Artikel
1
Er is een adviescommissie bibliotheekinnovatie 2009–2012, hierna te noemen de commissie.
Besluit:
Er is een adviescommissie bibliotheekinnovatie 2009–2012, hierna te noemen de commissie.
De commissie bestaat uit de volgende leden:
mevrouw. drs. J.S. Calff, voorzitter;
de heer dr. J.A. Brandenbarg, lid;
de heer drs. J.J.J. Kloprogge, lid;
de heer A.W. Mulder, lid;
de heer J.A. van Soelen, lid.
De commissie zal, volgens de in de bijlage beschreven taakomschrijving, door het opstellen van een innovatieplan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adviseren over de bibliotheekvernieuwing 2009–2012. De Minister brengt het advies in bij het bestuurlijk overleg bibliotheekvernieuwing.
De leden en de voorzitter van de commissie ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen en overige bijeenkomsten in het kader van hun werkzaamheden vacatiegelden overeenkomstig het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004. Een voorzitter ontvangt € 260,– en een lid ontvangt € 200,– per vergadering. De commissie wordt, volgens het Vacatiegeldenbesluit 1988, ingedeeld in de categorie zwaar.
Voor de kosten van de werkzaamheden van de commissie wordt vooralsnog een werkbudget van maximaal € 100.000,– beschikbaar gesteld (vgl. art. 4.2).
De kosten van de commissie komen, voor zover binnen het beschikbaar gestelde budget en voor zover goedgekeurd, voor rekening van de Minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:
de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;
de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek;
de kosten voor publicatie van rapportages.
De commissie declareert achteraf op basis van werkelijk gemaakte kosten. De laatste declaraties dienen binnen drie maanden na het verstrijken van de periode zoals genoemd in artikel 8 te zijn ingediend. Declaraties die zijn ingediend na de gestelde termijn worden niet uitbetaald.
De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Media, Letteren en Bibliotheken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De commissie wordt ingesteld voor de tijdsduur van maximaal een half jaar, te rekenen vanaf bovengenoemde datum van de instellingsbeschikking.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De commissie stelt zich bij het begin van de werkzaamheden op de hoogte van de actuele standpunten van de overheden (VNG, IPO, OCW), en van het bibliotheekwerkveld (VOB, PSO’s) ten aanzien van bibliotheekinnovatie in de periode 2009–2012.
De commissie heeft als taak het opstellen van een innovatieplan voor de periode 2009–2012, met dien verstande dat het plan voor 2009 concreet moet zijn uitgewerkt en voor de periode 2010–2012 een voorstel op hoofdlijnen moet bevatten. Dit plan fungeert als advies aan de partijen die deel uit maken van het bestuurlijk overleg bibliotheekvernieuwing en zal door OCW in dit overleg worden ingebracht.
Het plan dient uiterlijk 1 oktober 2008 op hoofdlijnen te zijn afgerond; uiterlijk 1 november zou een voorstel voor innovatie in de komende jaren beschikbaar moeten zijn, met dien verstande dat het plan voor 2009 zodanig concreet dient te zijn dat dit kan worden geïmplementeerd.
Het plan dient aan te sluiten op reeds behaalde resultaten en ontwikkelde instrumenten van de bibliotheekvernieuwing tot dusver, zoals de Richtlijn voor Basisbibliotheken, en te focussen op drie kernfuncties van openbare bibliotheken: kennis en informatie, onderwijs en educatie en lezen en literatuur. In die zin dient het plan aan te sluiten op de tot dusver gevolgde bottom up benadering, zoals die vorm heeft gekregen in de provinciale marsrouteplannen (2004–2007), c.q. bibliotheekplannen (2008) uit de voorgaande periode.
Met die benadering als vertrekpunt richt het plan zich op in ieder geval op de door het Bestuurlijk Overleg van 3 juli jl. aangegeven vier prioriteiten – digitale dienstverlening, collectiebeleid, marketing en HRM (de zgn. ‘actielijnen’) – en geeft het aan op basis van welke activiteiten invulling aan deze prioriteiten wordt gegeven.
De in het innovatieplan voorgestelde aanpak zal ertoe moeten bijdragen dat de focus van de vernieuwingsoperatie wordt verscherpt en dat de regie van de operatie wordt versterkt en het tempo wordt verhoogd.
Het innovatieplan dient voorts de volgende elementen te bevatten:
de te behalen doelen en concrete resultaten per prioriteit;
de te verrichten activiteiten voor elk van de 4 prioriteiten, te weten: digitale dienstverlening, collectiebeleid, marketing en HRM (de zgn. ‘actielijnen’);
de bijbehorende tijdsplanning;
een bestedingsvoorstel voor de enveloppemiddelen bibliotheekvernieuwing 2009–2012 per actielijn (totale budget voor het plan is € 20 mln. per jaar, waarvan € 1 mln. is geoormerkt voor het programma Kunst van Lezen);
de toewijzing van rollen, taken en verantwoordelijkheden aan de drie overheden per actielijn.
Bij opstelling van het plan dienen ten minste te worden betrokken: de eindrapportage van de stuurgroep (incl. SCP-rapport en Monitor bibliotheekvernieuwing 2007), de provinciale marsrouteplannen (t/m 2007) en bibliotheekplannen 2008, recente adviezen van de Raad voor Cultuur, het Regeerakkoord, het Bestuursakkoord ‘Samen aan de Slag’ van het kabinet en VNG en de deelakkoorden en verwante convenanten voor zover deze akkoorden en convenanten raken aan het bibliotheekwerk.1Verwante convenanten zijn: Convenant Laaggeletterdheid 2007–2015 (2007); Samenwerkingsafspraken VOB/MEE Nederland/GGD Nederland en VNG (inzake één digitale sociale kaart Nederland); Brief van de Minister over Mediawijsheid (Instituut voor Mediawijsheid); Convenant voor- en vroegschoolse educatie (VVE) gesloten door Staatssecretaris OCW, en VNG; De wettelijke verplichting tot het maken van locale educatieve agenda’s met als doel onderwijsachterstanden terug te dringen; Nieuwe Wet Inburgering (waarin met inburgering meer gekeken wordt naar de sociale omgeving).
Bijzondere aandacht bij opstelling van het plan wordt gevraagd voor de relatie met beleid op aan-palende terreinen, waarbij met name kan worden gedacht aan: wetenschappelijke informatievoorziening (universiteitsbibliotheken, Koninklijke Bibliotheek), omroepen, erfgoedsector, zorg-, onderwijs- en welzijnssector.