Besluit van 5 juli 2008 houdende regels ter uitvoering van de Algemene douanewet (Algemeen douanebesluit)

Algemeen douanebesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2008, nr. DV2007/103 M, gedaan mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken;
De Raad van State gehoord 10 april 2008, nr. W06.08.0054/III;
Gezien het nader rapport van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 2008, nr. DV 2008-332U, uitgebracht mede namens Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Afdeling

1.1

Internationaal recht

Artikel

1:2

De inspecteur neemt van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) bij de douanecontrole in acht:

  • a.

    de artikelen 21, 24, 25, 26 en 32, voor zover het de territoriale zee betreft;

  • b.

    de artikelen 33 en 303, voor zover het de aansluitende zone betreft; en

  • c.

    artikel 56, voor zover het de exclusieve economische zone betreft.

Artikel

1:3

Onze minister van Financiën kan aan organisaties de bevoegdheid verlenen, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van soortgelijke organisaties, carnets TIR (TIR-Overeenkomst) af te geven of in dat kader borg te staan. Hij kan daarbij voorwaarden en eisen stellen waaraan deze organisaties moeten voldoen.

Afdeling

1.2

Kosten ambtelijke werkzaamheden

Artikel

1:4

Kosten zijn verschuldigd:

  • a.

    voor werkzaamheden verricht op verzoek van de belanghebbende:

    • 1°.

      buiten de normale openingstijden;

    • 2°.

      op andere plaatsen dan die aangewezen zijn voor het onderzoek van goederen; of

    • 3°.

      waarbij speciale kosten als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, zijn gemaakt;

  • b.

    voor het doen vernietigen van goederen, bedoeld in artikel 56 van het Communautair douanewetboek;

  • c.

    voor het ambtshalve onderzoek van de goederen, bedoeld in artikel 241, tweede lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek;

  • d.

    inzake het aanvullend onderzoek van goederen, ingeval de verschillen tussen de uitkomst van het gedeeltelijk onderzoek en de uitkomst van het aanvullend onderzoek, blijven binnen de spelingen, bedoeld in artikel 1:35 van de Algemene douanewet.

Afdeling

1.3

Lijfsvisitatie

Artikel

1:5

Afdeling

1.4

Gebruik geweld en veiligheidsfouillering

Artikel

1:6

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: degene die namens de inspecteur een douanecontrole uitoefent;

  • b.

    meerdere: de ambtenaar die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel heeft over de taakuitvoering;

  • c.

    geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of goederen;

  • d.

    geweldsmiddel: de wapens en uitrusting, waarmee geweld kan worden uitgeoefend, die krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie zijn toegestaan;

  • e.

    aanwenden van een geweldsmiddel: het gebruiken van een geweldsmiddel, daaronder begrepen het dreigen met een geweldsmiddel, waaronder niet wordt begrepen het ter hand nemen van een vuurwapen.

Artikel

1:7

Artikel

1:8

Artikel

1:9

Het aanwenden van een geweldsmiddel door de ambtenaar is slechts geoorloofd om een persoon aan de kleding te onderzoeken ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een wapen bij zich heeft. Het onderzoek aan de kleding moet noodzakelijk zijn om te voorkomen dat bedoelde persoon gebruik gaat maken van het wapen.

Artikel

1:10

De ambtenaar mag in verband met zijn eigen veiligheid of die van anderen slechts een geweldsmiddel ter hand nemen indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat waarin hij bevoegd is het geweldsmiddel aan te wenden. Zodra blijkt dat een dergelijke situatie zich niet voordoet, wordt het geweldsmiddel terstond opgeborgen.

Artikel

1:11

Artikel

1:12

Artikel

1:13

Hoofdstuk

2

Non-tarifaire handelspolitieke maatregelen

Artikel

2:1

Artikel

2:2

Hoofdstuk

3

Landbouwproducten

Artikel

3:1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en voor de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze minister: Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • b.

    landbouwproducten: de volgende goederen:

    • 1°.

      alle voortbrengselen welke, al dan niet na be- of verwerking, kunnen dienen als voedsel voor mens of dier, alsmede de bij be- of verwerking van die voortbrengselen verkregen derivaten en afvallen;

    • 2°.

      de niet reeds onder 1° begrepen voortbrengselen van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij en tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen, alsmede van de teelt van griendhout en van elke andere vorm van bodemcultuur, zoals die hier te lande wordt uitgeoefend, met uitzondering van bosbouw;

  • c.

    communautaire verplichting: een door de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde verordening of beschikking, houdende maatregelen voor het handelsverkeer van landbouwgoederen tussen de Gemeenschap en derde landen of tussen de lidstaten van de Gemeenschap onderling;

  • d.

    invoercertificaat: een document dat ingevolge een communautaire verplichting bij de invoer van een in die verplichting omschreven of aangeduid landbouwproduct wordt overgelegd en dat het recht en de plicht meebrengt tot het invoeren van het in het document omschreven of aangeduide landbouwproduct tijdens de geldigheidsduur van dat document;

  • e.

    uitvoercertificaat: een document dat ingevolge een communautaire verplichting bij de uitvoer van een in die verplichting omschreven of aangeduid landbouwproduct wordt overgelegd en dat het recht en de plicht meebrengt tot het uitvoeren van het in het document omschreven of aangeduide landbouwproduct tijdens de geldigheidsduur van dat document;

  • f.

    restitutie: elk bedrag dat ingevolge een communautaire verplichting als compenserend bedrag, als subsidie of onder welke benaming ook, ter zake van de uitvoer van een landbouwproduct wordt verstrekt;

  • g.

    subsidie: elk bedrag dat ingevolge een communautaire verplichting als compenserend bedrag, als restitutie of onder welke benaming ook, ter zake van de invoer van een landbouwproduct wordt verstrekt;

  • h.

    bedrijfslichaam: bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel

3:2

Artikel

3:3

Onze minister is bevoegd:

  • a.

    op aanvraag restitutie te verstrekken ter zake van de uitvoer van landbouwproducten dan wel ter zake van de uitvoer van daaruit of met behulp daarvan verkregen landbouwproducten;

  • b.

    op aanvraag ter zake van de invoer van een landbouwproduct een subsidie te verstrekken;

  • c.

    regelen te stellen met betrekking tot de aanspraak op restitutie of subsidie, de bij het aanvragen daarvan te verstrekken gegevens of over te leggen bewijsstukken, de vaststelling van de grondslagen waarnaar de berekening van de uit te keren bedragen plaatsvindt en de wijze van verstrekking van de restituties;

  • d.

    sancties op te leggen als bedoeld in de artikelen 51 en 52 van verordening (EG) nr. 800/1999.

Artikel

3:4

Hoofdstuk

4

Administratie

Artikel

4:1

De vergunninghouder aan wie een vergunning is verleend ingevolge de douanewetgeving, die zodanige wijziging wenst aan te brengen in de door hem gevoerde administratie dan wel de administratieve organisatie of de maatregelen van interne beheersing of controle, dat daardoor de wijze waarop de douanecontrole op het gebruik van de vergunning wordt uitgeoefend, wordt beïnvloed, onderwerpt de wijziging vooraf aan de goedkeuring van de inspecteur. De wijziging wordt niet aangebracht dan na de verkregen goedkeuring.

Hoofdstuk

5

Vrije zones en vrije entrepots

Artikel

5:1

Hoofdstuk

6

Bestuurlijke boeten

Artikel

6:1

Indien de belanghebbende, bedoeld in artikel 799 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, niet de inspecteur vooraf van de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in artikel 172, eerste lid, van het Communautair douanewetboek, in kennis heeft gesteld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Artikel

6:2

Indien niet aan de bij artikel 4:1 opgelegde verplichting is voldaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Artikel

6:3

Overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, vormt een verzuim ter zake waarvan door de inspecteur een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van ten hoogste € 300.

Hoofdstuk

7

Strafrechtelijke bepalingen

Artikel

7:1

De belanghebbende, bedoeld in artikel 799 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek, die niet de inspecteur vooraf van de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in artikel 172, eerste lid, van het Communautair douanewetboek, in kennis heeft gesteld, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Artikel

7:2

Degene die de bij artikel 4:1 opgelegde verplichting schendt, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Artikel

7:3

Degene die het verbod, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, overtreedt, maakt zich schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

8:1

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Algemene douanewet in werking treedt.

Artikel

8:2

Dit besluit wordt aangehaald als: Algemeen douanebesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën, J. C. de Jager
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
F. Heemskerk
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin