Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 26 februari 2008, nr. WJZ/8021460, houdende nieuwe regels voor het gebruik van frequentieruimte zonder vergunning en tot wijziging van de Examenregeling frequentiegebruik (Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008)
Regeling gebruik van frequentieruimte zonder vergunning 2008
Radioreglement: Radioreglement 1979 met bijlagen, behorende bij de op 22 december 1989 te Nice tot stand gekomen Internationale Constitutie en Conventie van de Internationale Telecommunicatie Unie (Trb. 2001, 159);
d.
Regionale Regeling: Regionale Regeling betreffende het radiotelefonieverkeer op de binnenwateren, tot stand gekomen in Basel op 6 april 2000 (Stcrt. 2003, 153);
e.
radiozendamateur: degene die vanuit een persoonlijke belangstelling en zonder financieel oogmerk gebruik maakt van frequentieruimte ten behoeve van het opdoen van vaardigheden, het communiceren via de radio en het doen van technisch onderzoekingen;
f.
pleziervaart: scheepvaart voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding;
g.
binnenvaart: scheepvaart op de binnenwateren, niet zijnde pleziervaart;
h.
zeevaart: scheepvaart, niet zijnde binnenvaart of pleziervaart;
i.
frequentiegebruik met een primaire status: gebruik van frequentieruimte voor de uitoefening van een radiodienst die ingevolge het frequentieplan een primaire status heeft;
j.
frequentiegebruik met een secundaire status: gebruik van frequentieruimte voor de uitoefening van een radiodienst die ingevolge het frequentieplan een secundaire status heeft;
k.
frequentiegebruik met een NIB-status: gebruik van frequentieruimte voor de uitoefening van een radiodienst die ingevolge het frequentieplan een NIB-status heeft;
l.
radiostation: een of meer radiozendapparaten met de daartoe behorende antenne-inrichtingen, noodzakelijk voor het op een locatie uitvoeren van een radiocommunicatiedienst in de zin van artikel 1.19 van het Radioreglement;
m.
maritiemmobiele communicatie: radiocommunicatie tussen radiostations op schepen onderling en tussen radiostations op schepen en op land, met inbegrip van het gebruik van noodbakens;
n.
EPIRB (Emergency Position Indicating Radio Beacon): radiozendapparaat bestemd voor noodalarmering en voor het lokaliseren van het baken in de 406 MHz of 1.6 GHz band;
o.
marifoon: radiozendapparaat bestemd voor gebruik in de maritieme VHF frequentieband;
p.
portofoon: radiozendapparaat bestemd voor draagbaar gebruik in de maritieme VHF en UHF frequentieband;
q.
MMSI: de Maritime Mobile Service Identity, omschreven in paragraaf 6 van artikel 19 van het Radioreglement;
r.
uitzendingsklasse: uitzendingsklasse zoals bedoeld in bijlage 1 van deel 2 van het Radioreglement.
Artikel
2
1
Geen vergunning is vereist voor gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van de wet indien daarbij gebruik wordt gemaakt van de in het tweede lid aangewezen categorieën van radiozendapparaten.
2
Als categorieën radiozendapparaten worden aangewezen:
a.
apparaten die bestemd zijn voor aansluiting op een mobiel openbaar telecommunicatienetwerk, indien voor het gebruik van de door het netwerk gebruikte frequentieruimte een vergunning is verleend;
b.
randapparaten die bestemd zijn voor aansluiting op een openbaar satellietsysteem, ten behoeve van mobiele communicatie, met uitzondering van het nood-, spoed en veiligheidsverkeer;
c.
koordloze telefoons die bestemd zijn voor aansluiting op een openbaar telefoonnetwerk op een vaste locatie, mits de in bijlage 1 aangegeven frequentiebanden en de daarbij behorende gebruiksvoorschriften in acht worden genomen;
d.
radiozendapparaten voor algemene radiocommunicatie in de 27 MHz-frequentieband (CB), mits gebruikt in de in bijlage 2 aangegeven frequentiebanden en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
e.
randapparaten die bestemd zijn voor aansluiting op een openbaar telecommunicatienetwerk ten behoeve van plaatsbepaling;
f.
mobiele VHF/UHF radiozendapparaten voor landmobiel gebruik die daadwerkelijk en krachtens een daartoe gesloten overeenkomst onderdeel zijn van een besloten netwerk dat deel is van een radionetwerk met dynamische frequentietoewijzing ten behoeve waarvan een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte (trunkinginstallatie);
g.
mobiele radiozendapparaten die behoren tot een digitaal radionetwerk met dynamische frequentietoewijzing, mits gebruikt in de in bijlage 3 aangegeven frequentieband en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
h.
mobiele UHF radiozendapparaten die werken in de frequentieband 446 MHz en bedoeld zijn voor algemeen gebruik ten behoeve van communicatie over korte afstand (PMR 446), mits gebruikt in de in bijlage 4 aangegeven frequentiebanden en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
i.
randapparaten die een satellietgrondstation zijn, mits gebruikt in de in bijlage 5 aangegeven frequentiebanden en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
j.
randapparaten voor mobiele communicatie via ionisatiesporen van meteoren, mits gebruikt in de in bijlage 6 aangegeven frequentieband en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
k.
radiozendapparaten die bestemd zijn voor aansluiting op een mobiel openbaar elektronisch communicatienetwerk aan boord van vliegtuigen, mits de in bijlage 7 aangegeven frequentiebanden worden gebruikt boven een vlieghoogte van 3000 meter;
l.
de in bijlage 8 bedoelde categorieën radiozendapparaten, mits gebruikt in de in die bijlage aangegeven frequentiebanden en met inachtneming van de daarbij behorende gebruiksvoorschriften;
m.
radiozendapparaten die gebruik maken van ultrawidebandtechnologie, mits de in bijlage 9 aangegeven frequentiebanden en de daarbij behorende gebruiksvoorschriften in acht worden genomen.
3
De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, heeft slechts betrekking op apparaten die voldoen aan het bij of krachtens het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 bepaalde.
Een rechtspersoon kan slechts gebruik maken van frequentieruimte die ingevolge het frequentieplan de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’ heeft, indien het betreft:
a.
een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging van radiozendamateurs waarvan het ledental en de samenstelling voldoende representatief zijn voor de door de vereniging te behartigen belangen;
b.
een rechtspersoon waarvan een onderwijsinstelling uitgaat die van rijkswege wordt gefinancierd of een onderwijsinstelling die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is erkend, voor zover het doen van onderzoekingen met radiozendapparaten essentieel is voor het geven van onderwijs door deze instelling.
Artikel
5
1
Degene die een radiozendapparaat bedient ten behoeve van maritiemmobiele communicatie beschikt over een certificaat van bediening als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik, dat geldig is voor het desbetreffende frequentiegebruik overeenkomstig het bepaalde in bijlage 11, en heeft een leeftijd van ten minste zestien jaren.
2
De radiozendamateur die een radiozendapparaat bedient, heeft met goed gevolg een examen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik afgelegd, dat geldig is voor het desbetreffende frequentiegebruik overeenkomstig het bepaalde in bijlage 10, en heeft een leeftijd van ten minste veertien jaren voor het geval van volledige toegang tot de frequentieruimte, in bijlage 10 aangeduid als registratie F, en een leeftijd van ten minste twaalf jaren voor het geval van beperkte toegang tot de frequentieruimte, in bijlage 10 aangeduid als registratie N.
3
In afwijking van het eerste en het tweede lid kan een persoon die niet voldoet aan de desbetreffende voorwaarde een radiozendapparaat bedienen indien de bediening plaatsvindt in directe aanwezigheid en onder verantwoordelijkheid van een persoon die wel aan deze voorwaarde voldoet.
Bij de melding worden in elk geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a.
persoonsgegevens omtrent de gebruiker;
b.
de aard van het voorgenomen frequentiegebruik;
c.
in geval van maritiemmobiele communicatie: de te gebruiken radiozendapparaten en de naam en het identificatienummer van het schip waarop deze apparaten gebruikt worden;
d.
indien de gebruiker een natuurlijke persoon is, een afschrift van het certificaat, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk informatie over het voldoen aan het in artikel 5, tweede lid, bedoelde examenvereiste.
3
De melding kan langs elektronische weg worden gedaan met gebruikmaking van een daartoe strekkend elektronisch formulier en de in het vierde lid bedoelde persoonlijke code.
4
Degene die voor de eerste maal een melding langs elektronische weg doet en die niet eerder een aanvraag om een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte langs elektronische weg heeft ingediend, geeft daarbij een persoonlijke code op en verzendt binnen drie dagen na de datum van elektronische verzending van het elektronische formulier per gewone post een door hem ondertekende schriftelijke verklaring dat hij een melding langs elektronische weg heeft gedaan.
5
Voor de verklaring wordt de daartoe strekkende modelverklaring gebruikt.
6
Indien als gevolg van gewijzigde omstandigheden de gegevens die bij de melding zijn verstrekt niet langer overeenkomen met de feitelijke situatie, stelt degene die de melding heeft gedaan Agentschap Telecom in kennis van de actuele gegevens. Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
7
1
De Minister registreert het voorgenomen frequentiegebruik overeenkomstig de melding tenzij niet wordt voldaan aan de artikelen 3 tot en met 6 en 8, en bericht hierover degene die de melding heeft gedaan, onder verstrekking van een bewijs van registratie aan degene wiens melding is geregistreerd.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de in kennisstelling, bedoeld in artikel 6, zesde lid.
3
Voor zover vereist op grond van het Radioreglement wordt bij de registratie aan de gebruiker een combinatie van letters of cijfers toegekend met het oog op de identificatie van zijn radiostation.
4
Degene die op grond van de melding als frequentiegebruiker geregistreerd is, draagt er voor zorg dat indien het geregistreerde radiozendapparaat door een ander wordt bediend, daarbij de in deze regeling bepaalde voorschriften worden nageleefd.
5
De Minister haalt de registratie door op verzoek van de betrokkene of indien de betrokkene niet langer gebruik maakt van de frequentieruimte en bericht hem hierover.
Artikel
8
Bij het gebruik van frequentieruimte wordt voldaan aan de beperkingen en voorschriften ten aanzien van de beschikbare frequentieruimte, de toepassingen, het zendvermogen en de bekwaamheid die:
a.
ten aanzien van frequentieruimte met de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’ zijn opgenomen in bijlage 10;
b.
ten aanzien van frequentieruimte met de bestemming ‘maritiemmobiele communicatie’ zijn opgenomen in bijlage 11.
Artikel
9
Bij frequentiegebruik wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a.
het bewijs van registratie en, in geval van maritiemmobiele communicatie, het certificaat van bediening zijn aanwezig bij het radiozendapparaat;
b.
bij frequentiegebruik met een secundaire status wordt te allen tijde voorrang verleend aan frequentiegebruik met een primaire status;
c.
bij frequentiegebruik met een NIB-status wordt te allen tijde voorrang verleend aan frequentiegebruik met een primaire status of met een secundaire status;
d.
er wordt zo weinig mogelijk storing of belemmering veroorzaakt in het gebruik van frequentieruimte door anderen;
e.
er worden geen valse of bedrieglijke alarmeringen, noodseinen, -oproepen of -berichten uitgezonden.
Artikel
10
Bij gebruik van frequentieruimte met de bestemming ‘maritiemmobiele communicatie’ aan boord van een schip is het radiozendapparaat dat aan boord van het schip gebruikt wordt, geregistreerd voor gebruik aan boord van dat schip en wordt, onverlet artikel 9, voldaan aan de volgende voorschriften:
a.
het berichtenverkeer wordt kort en zakelijk gehouden en het zendgedeelte van het radiozendapparaat wordt niet onnodig ingeschakeld;
b.
bij een radiozendapparaat met een alarmeringsfunctie dat abusievelijk in werking is getreden, herroept de geregistreerde de melding voor zover daartoe communicatiemiddelen beschikbaar zijn;
c.
een EPIRB wordt uitsluitend gebruikt voor alarmering indien sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar voor bemanning en schip en indien alarmering met andere middelen niet of niet meer mogelijk is;
d.
radiozendapparaten die een alarmerings- of noodfunctie hebben, zijn zodanig geprogrammeerd dat zij bij gebruik automatisch het MMSI-nummer uitzenden;
e.
versleutelde radiocommunicatie door middel van een MF- of MF/HF-radiozendapparaat vindt uitsluitend plaats op frequenties bestemd voor radiotelefonieverkeer tussen schepen onderling, zij het dat aan boord van vissersschepen versleuteling bovendien kan plaatsvinden op de frequenties 155.775 MHz en 155.825 MHz;
f.
bij versleutelde radiocommunicatie door middel van een MF of MF/HF-radiozendapparaat wordt tijdens de uitzending en ten minste eenmaal per periode van vijf minuten de in artikel 7, derde lid, bedoelde combinatie van letters of cijfers uitgezonden;
g.
bij gebruik van een marifoon of portofoon is de antenne hiervan verticaal polariserend en rondstralend;
h.
bij frequentiegebruik in het werkingsgebied van de Regionale Regeling zijn de marifoon en de portofoon voorzien van een systeem voor automatische zenderidentificatie en geprogrammeerd met de toegewezen combinatie van letters of cijfers;
i.
een portofoon in de VHF-band wordt alleen gebruikt in combinatie met een marifoon, met dien verstande dat de pleziervaart in het werkingsgebied van de Regionale Regeling kan volstaan met het gebruik van alleen een portofoon.
Artikel
11
1
Bij gebruik van frequentieruimte met de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’ wordt, onverlet artikel 9, voldaan aan de volgende voorschriften:
a.
de radiozendamateur die het radiozendapparaat bedient, is bij het station aanwezig;
b.
het uitzenden van omroepprogramma’s, muziek, reclame of berichten van of voor derden is niet toegestaan;
c.
de in artikel 7, derde lid, bedoelde combinatie van letters of cijfers wordt ten minste bij het begin en bij het einde van elke uitzending en ten minste eenmaal per periode van vijf minuten uitgezonden, waarbij een reeks kortdurende uitzendingen wordt aangemerkt als één uitzending;
d.
de combinatie van letters of cijfers is bij data- en beeldoverdracht aan de ontvangstzijde na demodulatie in leesbaar schrift zichtbaar;
e.
bij automatische telegrafie en bij data- of beeldoverdracht waarbij toepassing van onderdeel c stuit op technische belemmeringen wordt de combinatie van letters of cijfers kenbaar gemaakt door middel van spraak of morsetelegrafie;
f.
informatie wordt niet versleuteld verzonden;
g.
radioverbindingen worden alleen tot stand gebracht met andere gebruikers van frequentieruimte met de bestemming ‘amateur’ of ‘amateursatelliet’;
h.
bij het spellen van de combinatie van letters of cijfers wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 10 opgenomen spellingsalfabet;
i.
de combinatie van letters of cijfers wordt uitgezonden overeenkomstig de volgende uitzendingsklasse:
1°.
Spraak: A3E, H3E, J3E, R3E, F3E en G3E;
2°.
morse telegrafie (maximale snelheid van 30 woorden per minuut): A1A, A2A, F1A, F2A, J2A, G1A en G2A;
3°.
automatische telegrafie: A1B, A2B, F1B, F2B en J2B;
4°.
data- of beeldoverdracht: F1D, F2D en P2D;
5°.
facsimilé en slow-scan televisie; (SSTV): A1C, A2C, A3C, J2C, J3C, F1C, F2C, F3C, G1C, G2C en G3C;
6°.
amateurtelevisie: A3F, C3F en F3F.
2
Voor gezamenlijk gebruik van frequentieruimte ten dienste van radiozendamateurs tijdens groepsevenementen gelden de volgende voorschriften :
a.
tijdens een radiowedstrijd die door meer dan een geregistreerde wordt georganiseerd met de vorming van een groepsstation, kunnen de deelnemers de in artikel 7, tweede lid, bedoelde combinatie van letters of cijfers van één van de geregistreerden gebruiken;
b.
bij radioamateurpeilevenementen die georganiseerd zijn door een geregistreerde vereniging van radiozendamateurs , is het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing;
c.
bij gebruik van een radiostation door leden van Scouting Nederland tijdens evenementen die georganiseerd worden door de werkgroep Radio Scouting Nederland wordt aan de in artikel 7, derde lid, bedoelde combinatie van letters of cijfers toegevoegd: J.
3
Voor een onderwijsinstelling geldt dat
a.
het radiostation uitsluitend wordt gebruikt tijdens lesuren;
b.
het houden van en deelnemen aan radiowedstrijden niet is toegestaan;
c.
de onderwijsinstelling een radiozendamateur die voldoet aan het in artikel 5, tweede lid, bedoelde vereiste, aanwijst die namens de geregistreerde onderwijsinstelling het radiostation beheert.
4
Voor een vereniging van radiozendamateurs geldt dat de geregistreerde een radiozendamateur die voldoet aan het in artikel 5, tweede lid, bedoelde vereiste, aanwijst die namens de geregistreerde vereniging het radiostation beheert.
De Minister registreert frequentiegebruik waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling een vergunning is afgegeven voor zover het frequentieruimte als bedoeld in artikel 3 betreft en voor zover het gebruik voldoet aan de bij artikel 8 gestelde beperkingen en voorschriften. De Minister verstrekt de betrokkene ambtshalve een bewijs van registratie.
(zie voor opmerkingen voor een goed begrip van de tabellen het aanhangsel bij de bijlagen 1 tot en met 9)
Apparatuur die onderdeel is van een besloten digitaal netwerk ten behoeve van trunking
Indien de radiozendapparaten behoren tot een digitaal radionetwerk met dynamische frequentietoewijzing ten behoeve waarvan een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte is het toegestaan om voor directe communicatie tussen de radiozendapparaten onderling gebruik te maken van:
(zie voor opmerkingen voor een goed begrip van de tabellen het aanhangsel bij de bijlagen 1 tot en met 9)
Randapparaten, zijnde satellietgrondstations
A
14,00 – 14,50 GHz1,2
50 dBW e.i.r.p.3
–
–
29,50 – 30,00 GHz4
1 De randapparaten mogen uitsluitend gebruikt worden op een afstand van ten minste 500 meter buiten de begrenzing van een luchtvaartterrein als bedoeld in de Luchtvaartwet.
2 Voor randapparaten aan boord van vliegtuigen geldt:
– dat gebruik niet is toegestaan tijdens opstijgen, landen en taxiën van het vliegtuig;
– dat het gebruik aan de gate van de luchthaven is toegestaan.
3 Het maximaal toegestane uitgangsvermogen van het randapparaat is 2 Watt.
4 De randapparaten mogen uitsluitend gebruikt worden op een afstand van ten minste 500 meter buiten de begrenzing van een luchtvaartterrein als bedoeld in de Luchtvaartwet.
(zie voor opmerkingen voor een goed begrip van de tabellen het aanhangsel bij de bijlagen 1 tot en met 9)
Categorie 1
Radiozendapparaten bestemd voor telemetrie, telecommand, alarmering, data in het algemeen, en andere soortgelijke toepassingen
A
6765 – 6795 kHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
B
13,553 – 13,567 MHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
C
26,957 – 27,283 MHz
42 dBµA/m op
10 m afstand of
10 mW e.r.p.
–
–
D
40,660 – 40,700 MHz
10 mW e.r.p.
–
–
E
433,050 – 434,790 MHz
10 mW e.r.p.
–
< 10 %
e1
433,050 – 434,790 MHz
1 mW e.r.p.1
–
–
e2
434,040 – 434,790 MHz
10 mW e.r.p.
25 kHz
–
F
868,000 – 868,600 MHz
25 mW e.r.p.
–
< 1,0 %
G
868,700 – 869,200 MHz
25 mW e.r.p.
–
< 0,1 %
H
869,300 – 869,400 MHz
10 mW e.r.p.
25 kHz
–
I
869,400 – 869,650 MHz
500 mW e.r.p.
25 kHz2
< 10 %
K
869,700 – 870,000 MHz
5 mW e.r.p.
–
–
L
2400 – 2483,5 MHz
10 mW e.i.r.p.
–
–
M
5725 – 5875 MHz
25 mW e.i.r.p.
–
–
N
24,00 – 24,25 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
O
61,0 – 61,5 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
P
122 – 123 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
Q
244 – 246 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
1 Voor breedband kanalen is de vermogensdichtheid begrensd op –13 dBm/10 kHz.
2 De gehele frequentieband mag eveneens worden gebruikt als 1 enkel kanaal voor dataoverdracht met hoge transmissiesnelheid.
Categorie 2
Radiozendapparaten bestemd voor spoorweg gerelateerde toepassingen (Automatic Vehicle Identification (AVI))
A
2446 – 2454 MHz1
500 mW e.i.r.p.
–2
–
B
27,095 MHz3
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
C
4515 kHz4,5
7 dBµA/m op
10 m afstand
1 Uitzendingen mogen alleen plaatsvinden ter identificatie van een trein.
2 5 kanalen, elk van 1,5 MHz breed, in de band 2446 – 2454 MHz.
3 De signalen mogen worden uitgezonden in het frequentiegebied zoals is weergegeven in figuur 1 met de daarbij behorende vermogenslimieten voor magnetische veldsterkte.
4 Uitzendingen mogen alleen plaatsvinden ter identificatie van een trein.
5 De signalen mogen worden uitgezonden in het frequentiegebied zoals is weergegeven in figuur 2 met de daarbij behorende vermogenslimieten voor magnetische veldsterkte.
Figuur 1: Maximale magnetische veldsterkte op 10 meter meetafstand (o.a. Eurobalise).
Figuur 2: Maximale magnetische veldsterkte op 10 meter meetafstand gemeten in een 10 kHz bandbreedte (o.a. Euroloop uplink).
Categorie 3
Radiozendapparaten bestemd voor breedband datasystemen
A
2400 – 2483,5 MHz
100 mW e.i.r.p.1
–
–
1 Voor ‘direct sequence spread spectrum’ is de maximum spectrale vermogensdichtheid begrensd op –20dBW/1 MHz. Voor ‘frequency hopping spread spectrum’ is de maximale vermogensdichtheid begrensd op –10 dBW/100 kHz.
Categorie 4
Radiozendapparaten bestemd voor breedband toegangssystemen (data) inclusief Local Area Netwerken, RLANs
A
5150 – 5250 MHz1
200 mW e.i.r.p.2
10 mW/MHz
–
–
B
5250 – 5350 MHz3,4
200 mW e.i.r.p.5
10 mW/MHz
–
–
C
5470 – 5725 MHz6
1 W e.i.r.p.7
50 mW/Mhz
–
–
D
17,1 – 17,3 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
–
1 Alleen het gebruik binnenshuis is toegestaan, dat wil zeggen het gebruik in een gebouw met inbegrip van hiermee gelijk te stellen ruimten, zoals vliegtuigen, waarbinnen een signaal normaliter dermate wordt afgeschermd dat in de nodige mitigatie wordt voorzien om frequentiedeling met andere diensten mogelijk te maken.
2 Dit is het maximum gemiddelde e.i.r.p., hiermee wordt het e.i.r.p. bedoeld van een burst uitzending met de hoogste instelling van het uitgangsvermogen van de zender indien een vorm van Transmitter Power Control is geïmplementeerd.
3 Het zendvermogen wordt met TPC (Transmitter Power Control) geregeld, waardoor er gemiddeld een mitigatiefactor wordt verkregen van ten minste 3 dB op het maximale toegestane outputvermogen van een systeem. Indien er geen gebruik van TPC wordt gemaakt, wordt de maximaal toegestane gemiddelde e.i.r.p. en de corresponderende maximale dichtheid van de gemiddelde e.i.r.p. met 3 dB gereduceerd. Er dienen mitigatietechnieken te worden gehanteerd die ten minste dezelfde mate van bescherming geven als de detectie-, operationele- en responsvereisten zoals beschreven in de norm EN 301 893, ten einde een werking te verzekeren die met radiodeterminatiesystemen verenigbaar is.
4 Alleen het gebruik binnenshuis is toegestaan, dat wil zeggen het gebruik in een gebouw met inbegrip van hiermee gelijk te stellen ruimten, zoals vliegtuigen, waarbinnen een signaal normaliter dermate wordt afgeschermd dat in de nodige mitigatie wordt voorzien om frequentiedeling met andere diensten mogelijk te maken.
5 Dit is het maximum gemiddelde e.i.r.p., hiermee wordt het e.i.r.p. bedoeld van een burst uitzending met de hoogste instelling van het uitgangsvermogen van de zender indien een vorm van Transmitter Power Control is geïmplementeerd.
6 Het zendvermogen wordt met TPC (Transmitter Power Control) geregeld, waardoor er gemiddeld een mitigatiefactor wordt verkregen van ten minste 3 dB op het maximale toegestane outputvermogen van een systeem. Indien er geen gebruik van TPC wordt gemaakt, wordt de maximaal toegestane gemiddelde e.i.r.p. en de corresponderende maximale dichtheid van de gemiddelde e.i.r.p. met 3 dB gereduceerd. Er dienen mitigatietechnieken te worden gehanteerd die ten minste dezelfde mate van bescherming geven als de detectie-, operationele- en responsvereisten zoals beschreven in de norm EN 301 893, ten einde een werking te verzekeren die met radiodeterminatiesystemen verenigbaar is.
7 Dit is het maximum gemiddelde e.i.r.p., hiermee wordt het e.i.r.p. bedoeld van een burst uitzending met de hoogste instelling van het uitgangsvermogen van de zender indien een vorm van Transmitter Power Control is geïmplementeerd.
Categorie 5
Radiozendapparaten bestemd voor wegtransport en verkeerstelematica
A
63 – 64 GHz1
Nog vast te stellen
–
–
B
76 – 77 GHz2
315 W (55 dBm)
e.i.r.p. piek
vermogen3
–
–
1 Beschikbaar voor ‘voertuig naar voertuig’ en ‘weg naar voertuig’ systemen.
2 Beschikbaar voor voertuig radarsystemen.
3 Het gemiddelde vermogen mag maximaal 100 W (50 dBm) e.i.r.p. bedragen en voor een pulserende radar mag het gemiddelde vermogen maximaal 223 mW (23,5 dBm) bedragen.
Categorie 6
Radiozendapparaten bestemd voor bewegingsdetectie en signalering
A
2400 – 2483,5 MHz
25 mW e.i.r.p.
–
–
B
9200 – 9500 MHz
25 mW e.i.r.p.
–
–
C
9500 – 9975 MHz
25 mW e.i.r.p.
–
–
D
10,5 – 10,6 GHz
500 mW e.i.r.p.
–
–
E
13,4 – 14,0 GHz
25 mW e.i.r.p.
–
–
F
24,05 – 24,25 GHz
100 mW e.i.r.p.
–
–
Categorie 7
Radiozendapparaten bestemd voor alarmering
Alarmering voor beveiliging en veiligheid
A
868,60 – 868,70 MHz
10 mW e.r.p.
25 kHz1
< 0,1 %
B
869,25 – 869,30 MHz
10 mW e.r.p.
25 kHz
< 0,1 %
C
869,65 – 869,70 MHz
25 mW e.r.p.
25 kHz
< 10 %
1 De gehele frequentieband mag eveneens worden gebruikt als 1 enkel kanaal voor dataoverdracht met hoge transmissiesnelheid.
Sociale Alarmering
D
869,20 – 869,25 MHz
10 mW e.r.p.
25 kHz
< 0,1 %
E
169,4750 – 169,4875 MHz
500 mW e.r.p.
12,5 kHz
–
F
169,5875 – 169,6000 MHz
500 mW e.r.p.
12,5 kHz
–
Categorie 8
Radiozendapparaten bestemd voor actieve medische implantaten met een extreem laag vermogen
A
402 – 405 MHz
25 µW e.r.p.
25 kHz1
–
B
9 – 315 kHz
30 dBµA/m op
10 m afstand
–
< 10 %
C
30,0 – 37,5 MHz2
1 mW e.r.p.
–
< 10 %
1 Andere kanaalbeperking: individuele zenders kunnen aangrenzende kanalen combineren voor meer bandbreedte met geavanceerde onderdrukkingstechnieken.
2 Deze band is voor medische implantaten om de bloeddruk te meten.
Implantaten in dieren
D
12,5 – 20 MHz1
–7 dBµA/m op
10 m afstand2
–
< 10 %
E
315 – 600 kHz
–5 dBµA/m op
10 m afstand
–
< 10 %
1 Het radiozendapparaat mag alleen binnenshuis worden gebruikt.
2 De maximale veldsterkte is gedefinieerd voor een bandbreedte van 10 kHz.
Categorie 9
Radiozendapparaten bestemd voor draadloze audio-overdracht
A
863 – 865 MHz
10 mW e.r.p.
–
–
B
864,8 – 865 MHz
10 mW e.r.p.
50 kHz
–
C
87,5 – 108 MHz
50 nW e.r.p.
200 kHz
–
Categorie 10
Radiozendapparaten bestemd voor oproepsystemen
A
26,500
500 mW e.r.p.
25 kHz
–
26,600
26,700
26,800
26,900
Categorie 11
Radiozendapparaten bestemd voor laagvermogen draadloze audioverbindingen
A
36,600 – 36,800
37,000 – 37,200
37,480 – 37,6001
37,800 – 38,000
38,200 – 38,400
38,600 – 38,800
10 mW e.r.p.
200 kHz
–
Fase- of frequentie modulatie of amplitude modulatie met constante draaggolf.
B
863 – 865
10 mW e.r.p.
–
–
–
C
195 – 202
50 mW e.r.p.
200 kHz
–
FM2
D
470 – 557
630 – 637
638 – 701
702 – 862
50 mW e.r.p.
200kHz
–
FM2
E
1785 – 1800
50 mW e.r.p.
600 kHz
–
–
1 Voor deze frequentieband geldt een maximale kanaalbreedte van 50 kHz.
2 Frequentie Modulatie (FM) of een vergelijkbare modulatietechniek met een constante draaggolf zoals Gaussian Filtered Minimum Shift Keying (GMSK) of Generalized Tamed Frequency Modulation (GTFM).
Microfonen voor hulpbehoevende
F
173,965 – 174,015 MHz
2 mW e.r.p.
50 kHz
–
G
169,4000 – 169,4750 MHz
500 mW e.r.p.
12,5 of 50 kHz
–
H
169,4875 – 169,5875 MHz
500 mW e.r.p.
50 kHz
–
Categorie 12
Radiozendapparaten bestemd voor modelbesturing
A
26,995
27,045
27,095
27,145
27,195
100 mW e.r.p.
10 kHz
–
B
40,665
40,675
40,685
40,695
100 mW e.r.p.
10 kHz
C
30,085
30,095
30,105
30,115
30,185
30,195
100 mW e.r.p.
10 kHz
D
40,715
40,725
40,735
40,765
40,775
40,785
40,815
40,825
40,835
40,865
40,875
40,885
40,915
40,925
40,935
40,965
40,976
40,985
100 mW e.r.p.
10 kHz
Frequentieband
Vermogen
Kanaalraster
Duty-cycle
E
34,995 – 35,225 MHz1
100 mW e.r.p.
10 kHz
–
1 Het gebruik van deze frequentieband is exclusief voorbehouden aan de besturing van vliegende modellen.
Categorie 13
Radiozendapparaten bestemd voor inductieve systemen
A
9 – 59,750 kHz
72 dBµA/m op
10 m afstand1
–
–
–
B
59,750 – 60,250 kHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
C
60,250 – 70 kHz
72 dBµA/m op
10 m afstand1
–
–
–
D
70 – 119 kHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
E
119 – 135 kHz
72 dBµA/m op
10 m afstand1
–
–
–
E1
135 – 140 kHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
E2
140 – 148,5 kHz
37,7 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
F1
6615 – 6765 kHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
F2
6765 – 6795 kHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
F3
6795 – 6945 kHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
G
7400 – 8800 kHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
H1
13,403 – 13,553 MHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
H2
13,553 – 13,567 MHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
H3
13,553 – 13,567 MHz2
60 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
H4
13,567 – 13,712 MHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
I
26,957 – 27,283 MHz
42 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
J
10,2 – 11 MHz
9 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
K
3155 – 3400 kHz
13,5 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
L
148,5 – 5000 kHz
–15 dBµA/m per
10 kHz op 10 m afstand3
–
–
–
M
5 – 30 MHz
–20 dBµA/m per 10 kHz op 10 m afstand3
–
–
–
N
400 – 600 kHz2
–8 dBµA/m per 10 kHz op 10 m afstand3,4
–
–
–
1 Vanaf 30 kHz met een afname van 3 dB/octaaf.
2 Alleen voor identificatie toepassingen (RFID).
3 De maximaal toelaatbare veldsterkte voor toepassingen met een bandbreedte groter dan 10 kHz is –5 dBµA/m op een afstand van 10 meter. Daarbij moet de vermogensdichtheid altijd kleiner zijn dan –15 dBµA/m per 10 kHz op 10 meter afstand.
4 De maximaal gebruikte bandbreedte moet groter zijn dan 30 kHz.
Categorie 14
Radiozendapparaten bestemd voor identificatie toepassingen (RFID)
A
2446 – 2454 MHz
500 mW e.i.r.p.
–
–
B
2446 – 2454 MHz
4 W e.i.r.p.1
–
< 15 %2
C
865 – 865,6 MHz
100 mW e.r.p.
200 kHz
–3
D
865,6 – 867,6 MHz
2 W e.r.p.
200 kHz
–3
E
867,6 – 868 MHz
500 mW e.r.p.
200 kHz
–3
1 Alleen binnenshuis. De veldsterkte op 10 m afstand van het gebouw mag niet groter zijn dan de veldsterkte die geproduceerd zou worden door een zendapparaat met 500 mW e.i.r.p. gemonteerd buiten op het gebouw en eveneens gemeten op 10 m afstand. Indien het gebouw bestaat uit diverse panden zoals bijvoorbeeld een winkelcentrum dan wordt de referentie veldsterkte bepaald buiten het pand van de gebruiker.
2 Gemeten over een periode van 200 ms (30 ms aan / 170 ms uit).
3 Het gebruik van de radiozendapparaten dient zodanig te zijn dat geen ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt aan andere frequentiegebruikers in die band. Daartoe dienen passende storingsbeperkende methodieken, zoals bijvoorbeeld ‘Listen Before Talk’, te worden toegepast.
Categorie 15
Radiozendapparaten bestemd voor het opsporen van lawineslachtoffers
A
457 kHz
7 dBµA/m op
10 m afstand
–
–
–
Categorie 16
Radiozendapparaten bestemd voor vaste verbindingen
A
57,2 – 58,2 GHz
15 dBW e.i.r.p.
–
–
–
Categorie 17
Radiozendapparaten bestemd voor korte afstandsradarsystemen in voertuigen
A
77 – 81 GHz
55 dBm e.i.r.p.
piekvermogen
– 3 dBm/MHz e.i.r.p.2
–
B
22 – 26,65 GHz
–
–41,3 dBm/MHz e.i.r.p. 3,4
–
C
21,65 – 22 GHz
–
–61,3 dBm/MHz e.i.r.p.5
–
D
24,05 – 24,25 GHz
20 dBm e.i.r.p.
piekvermogen6
–
–
1 Dit is de maximum gemiddelde spectrale vermogensdichtheid.
2 De maximum gemiddelde spectrale vermogensdichtheid van 1 korte afstandsradarsysteem is buiten het voertuig begrensd op –9 dBm/MHz e.i.r.p.
3 De piekvermogensdichtheid is maximaal 0 dBm/50 MHz e.i.r.p.
4 In de band 23,6 – 24 GHz moet het signaalniveau 30 graden boven horizontale vlak minimaal 25 dB onderdrukt zijn voor apparatuur die voor 2010 op de markt is gebracht. Voor apparatuur die later op de markt is gebracht geldt een onderdrukking van 30 dB.
5 De piekvermogensdichtheid is maximaal 0 dBm/50 MHz e.i.r.p.
6 Voor piekvermogens groter dan –10 dBm e.i.r.p. is de duty-cycle beperkt tot maximaal 10 %.
Categorie 18
Radiozendapparaten bestemd voor toezicht, meting en besturing van nutssystemen
A
169,4000 – 169,4750 MHz
500 mW e.r.p.
12,5 kHz
< 10 %
Categorie 19
Radiozendapparaten bestemd voor opsporing- en goederenvolgsystemen
A
169,4000 – 169,4750 MHz
500 mW e.r.p.
12,5 kHz
< 1 %
Categorie 20
Maritiemmobiele radar, RTE (Radar Target Enhancer) en SART (Search And rescue Radar Transponder)
Radiozendapparaten die gebruikmaken van ultrawidebandtechnologie (UWB)
De apparatuur moet voldoen aan de vermelde voorwaarden in de tabel en wordt binnenshuis gebruikt of, als hij buitenshuis wordt gebruikt, zonder te zijn bevestigd aan een vaste installatie, een vaste infrastructuur, een vaste buitenantenne, een voertuig of een spoorwegvoertuig.
A
Lager dan 1,6
–90,0
–50,0
B
1,6 tot 3,4
–85,0
–45,0
C
3,4 tot 3,8
–85,0
–45,0
D
3,8 tot 4,2
–70,0
–30,0
E
4,2 tot 4,8
–41,3 (tot 31 december 2010)
–70,0 (na 31 december 2010)
0,0 (tot 31 december 2010)
–30,0 (na 31 december 2010)
F
4,8 tot 6,0
–70,0
–30,0
G
6,0 tot 8,5
–41,3
0,0
H
8,5 tot 10,6
–65,0
–25,0
I
Hoger dan 10,6
–85,0
–45,0
Passende mitigatietechnieken:
Een maximale gemiddelde e.i.r.p.-dichtheid van –41,3 dBm/MHz is toegestaan in de banden 3,4 – 4,8 GHz voor zover een ‘low duty cycle’-beperking wordt toegepast waarin de som van alle verzonden signalen elke seconde minder dan 5 % en elk uur minder dan 0,5 % van de tijd in beslag neemt, en voor zover elk verzonden signaal niet meer dan 5 ms in beslag neemt.
Apparatuur die gebruikmaakt van de ultrawidebandtechnologie mag het radiospectrum ook gebruiken met andere dan de in de tabel vermelde e.i.r.p.-beperkingen, voor zover andere dan de in de eerste alinea vermelde passende mitigatietechnieken, die tot gevolg hebben dat de apparatuur een beschermingsniveau bereikt dat minstens gelijkwaardig is aan het niveau dat door de beperkingen in de tabel wordt bereikt, worden toegepast.
– e.r.p. (Effective Radiated Power) is het effectief uitgestraald vermogen van de zendinrichting ten opzichte van een halve golf dipool.
– e.i.r.p. (Equivalent Isotropically Radiated Power) is het effectief uitgestraald vermogen van de zendinrichting ten opzichte van een isotrope straler.
Kanaalraster
– Indien er een kanaalraster binnen een frequentieband van toepassing is, grenst het eerste kanaal aan de laagst genoemde frequentie. De centrale frequentie van het eerste radiokanaal bevindt zich een half raster-kanaal hoger in frequentie.
– De breedte van het kanaal is gelijk aan de gestelde waarde voor het kanaalraster.
Kanaalbreedte
– De maximale kanaalbreedte wordt gespecificeerd, kleinere kanaalbreedten zijn dus toegestaan
– Binnen de gestelde frequentieband mag de gebruiker zelf de werkfrequenties bepalen, daarbij rekening houdend met de gekozen kanaalbreedte.
Duty-cycle
De duty-cycle is gedefinieerd als de verhouding, uitgedrukt in een percentage, tussen de maximale uitzendtijd op 1 of meer frequenties relatief ten opzichte van een periode van 1 uur.
Indien erg geen duty-cycle is genoemd dan is iedere duty-cycle mogelijk.
< 0,1%
0,72
0,72
Bijvoorbeeld: 5 uitzendingen van 0,72 seconden binnen het uur
< 1,0%
3,6
1,8
Bijvoorbeeld: 10 uitzendingen van 3,6 seconden binnen het uur
< 10%
36
3,6
Bijvoorbeeld: 10 uitzendingen van 36 seconden binnen het uur
Alleen A1A, F1A, G1A, J2A; contesten zijn niet toegestaan toegestaantoegestaan
400
10,14
–
10,15
Data, bandbreedte max, 500 Hz
400
14,0
–
14,35
400
18,068
–
18,168
400
21,0
–
21,45
400
24,89
–
24,99
400
28,0
–
29,7
120
50,0
–
50,45
Alleen A1A en J3E
30
50,0
–
50,45
30
50,45
–
52,0
Crossband- en duplexverbindingen zijn niet toegestaan
400
144,0
–
146,0
400
430,0
–
436,0
400
436,0
–
440,0
120
1240,0
–
1300,0
120
2320,0
–
2400,0
120
2400,0
–
2450,0
Uitsluitend satellietverkeer
120
3400,0
–
3410,0
120
5650,0
–
5850,0
120
10000,0
–
10500,0
120
24000,0
–
24050,0
120
24050,0
–
24250,0
120
47000,0
–
47200,0
120
75500,0
–
76000,0
120
76000,0
–
77500,0
120
77500,0
–
78000,0
120
78000,0
–
81500,0
120
122250,0
–
123000,0
120
134000,0
–
136000,0
120
136000,0
–
141000,0
120
241000,0
–
248000,0
120
248000,0
–
250000,0
N
25
7,050
–
7,1
25
14,0
–
14,25
25
28,0
–
29,7
25
144,0
–
146,0
25
430,0
–
436,0
25
436,0
–
440,0
1 zendvermogen: het door de direct met de antenne-inrichting te koppelen trap van het radiozendapparaat afgegeven gemiddeld vermogen, gerekend over één periode van de hoogfrequente uitgangswissel-spanning tijdens het maximum van de omhullende (Peak Envelope Power);
(2) Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Examenregeling frequentiegebruik worden de examens voor radiozendamateurs onderscheiden in twee categorieën, radiotechniek en voorschriften I, en radiotechniek en voorschriften II. Het met een goed gevolg afgelegd hebben van examen I is vereist voor volledige toegang van de voor radiozendamateurs beschikbare frequentieruimte.
Radiozendamateurs die examen II met goed gevolg hebben afgelegd kunnen slechts frequentieruimte gebruiken onder de in de tabel vermelde beperkingen. Een registratie met volledige toegang wordt aangemerkt als F (full), terwijl een registratie met beperkte toegang wordt aangemerkt als N (novice). Degene aan wie in het verleden een zogenaamde A- of C-vergunning was verleend, had dezelfde rechten als vergunninghouders van de categorie F en zal derhalve thans, bij de omzetting van vergunningen in registraties, een F-registratie verkrijgen.
(3) De gebruiker van een zelfgebouwd radiozendapparaat voorkomt dat een vermogen wordt geproduceerd dat de onderstaande limieten overschrijdt van de ETSI-norm EN 301 783-1 voor de onderdrukking van ongewenste hoogfrequente uitstralingen.
9 kHz - < 30 MHz
43 + 10 log (PEP), of 50 dB
30 MHz – 110 GHz
43 + 10 log (PEP), of 70 dB
(PEP is het daadwerkelijke toegepaste zendvermogen;
ongewenste hoogfrequente uitstralingen zijn:
alle uitstralingen op andere frequenties dan:
a.
de zendfrequentie;
b.
de frequenties die noodzakelijkerwijs in verband met het modulatieproces in beslag worden genomen).
1.1.1 Voor het internationale verkeer bestaan de volgende mogelijkheden.
1.1.2
2045
1
J3E
Buitenlandse kuststations
2048
1
J3E
Buitenlandse schepen en buitenlandse kuststations
2051
1
J3E
Buitenlandse kuststations
2054
1
J3E
Buitenlandse kuststations
2057
1
J3E
Buitenlandse kuststations
2635
2 en 3
J3E
Schepen onderling
2638
2 en 3
J3E
Schepen onderling
1.1.3 Opmerkingen
1.1.4 Regio 1 omvat Europa, Afrika en de voormalige U.S.S.R. met aangrenzende zeegebieden
1.1.5 Regio 2 omvat Noord- en Zuid-Amerika met aangrenzende zeegebieden
1.1.6 Regio 3 omvat de overige gebieden
1.3 Frequenties voor radiotelefonieverkeer tussen schepen onderling
Hiervoor mogen uitsluitend de volgende frequenties in de korte golf en de middengolf worden gebruikt. De genoemde frequenties zijn de draaggolf-frequenties in kHz.
Gebruik in de MF/HF-band is alleen toegestaan buiten het werkingsgebied van de Regionale Regeling
2 MHz band
2263
2266
2269
2272
2275
2278
2281
2284
2287
2290
2293
2296
2299
2302
2305
2308
2311
2314
2317
2320
2323
2326
2329
2332
2335
2338
2341
2344
2347
2350
2353
2356
2359
2362
2365
2368
2371
2374
2377
2380
2383
2386
2389
2392
2395
2398
2401
2404
2407
2410
2413
2416
2419
2422
2425
2428
2431
2434
2437
2440
2443
2446
2449
2452
2455
2458
2461
2464
2467
2470
2473
2476
2479
2482
2485
2488
2491
2494
3 MHz band
3340
3343
3346
3349
3352
3355
3358
3361
3364
3367
3370
3373
3376
3379
3382
3385
3388
3391
3394
3397
4146
6224
8294
12353
4149
6227
8297
12356
6230
12359
12362
12365
16528
18825
22159
25100
16531
18828
22162
25103
16534
18831
22165
25106
16537
18834
22168
25109
16540
18837
22171
25112
16543
18840
22174
25115
16546
18843
22177
25118
2. Frequentiegebruik in de VHF-banden
Overzicht van VHF kanalen/frequenties die beschikbaar zijn voor maritiemmobiele communicatie, met vermelding van de toegestane toepassingen (frequenties in MHz):
Zie onderdeel 6 voor een toelichting op de in de kolom ‘toepassing’ gebruikte begrippen
Voorschriften bij frequentiegebruik in de VHF-banden binnen het werkingsgebied van de Regionale Regeling (op de binnenwateren)
–
1) Kanaal 10 wordt tevens gebruikt voor de binnenwateren ten behoeve van veiligheidsverkeer en als aanroepkanaal.
–
2) Kanaal 13 is voor de binnenwateren het uitwijkkanaal voor kanaal 10
–
3) Kanaal 16 is tevens afhandelingskanaal na DSC alarmering.
–
4) Binnen het werkingsgebied van de Regionale Regeling dient de gebruiker van een marifoon, waarvan het zendvermogen op de kanalen 1 t/m 5, 7, 9, 18 t/m 28, 60 t/m 69, 73, 78 t/m 88 niet automatisch wordt gereduceerd, het zendvermogen op de genoemde kanalen in Nederland handmatig op een waarde tussen 0,5 en 1 watt te reduceren.
–
5) De VHF portofoon mag uitzenden met een vermogen tussen 0,1 en 1 Watt ERP.
–
6) Indien een externe marifoonantenne op de portofoon wordt aangesloten, dan dient het vermogen op de kanalen 1 t/m 15, 17 t/m 28 en 60 t/m 88 gereduceerd te worden tot 1 Watt. Deze bepaling is niet van toepassing op de kanalen 23 en 83 voor communicatie met de Kustwacht.
Voorschriften bij frequentiegebruik in de VHF-banden buiten het werkingsgebied van de Regionale Regeling (op zee)
–
7) De frequentie 156,300 MHz (kanaal 06) kan ook gebruikt worden voor communicatie tussen schepen en luchtvaartuigen betrokken bij gecoördineerde SAR-operaties. Scheepsstations dienen storing van dergelijke communicatie op kanaal 06 te voorkomen, evenals van communicatie tussen luchtvaartuigen, ijsbrekers en assisterende vaartuigen in het ijsseizoen.
–
8) De kanalen 15 en 17 mogen ook gebruikt worden voor on-board communicatie mits het effectief uitgestraalde vermogen niet groter is dan 1 Watt. Landen mogen nadere regels stellen bij gebruik van deze frequenties in hun territoriale wateren.
–
9) Binnen de Europese maritieme regio en Canada kunnen, indien administraties dit noodzakelijk achten, de kanalen 10, 67 en 73 gebruikt worden voor communicatie tussen scheepsstations, luchtvaartuigen en stations aan de wal die betrokken zijn bij gecoördineerde SAR-operaties en schoonmaakoperaties.
–
10) Kanaal 13 is bestemd voor wereldwijd gebruik als veiligheids- en navigatiekanaal; primair voor intership veiligheids- en navigatiecommunicatie. Het kan ook gebruikt worden voor scheepsbewegingen en havenoperaties, afhankelijk van nationale regelgeving van de betreffende administraties.
–
11) Het gebruik van de kanalen 75 en 76 moet beperkt blijven tot navigatie-gerelateerde communicatie en alle voorzorgsmaatregelen moeten genomen worden om storing op kanaal 16 te voorkomen, bijvoorbeeld door beperking van het effectief uitgestraalde vermogen tot
–
1 Watt of geografische scheiding.
–
12) Buiten het werkingsgebied van de Regionale Regeling mag de automatische vermogensreductie en ATIS van de marifoon buiten gebruik zijn. Gebruik van een combi-marifoon is hierbij toegestaan.
–
Gebruik van VHF-kanalen/frequenties in de zeevisserij:
De frequenties 155,775, 155,825, 161,300 en 161,400 MHz mogen uitsluitend worden toegepast door vissersschepen voor onderling verkeer, waarbij:
a.
de frequenties 155,775 en 155,825 MHz niet mogen worden gebruikt binnen 25 km van de Nederlandse kust;
b.
vissersschepen die (beroepsmatig) sportvisserij bedrijven, uitsluitend gebruik mogen maken van frequentie 161,400 MHz.
3. Frequentiegebruik in de UHF-banden
Overzicht van UHF kanalen/frequenties die beschikbaar zijn voor maritiemmobiele communicatie, met vermelding van de toegestane toepassingen (frequenties in MHz):
1
457,525
x
2
457,5375
x
x
3
457,550
x
4
457,5625
x
x
5
457,575
x
6
467,525
x
7
467,5375
x
8
467,550
x
9
46,5625
x
10
467,575
x
Noot UHF
a) sociaal verkeer alleen in Nederland
–
zie onderdeel 6 voor een toelichting op de gebruikte begrippen
–
De UHF portofoon mag uitzenden met een vermogen tussen 0,2 en 2 watt ERP.
5. Overzicht ten aanzien van het certificaat van bediening dat per radiozendapparaat is vereist voor maritiemmobiele radiocommunicatie (zeevaart en binnenvaart/pleziervaart)
Dit overzicht bevat alle apparatuur die onder de noemer ‘scheepsstation’ vergunningvrij met melding kan worden gebruikt.
Marifoon Binnenvaart
X
X
X
Marifoon Zeevaart
X
X
Combi-marifoon
X
X
DSC Klasse C
X
X
X
DSC Alle andere klassen
X
X
MF/HF- apparatuur
X
Portofoon GMDSS
X
X
Portofoon met alle marifoonkanalen
X
X
X
Portofoon beroepsbinnenvaart Kanalen 15 en 17
X
X
X
Satelliet EPIRB 406 MHz
X
X
INMARSAT A, B, C, F, M en Mini M indien voorzien van alarmeringsmogelijkheid binnen het GMDSS
X
X
INMARSAT C_VMS en _SSAS indien voorzien van alarmeringsmogelijkheid binnen het GMDSS
X
X
X
Telex over Radio (SELCAL)
X
Scrambler
X
X
Automatic Identification System (AIS)
X
X
X
6. Toelichting op gebruikte terminologie
De begrippen in de kolom ‘toepassing’ van onderdelen 2 en 3 hebben de volgende betekenis:
Aanroepkanaal: kanaal voor het aanroepen en het verstrekken van korte mededelingen, met uitzondering van sociaal verkeer;
Bruggen en sluizen: radioverkeer inzake het geven van mededelingen aan en het ontvangen van aanwijzingen van brug- en sluispersoneel;
Bunkering: radioverkeer in het kader van de bunkering van schepen;
Divers nautisch gebruik: zakelijk radioverkeer tussen bedrijven, organisaties en internationale (zee)schepen;
Havenoperaties: radioverkeer inzake het geven van mededelingen aan en het ontvangen van aanwijzingen van havenautoriteiten met betrekking tot de veiligheid van scheepsbewegingen;
Intraschip: radioverkeer tussen personen aan boord van het schip betreffende de werkzaamheden op of in de directe omgeving van het schip;
Kustwacht: Het Nederlandse reddingscoördinatiecentrum te Den Helder;
Marinakanaal: kanaal ten behoeve van communicatie inzake jachthavenbeheer;
Nautische informatie: radioverkeer ten behoeve van het geven van mededelingen aan en het ontvangen van aanwijzingen van verkeersbegeleidingsstations;
Nautisch intership verkeer: radioverkeer ten behoeve van de communicatie tussen schepen onderling;
Nood- en/of spoedverkeer: radioverkeer betreffende de veiligheid van een schip, luchtvaartuig of ander vervoermiddel, dan wel van een persoon;
On board communicatie: communicatie tussen radiozendapparaten op hetzelfde schip;
Opsporing/redding: radioverkeer betreffende het leiden en uitvoeren van opsporings- en reddingsacties (on scene);
Proviandering: radioverkeer in het kader van de proviandering van schepen;
Sociaal verkeer: radioverkeer van algemene aard tussen schepen onderling;
Transponder: automatisch systeem voor het ontvangen en verzenden van scheepsidentificatie en nautische gegevens;
Verkeersbegeleiding: radioverkeer voor het begeleiden van de scheepvaart onder radardekking in een vooraf bepaald gebied, waarbij een walorganisatie assistentie verleent voor een vlotte en veilige scheepvaart;
Veiligheidsverkeer: radioverkeer houdende belangrijke waarschuwingen betreffende de navigatie of meteorologische zaken.