking: Projecten waarbij het volledige scholingsaanbod in principe openstaat voor iedere werknemer (tot het maximale kwalificatieniveau) in de gehele sector, hebben voorrang op projecten die op werknemers van (clusters van) individuele bedrijven gericht zijn.

Aannemelijkheid: Uit de projectaanvraag moet duidelijk blijken dat deelnemers over de gehele sector worden geworven. Voorts moet uit de projectdoelstelling(beschrijving) blijken dat het inderdaad gaat om een project zoals hierboven beschreven.

Indien voldaan wordt aan de voorwaarde kan de aanvrager een 0,5 punt krijgen, indien niet 0

Voorbeeld

Een O&O fonds dient een aanvraag in voor scholing die openstaat voor iedereen in de sector. Hieruit volgt een score van 0,5.

Projecten waarbij een O&O-fonds sectoroverstijgend samenwerkt met een een of meer andere O&O-fondsen hebben voorrang op projecten waarbij die samenwerking ontbreekt

Uitwerking: Projecten waarbij twee of meer O&O fondsen samenwerken met het doel de mobiliteit tussen de sectoren te vergroten hebben voorrang. Hiermee wordt bedoeld dat opleidingen die betrekking hebben op een bepaalde sector door medewerkers van een andere sector gevolgd worden.

Een voorbeeld hiervan is een project voor een sector waar de werkgelegenheid daalt, afgestemd wordt op een sector waar de een tekort aan personeel is.

Aannemelijkheid: Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een verklaring getekend door de betrokken besturen van de O&O fondsen. Voorts moet uit de projectdoelstelling(beschrijving) blijken dat het inderdaad gaat om een project zoals hierboven beschreven.

Indien voldaan wordt aan de voorwaarde kan de aanvrager een 0,5 punt krijgen, indien niet 0.

Voorbeeld:

Uit de gezamenlijke verklaring van O&O-fonds A en O&O-fonds B blijkt dat sprake is van sectoroverstijgende samenwerking en scholing van medewerkers uit branche A met opleidingen uit branche B of vice versa. Dit project krijgt 0,5 punt.

Uitkomst rekenvoorbeeld

Zonder startkwalificatie

60%

1,5

2

Gebruik instrument EVC

30%

0,5

1

T/M 23 jaar (< 24 )

37%

0,5

1

Vanaf 45 jaar (> 44 )

63%

0,75

1

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

12%

0,5

1

Projecten is gericht op hele sector(en)

Ja

0,5

0,5

Sector/branche overstijgende samenwerking

Ja

0,5

0,5

Totaal

4,75

6,251 De maximale score is 6,25, aangezien het onmogelijk is om op beide leeftijdscriteria (<24 en >45) de maximale score te halen.

Resultaatcorrectie

Indien een aanvraag op basis van de bovenstaande systematiek is gehonoreerd en uit de einddeclaratie blijkt dat een aanvraag een (aanzienlijk) lagere score op de bovengenoemde criteria1 Op de criteria ‘Project is gericht op hele sector’ & ‘Sector/branche overstijgende samenwerking’ is de resultaatcorrectie niet van toepassing. Het gaat hier immers om de algehele projectdoelstelling.Ingevolge artikel 5.6. van de regeling kan een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten, alsmede een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft, opgevraagd worden. Vooraf kan dus al via het projectplan getoetst kan worden of het project zich richt op deze criteria. Daarbij kan in gevolge Artikel 7.4. de beschikking tot subsidieverlening ingetrokken worden, indien:a.het project wordt uitgevoerd in afwijking van het projectplan, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;heeft gerealiseerd dan in de aanvraag gemeld was, volgt een procentuele verlaging van de vast te stellen subsidie, teneinde het ten onrechte genoten voordeel weg te nemen.

De correctie op de vast te stellen subsidie is als volgt samengesteld:

  • Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op het criterium zonder startkwalificatie 25 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is vermeld, volgt een verlaging van 4 procent op de vast te stellen subsidie.

  • Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op de criteria gebruik instrument EVC, jonger dan 24 jaar en ouder dan 44 jaar 25 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is vermeld, volgt per criterium een verlaging van 2 procent op de vast te stellen subsidie.

  • Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op het criterium ‘gedeeltelijk arbeidsgeschikt’ 20 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is gemeld, volgt een verlaging van 2 procent op de vast te stellen subsidie.

Indien een projectaanvrager bij vaststelling van de subsidie in totaal 25% meer deelnemers heeft geschoold dan in de aanvraag is voorzien, wordt er geen resultaatcorrectie toegepast.

Rekenvoorbeeld

Het eerder genoemde project had bij de aanvraag gemeld dat 60% van de 100 deelnemers geen startkwalificatie heeft, 63% 45 jaar of ouder is en 12% gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Door het hoge opgegeven aantal deelnemers zonder startkwalificaties, ouderen, etc. krijgt het project voorrang bij de toekenning.

Uit de einddeclaratie blijkt dat uiteindelijk 84 deelnemers een opleiding hebben gevolgd. Van deze 84 hadden 42 (50%) geen startkwalificatie. Voorts waren 28 (33%) ouder dan 44 jaar en 9 (10,7%) waren arbeidsgehandicapt. De resultaatcorrectie is dan als volgt opgebouwd:

Aantal deelnemers en correctie

Zonder startkwalificatie

60 (60%)

42 (50%)

– 10

0

> 44 jaar

63 (63%)

28 (33,3%)

– 29,7

2%

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

10 (10%)

9 (10,7%)

+ 0,7

0

Totaal

100 (100%)

84 (100%)

2%

De correctie komt als volgt tot stand:

Bij de toegekende aanvraag bedroegen de totale projectkosten 1 miljoen euro, waarvan de ESF bijdrage 40% (400.000 euro) is. Uiteindelijk wordt 840.000 aan projectkosten gedeclareerd. Na controle op de einddeclaratie door het Agentschap gaat hiervan 40.000 euro af, aangezien er 40.000 aan projectkosten niet subsidiabel blijken te zijn. Dan blijft er een bedrag van 800.000 euro voor de eindbeschikking over. Hiervan wordt een resultaatcorrectie van 2 procent (16.000 euro) afgetrokken. Dit betekent dat in de eindbeschikking het totale projectbedrag op 784.000 euro uitkomt, waarvan 40% (313.600 euro) ESF-subsidie is. Zonder resultaatcorrectie zou de ESF-subsidie 320.000 euro zijn. De aanvrager ontvangt dus 6.400 euro minder subsidie als gevolg van de resultaatcorrectie.

Aanvraag

1.000.000

400.000

Lagere realisatie (16 deelnemers minder)

– 200.000

– 64.000

Einddeclaratie

840.000

336.000

Correctie subsidiabele kosten (na controle AG)

– 40.000

– 16.000

Concept eindbeschikking exc. resultaatcorrectie

800.000

320.000

Resultaatcorrectie

– 16.000

– 6.400

Eindbeschikking

784.000

313.600

Bijlage

3

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Bijlage

4

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.